In deze zaak heeft Knipscheer Rail-Infra B.V. op 23 december 2024 beroep ingesteld tegen het college van Gedeputeerde Staten van Utrecht, omdat verweerder niet tijdig had beslist op haar verzoek om informatie op basis van de Wet Open Overheid (Woo). Verweerder heeft op 14 januari 2025 alsnog een deelbesluit genomen, maar verzoekster heeft het beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van haar proceskosten. Verweerder heeft niet gereageerd op dit verzoek.
De rechtbank heeft besloten de uitspraak te doen zonder partijen voor een zitting uit te nodigen, omdat zij voldoende informatie had om het verzoek te beoordelen. De rechtbank overweegt dat als het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener tegemoet is gekomen, de rechtbank kan bepalen dat verweerder de proceskosten moet vergoeden, zoals vastgelegd in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
Aangezien verweerder niet heeft gereageerd op het verzoek van verzoekster, leidt de rechtbank hieruit af dat verweerder geen bezwaar heeft tegen de vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van € 453,50 aan proceskosten, berekend op basis van de bijstand door een gemachtigde. Daarnaast is verweerder verplicht het door verzoekster betaalde griffierecht van € 371,- te vergoeden, zoals bepaald in artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.
De uitspraak is gedaan door rechter M. Eversteijn en is openbaar uitgesproken op 12 maart 2025. De griffier was verhinderd om de uitspraak te ondertekenen. Verzoekster is geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens is met de uitspraak.