ECLI:NL:RBMNE:2025:1663

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
UTR 24/6413
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.R. van Es – de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing Uwv over WW-uitkering na zelfontslag

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 14 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een WW-uitkering. Eiser had op 24 maart 2024 zelf ontslag genomen bij zijn werkgever, [bedrijf] B.V., en verzocht om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) voor de periode van 22 maart 2024 tot en met 22 juni 2024. Het Uwv had aanvankelijk een uitkering toegekend, maar later, op 3 juni 2024, werd besloten dat eiser geen recht had op WW omdat hij verwijtbaar werkloos was geworden. Dit besluit werd in stand gehouden na bezwaar van eiser.

Tijdens de zitting op 24 februari 2025 heeft eiser zich afgemeld, maar toestemming gegeven om de zaak op basis van de stukken te behandelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser verwijtbaar werkloos is geworden, omdat hij zelf ontslag heeft genomen zonder dat er zodanige bezwaren waren dat voortzetting van het dienstverband niet van hem kon worden gevergd. Eiser voerde aan dat zijn werkgever zijn privacy had geschonden, maar de rechtbank oordeelde dat deze schending niet ernstig genoeg was om het ontslag te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat het Uwv terecht had besloten om de WW-uitkering niet uit te betalen en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/6413

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.L. Soedamah),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, het Uwv
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy – van Zuydewijn).

Inleiding

1. Eiser werkte bij [bedrijf] B.V., waar hij op 24 maart 2024 ontslag heeft genomen. Met het besluit van 16 april 2024 heeft het Uwv eiser in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) over de periode van 22 maart 2024 tot en met 22 juni 2024.
2. Met het besluit van 3 juni 2024 (het primaire besluit) heeft het Uwv bepaald dat eiser vanaf 22 maart 2024 toch geen recht heeft op WW, omdat uit nieuwe informatie is gebleken dat hij verwijtbaar werkloos is geworden. Wat tot dan toe aan eiser is uitbetaald wordt niet teruggevorderd.
3. Eiser heeft bezwaar gemaakt. Met het besluit van 4 september 2024 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het primaire besluit echter in stand gelaten.
4. Vervolgens heeft eiser beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
5. De zaak is op 24 februari 2025 bij de rechtbank op een zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich vlak voor de zitting afgemeld en hebben verzocht om op grond van de stukken een uitspraak te doen. De rechtbank begrijpt dit verzoek aldus dat eiser toestemming geeft om de zitting door te laten gaan bij hun afwezigheid. Het Uwv was wel aanwezig en heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling van de zaak

6. In de WW staat dat een werknemer verplicht is om te voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt. [1] De werknemer is verwijtbaar werkloos geworden als de dienstbetrekking is beëindigd door, of op verzoek van de werknemer zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd. [2] Als een werknemer verwijtbaar werkloos is geworden dan brengt het Uwv blijvend een bedrag op de uitkering in mindering, tenzij sprake is van verminderde verwijtbaarheid. [3]
7. Eiser vindt dat hij niet verwijtbaar werkloos is geworden. Eiser heeft weliswaar zelf ontslag genomen, maar had daar een goede reden voor. Zijn (ex-)werkgever heeft namelijk zijn privacy geschonden. Die schending was zo ernstig dat voortzetting van het dienstverband niet langer van eiser kon worden gevergd. Ter onderbouwing wijst eiser op een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 7 maart 2023. [4]
8. De rechtbank oordeelt dat het Uwv in geval van eiser terecht is uitgegaan van verwijtbare werkloosheid. Uit de stukken blijkt dat de (ex)werkgever persoonsgegevens van eiser (naam, adres en telefoonnummer) bij e-mail van 21 maart 2024 per abuis heeft gedeeld met andere werknemers. Dezelfde avond heeft de (ex)werkgever eveneens per e-mail hierover zijn excuses gemaakt en iedereen verzocht om de gegevens te verwijderen. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee echter geen sprake van een dusdanige inbreuk op het recht op privacy van eiser, dat voortzetting van het dienstverband niet meer van hem kon worden gevergd. De (ex)werkgever heeft een fout gemaakt en die naderhand (zo goed als mogelijk) hersteld. Eisers verwijzing naar de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam maakt dat oordeel niet anders. In die zaak was sprake van een zeer ernstige inbreuk op het vertrouwen en de privacy in een situatie die geenszins vergelijkbaar is met die van eiser.
9. Het voorgaande betekent dat het Uwv terecht heeft bepaald er vanaf 22 maart 2024 geen WW meer aan eiser wordt uitbetaald. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es – de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. N.K. Boer – de Bruin, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 april 2025.
(de rechter is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen)_
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW.
2.Artikel 24, tweede lid, aanhef en onder b, van de WW.
3.Artikel 27, eerste lid, van de WW.