ECLI:NL:RBMNE:2025:1674

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
11377284
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van implementatiewerkzaamheden op basis van een overeenkomst van lastgeving

In deze zaak vordert eiseres, een bedrijf dat boekhoudsoftware ontwikkelt, betaling van € 8.091,88 van gedaagde, die een onderneming is gespecialiseerd in verwarmingsinstallaties. Eiseres stelt dat zij op basis van een overeenkomst van lastgeving recht heeft op deze betaling, omdat zij implementatiewerkzaamheden heeft verricht voor gedaagde. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat de overeenkomst eerder is ontbonden. De kantonrechter oordeelt dat het verweer van gedaagde niet slaagt. De kantonrechter stelt vast dat er een geldige overeenkomst van lastgeving bestaat tussen eiseres en een derde partij, waardoor eiseres bevoegd is om de vordering in eigen naam te incasseren. De kantonrechter wijst de vordering van eiseres toe, omdat de werkzaamheden zijn verricht en de kosten op basis van werkelijk gewerkte uren gefactureerd mogen worden. Gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten worden ook aan gedaagde opgelegd. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11377284 \ UC EXPL 24-7312
Vonnis van 16 april 2025
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. F.M. Vaarten,
tegen
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. E.N. Mulder.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft de volgende stukken ontvangen en gelezen:
- dagvaarding;
- conclusie van antwoord;
- akte van [eiseres] ;
- aanvullende producties van [gedaagde] .
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 18 maart 2025. Namens [eiseres] zijn verschenen [A] en [B] , bijgestaan door mr. F.M. Vaarten. Namens [gedaagde] zijn verschenen [C] , bijgestaan door mr. E.N. Mulder. Door of namens partijen zijn de standpunten toegelicht en is antwoord gegeven op vragen. Daarvan heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
Na sluiting van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter beslist dat vonnis zal worden gewezen.

2.De kern van de zaak

2.1.
[onderneming] B.V. (hierna: [onderneming] ) heeft op grond van een overeenkomst implementatiewerkzaamheden voor [gedaagde] verricht en hiervoor € 8.091,88 in rekening gebracht. [eiseres] vordert in deze procedure – op grond van een overeenkomst van lastgeving – betaling van dat bedrag. [gedaagde] betwist de vordering en stelt dat de overeenkomst eerder al door hem is ontbonden. De kantonrechter oordeelt dat dit verweer niet slaagt en dat de vordering van [eiseres] zal worden toegewezen.

3.De achtergrond van de zaak

3.1.
[eiseres] is een bedrijf dat boekhoudsoftware maakt en verkoopt. Hierbij werkt zij samen met [onderneming] .
3.2.
[gedaagde] exploiteert een onderneming die is gespecialiseerd in installaties van verwarmingen. Zij maakte voor het voeren van haar administratie gebruik van het programma ‘ [eiseres] voor windows’. Omdat de mogelijkheden voor dat programma beperkt waren, heeft [gedaagde] op 11 september 2020 een overeenkomst met [onderneming] gesloten voor het implementeren van het product ‘ [naam eiseres] -online’ (hierna: de implementatieovereenkomst).
3.3.
In november 2020, december 2020 en januari 2021 heeft [onderneming] werkzaamheden bij [gedaagde] verricht voor het implementeren van ‘ [naam eiseres] -online’. Ondanks dat het beoogde eindproduct (inclusief de mogelijkheid tot het verwerken van prijs- en kortingsafspraken) door [onderneming] nooit is opgeleverd, heeft zij wel kosten voor implementatiewerkzaamheden via [eiseres] bij [gedaagde] in rekening gebracht. Het gaat in totaal om een bedrag van € 8.091,88. Omdat [gedaagde] dit bedrag niet heeft betaald, is [eiseres] tot dagvaarding overgegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiseres] vordert in deze procedure de betaling van € 8.091,88, rente en kosten. De kantonrechter wijst deze vorderingen toe en overweegt daarover het volgende.
[eiseres] kan van [gedaagde] betaling vorderen op grond van een overeenkomst van lastgeving
4.2.
De kantonrechter is van oordeel dat vaststaat dat tussen [eiseres] en [onderneming] een overeenkomst onder lastgeving bestaat en dat [eiseres] op basis van die overeenkomst de betaling van de hier voorliggende vordering van [gedaagde] kan vorderen. In dit verband wordt overwogen dat [eiseres] een verklaring van [D] , CEO van [onderneming] , heeft overgelegd, waaruit blijkt dat er op 10 februari 2020 een mondelinge overeenkomst van lastgeving voor onbepaalde tijd tussen [eiseres] en [onderneming] tot stand is gekomen. In die overeenkomst van lastgeving hebben zij afgesproken dat [eiseres] uit eigen naam tot incasso van vorderingen van [onderneming] overgaat, aldus de verklaring van [D] .
4.3.
[gedaagde] heeft het bestaan en de inhoud van de overeenkomst van lastgeving betwist. Zij heeft aangevoerd dat het bestaan van de overeenkomst van lastgeving niet bij haar bekend was en dat de overeenkomst van lastgeving mogelijk op een later moment tot stand is gekomen. Ook heeft [gedaagde] aangevoerd dat in een overeenkomst van lastgeving niet kan worden afgesproken dat een lasthebber namens een lastgever factureert. Het versturen van facturen is volgens [gedaagde] namelijk geen rechtshandeling en kan daarom niet in een overeenkomst van lastgeving worden overeengekomen.
4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] het bestaan van de overeenkomst van lastgeving en de rechtsgeldigheid van de daarin gemaakte afspraken onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. In dit verband overweegt de kantonrechter dat een lasthebber, die in eigen naam in rechte optreedt ten behoeve van de lastgever, in beginsel niet gehouden is te vermelden dat hij ( [eiseres] ) ter behartiging van de belangen van de lastgever ( [onderneming] ) optreedt. Pas wanneer het verweer van de wederpartij daartoe aanleiding geeft, zal de lasthebber moeten stellen, en zo nodig bewijzen, dat hij uit hoofde van lastgeving bevoegd is in eigen naam ten behoeve van de rechthebbende op te treden. [1] De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] in de conclusie van antwoord voor het eerst de behartiging van de belangen door [eiseres] voor [onderneming] ter discussie heeft gesteld en dat [eiseres] als reactie daarop de verklaring van [D] heeft overgelegd. Met die verklaring heeft [eiseres] voldoende gemotiveerd gesteld dat zij uit hoofde van lastgeving bevoegd is in eigen naam ten behoeve van [onderneming] op te treden. Dat [gedaagde] pas na de conclusie van antwoord bekend is geraakt met de overeenkomst van lastgeving, vormt, gelet op het voorgaande, geen aanleiding om aan te nemen dat deze overeenkomst later dan 10 februari 2020 tot stand is gekomen. Dit is verder ook nergens uit gebleken.
4.5.
De afspraak dat [eiseres] uit eigen naam tot incasso van vorderingen van [onderneming] overgaat, kwalificeert de kantonrechter als een last tot inning in eigen naam. Een dergelijke afspraak in een overeenkomst van lastgeving is volgens de kantonrechter niet ongebruikelijk en ook rechtsgeldig. [2]
[gedaagde] moet € 8.091,88 betalen voor verrichte implementatiewerkzaamheden
4.6.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] de door [onderneming] verrichte implementatiewerkzaamheden moet betalen en overweegt daarover als volgt.
[eiseres] mocht kosten in rekening brengen voordat het eindproduct was opgeleverd
4.7.
Tussen partijen is de inhoud van de implementatieovereenkomst in geschil. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat de implementatiekosten op basis van werkelijk gewerkte uren gefactureerd mogen worden (pagina 7 van de overeenkomst). Als de uren zijn gemaakt, moet worden betaald, aldus [eiseres] . [3] [gedaagde] stelt echter dat geen sprake kan zijn van het facturen van implementatiekosten voordat het eindproduct [naam eiseres] -online, inclusief prijs- en kortingsafspraken, werkend is opgeleverd. [4] Pas dan heeft hij namelijk wat aan het product. Volgens [gedaagde] is de implementatie van ‘ [naam eiseres] -Online’ nooit afgerond doordat [onderneming] de voor hem essentiële prijs- en kortingsafspraken (nog) niet in ‘ [naam eiseres] -Online’ kon opnemen, terwijl dat wel was overeengekomen. Hierdoor heeft [gedaagde] het product ‘ [naam eiseres] -online’ niet kunnen gebruiken. Van een werkend afgeleverd product en het ontstaan van een betalingsverplichting is daarom geen sprake.
4.8.
Omdat de inhoud van de overeenkomst ter discussie staat, zal de kantonrechter de overeenkomst uitleggen. De kantonrechter doet dat aan de hand van de zogeheten Haviltex-maatstaf. [5] Toepassing van deze uitlegmaatstaf brengt mee dat de vraag wat de partijen zijn overeengekomen niet kan worden beantwoord op grond van een uitsluitend taalkundige uitleg van de in geschil zijnde bepaling. Doorslaggevend bij de uitleg daarvan is de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs daaraan mochten toekennen en wat zij ten aanzien daarvan redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij spelen alle omstandigheden van het geval een rol. Verder geldt dat een overeenkomst niet alleen de door partijen overeengekomen rechtsgevolgen heeft, maar ook die welke, naar de aard van de overeenkomst, uit de wet, de gewoonte of de redelijkheid en billijkheid voortvloeien. De uitleg van de overeenkomst enerzijds en de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid anderzijds hoeven niet altijd scherp te worden onderscheiden en kunnen in elkaar overlopen als het gaat om de bepaling van de uit de overeenkomst tussen partijen voortvloeiende rechtsgevolgen.
4.9.
De kantonrechter overweegt dat zowel [eiseres] als [gedaagde] bij het sluiten van de implementatieovereenkomst voor ogen had dat [gedaagde] uiteindelijk met het product ‘ [naam eiseres] -online’ kon werken. Daartoe hebben partijen een overeenkomst gesloten die uit twee onderdelen bestaat. Enerzijds heeft deze betrekking op abonnementen (pagina 1 van de overeenkomst). Daarover is overeengekomen dat deze pas ingaan vanaf het einde van fase 3 van het implementatieproces (pagina 4 en 7 van de overeenkomst). Het geschil dat aan de kantonrechter is voorgelegd, heeft hier geen betrekking op. Anderzijds heeft de overeenkomst betrekking op het verrichten van implementatiewerkzaamheden. Daarvoor is een bedrag van € 10.000.- exclusief btw begroot (pagina 1 van de overeenkomst). Zoals [eiseres] terecht stelt, staat over deze implementatiewerkzaamheden in de overeenkomst (pagina 7 van de overeenkomst) dat deze kosten maandelijks op basis van werkelijk gewerkte uren gefactureerd worden. Volgens de kantonrechter volgt hieruit al dat [gedaagde] de implementatiekosten niet pas bij de aflevering van een werkend product verschuldigd was. Hoewel de kantonrechter best wil aannemen dat [gedaagde] pas wat aan het product [naam eiseres] -online heeft indien de prijs- en kortingsafspraken daarin verwerkt kunnen worden, brengt deze omstandigheid naar het oordeel van de kantonrechter niet mee dat dit een voorwaarde is (geworden) voor het ontstaan van een betalingsverplichting aan de zijde van [gedaagde] . De door [gedaagde] gestelde uitleg van de overeenkomst is namelijk niet te rijmen met de tekst van de overeenkomst en ook niet met een aannemelijke bedoeling van partijen. Daarbij speelt een rol dat partijen niet alleen voor de ingangsdatum van de abonnementen en de verschuldigdheid van de implementatiekosten een ander moment hebben afgesproken, maar ook dat in de overeenkomst expliciet een kanttekening is gemaakt voor het inrichten van de prijs- en kortingsafspraken (pagina 6 van de overeenkomst). Uit de overeenkomst blijkt dat [onderneming] voor het inrichten daarvan, en dus de beschikbaarheid, afhankelijkheid is van een partij in Canada. Het moment van inrichting van deze afspraken is daarmee onbepaald en dit zou – als de uitleg van [gedaagde] juist zou zijn – dan ook gelden voor het moment van betaling. Dat zou dan wellicht zeer geruime tijd op zich laten wachten, terwijl [eiseres] al kosten had gemaakt. De kantonrechter volgt die redenering niet, omdat die haaks staat op de expliciete afspraak dat de implementatiekosten maandelijks worden gefactureerd.
[eiseres] heeft de implementatiewerkzaamheden voldoende onderbouwd
4.10.
[gedaagde] heeft de hoogte van de vordering van [eiseres] betwist. Volgens [gedaagde] hebben er geen implementatiewerkzaamheden plaatsgevonden. Immers, [gedaagde] heeft tot op heden niet met [naam eiseres] -online kunnen werken. Dit is echter niet bepalend voor de vraag of werkzaamheden verricht zijn. [eiseres] heeft haar stelling dat de werkzaamheden verricht zijn onderbouwd door een overzicht te overleggen waaruit de gemaakte uren aan implementatiewerkzaamheden volgen. Omdat [gedaagde] de juistheid van dit overzicht niet heeft betwist, gaat de kantonrechter uit van de juistheid daarvan. Dat betekent dat wordt uitgegaan van € 8.091,88 aan verrichte implementatiewerkzaamheden.
De late ontvangst van de facturen leidt er niet toe dat deze niet meer betaald hoeven worden
4.11.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat zij pas laat van de hier voorliggende vordering op de hoogte is geraakt. De facturen tot betaling van € 8.091,88 hebben haar pas voor het eerst in 2024 bereikt, terwijl de werkzaamheden uit 2020 dateren. De kantonrechter begrijpt dat het vervelend is als [gedaagde] pas later op de hoogte is geraakt van de facturen, maar naar het oordeel van de kantonrechter leidt dit er niet toe dat de vordering daardoor niet langer voor [eiseres] opeisbaar is. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van verjaring.
De overeenkomst is niet buitengerechtelijk ontbonden
4.12.
[gedaagde] heeft verder aangevoerd dat hij de implementatieovereenkomst eerder al buitengerechtelijk heeft ontbonden. Hij heeft toegelicht dat hij de ontbinding telefonisch heeft gedaan en dat hij daarom geen betaling aan [eiseres] (meer) is verschuldigd. Dit verweer slaagt niet. Op grond van de wet [6] dient de ontbinding van een overeenkomst schriftelijk te gebeuren. Nu dit niet het geval is, is geen sprake van een rechtsgeldige ontbinding en blijft [gedaagde] € 8.091,88 aan [eiseres] verschuldigd.
[gedaagde] moet de wettelijke handelsrente betalen
4.13.
[gedaagde] moet de gevorderde wettelijke handelsrente over het aan [eiseres] verschuldigde bedrag betalen. De te betalen hoofdsom (€ 8.091,88) zal daarom worden vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW. [eiseres] heeft de rente over het op 12 oktober 2024 openstaande bedrag berekend op € 1.026,41. Die rente is berekend vanaf de 15e dag na de factuurdatum(s) en die volgt uit de implementatieovereenkomst. Dat bedrag wordt toegewezen en ook de rente vanaf die datum tot aan de dag van volledige betaling.
[gedaagde] moet de buitengerechtelijke incassokosten betalen
4.14.
[eiseres] maakt ook aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Deze vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De kantonrechter stelt vast dat de eisende partij voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten (€ 779,59) komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal daarom worden toegewezen.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
4.15.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,22
- griffierecht
524,00
- salaris gemachtigde
678,00
(2 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.452,22
Het vonnis zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard
4.16.
De kantonrechter zal het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als een van de partijen hoger beroep instelt tegen deze beslising. De beslissing geldt in dat geval tot het gerechtshof een andere beslissing neemt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van (€ 8.091,88 + € 1.026,41 + € 779,59 =) € 9.897,88, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over € 8.091,88, vanaf 12 oktober 2024 tot aan de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.452,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. Werner en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2025.
LHJ/63796

Voetnoten

1.Hoge Raad 16 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2112, r.o. 5.2.3.
2.Vergelijk Hoge Raad 16 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2112.
3.[eiseres] kwalificeert de verplichting van [onderneming] in dat opzicht als inspanningsverbintenis en de overeenkomst is in haar visie een ‘uurtje-factuurtje’ afspraak.
4.[gedaagde] kwalificeert de verplichting van [onderneming] als een resultaatsverplichting.
5.Hoge Raad 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158.
6.Zie artikel 6:267 BW.