ECLI:NL:RBMNE:2025:1675

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
C/16/560831 / FA RK 23-1468
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgemeenschap en partneralimentatie na echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 april 2025 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die in 2005 in [plaats 3] zijn getrouwd. De vrouw verzocht de rechtbank om de echtscheiding uit te spreken en om een bijdrage in haar levensonderhoud van € 3.062,- bruto per maand. Daarnaast vroeg zij om een verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, waarbij de man onder andere verzocht om een bedrag van € 2.460,68 aan haar te vergoeden. De man verzocht ook om de echtscheiding uit te spreken en om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, waarbij hij onder andere een schuld aan zijn ouders ter zake van een KIA Sportage en een terugbetaling aan het UWV aan de orde stelde. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en de partneralimentatie vastgesteld op € 193,- bruto per maand, met ingang van de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand. De rechtbank heeft de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld, waarbij de saldi van de gemeenschappelijke rekeningen en de waarde van de Fiat 500 en de hond zijn verdeeld. De rechtbank heeft ook de draagplicht voor de schulden aan de ouders van de man vastgesteld en de kosten voor de peildatum en na de peildatum geregeld. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, behalve voor de echtscheiding zelf, en partijen zijn veroordeeld om hun eigen proceskosten te betalen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/560831 / FA RK 23-1468 (echtscheiding)
C/16/564256 / FA RK 23-1860 (verdeling)
Beschikking van 18 april 2025
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende in [plaats 1] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. T. Janssen,
tegen
[de man],
wonende in [plaats 2] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. P.W.O. Birnie.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • van de vrouw een verzoekschrift met producties 1 t/m 8, ontvangen op 31 juli 2023;
  • van de man een verweerschrift met zelfstandige verzoeken en producties 1 t/m 32, ontvangen op 17 oktober 2023;
  • van de vrouw een verweerschrift tegen de zelfstandige verzoeken van de man met producties 9 t/m 15, ontvangen op 15 november 2023;
  • van de man een akte wijziging verzoeken en producties 33 t/m 50, ontvangen op 27 januari 2025;
  • van de vrouw een akte wijziging verzoeken en producties 16 t/m 47, ontvangen op 28 januari 2025;
  • van de man een bericht van 30 januari 2025 met productie 51;
  • van de man een bericht van 4 februari 2025 met productie 52;
  • van de man een bericht van 6 februari 2025 met productie 53.
1.2.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 7 februari 2025. Daarbij waren partijen in persoon aanwezig, bijgestaan door hun voornoemde advocaten.
1.3.
Productie 51 t/m 53 van de man zijn buiten de tien kalenderdagentermijn ontvangen. De rechtbank neemt deze stukken mee in haar beoordeling. De vrouw heeft geen bezwaar gemaakt tegen overlegging hiervan. Daarnaast zijn de stukken eenvoudig te doorgronden.
1.4.
Na de zitting heeft de rechtbank van de vrouw een brief van 27 februari 2025 met producties 48 en 49 ontvangen, alsmede een bericht van 28 februari 2025 met productie 50. Op de zitting heeft de man ingestemd met overlegging van deze stukken. De rechtbank neemt de stukken daarom mee in haar beoordeling.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
Partijen zijn op [2005] met elkaar getrouwd in [plaats 3] .
2.2.
De vrouw verzoekt de rechtbank:
  • tussen partijen de echtscheiding uit te spreken;
  • de man te veroordelen om, bij vooruitbetaling, aan de vrouw een bijdrage in haar levensonderhoud te betalen van € 3.062,- bruto per maand;
  • te bepalen dat de verdeling van (een deel van) de huwelijksgoederengemeenschap als volgt wordt vastgesteld:
o deelt toe aan de man: zijn kleding en lijftoebehoren, de inboedelzaken ter waarde van € 10.000, het saldo op de e/o bankrekening met nummer [rekeningnummer 1] ter hoogte van € 291,- en de gezamenlijke spaarrekeningen met nummers [rekeningnummer 2] , [rekeningnummer 3] , [rekeningnummer 4] , [rekeningnummer 5] , [rekeningnummer 6] , [rekeningnummer 7] , [rekeningnummer 8] en [rekeningnummer 9] ter hoogte van € 9.023;
o deelt toe aan de vrouw: haar kleding en lijftoebehoren, de Fiat 500 tegen een waarde van € 3.833,-, het saldo op de rekening op haar naam met nummer [rekeningnummer 10] ter hoogte van € 2.444,-
onder de verplichting van de man om € 16.920,12 aan de vrouw te betalen, binnen 14 dagen na betekening van deze beschikking, daarna te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag van algehele voldoening;
  • de man te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van deze beschikking aan de vrouw te betalen: € 600,- wegens ontvangen huurinkomsten, € 6.638,- als gebruiksvergoeding, € 372,75 vanwege een teruggave van [onderneming 1] en € 2.345,08 wegens advocaatkosten, daarna te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag van algehele voldoening;
  • de man te veroordelen een bankafschrift met het saldo op de peildatum van zijn rekening met nummer [rekeningnummer 11] aan de vrouw te verstrekken en het saldo aan de man toe te delen onder de verplichting de helft van het saldo aan de man te betalen, op straffe van een dwangsom;
  • het huurrecht van de woning aan de [adres] in [plaats 1] aan de vrouw toe te kennen;
  • te bepalen dat de hond van partijen aan de dochter van partijen is geschonken.
2.3.
De man verzoekt de rechtbank:
  • tussen partijen de echtscheiding uit te spreken;
  • te bepalen dat de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap als volgt wordt vastgesteld:
o deelt toe aan de man: de gemeenschappelijke betaalrekening met nummer [rekeningnummer 1] en de daaraan verbonden spaarrekeningen met nummers [rekeningnummer 2] , [rekeningnummer 3] , [rekeningnummer 4] , [rekeningnummer 5] , [rekeningnummer 6] , [rekeningnummer 7] , [rekeningnummer 8] en [rekeningnummer 9] ;
o deelt toe aan de vrouw: de hond, de Fiat 500, haar betaalrekening met nummer [rekeningnummer 10] en de daaraan verbonden spaarrekeningen;
onder de verplichting voor de vrouw om een bedrag van € 11.766,39 + PM aan de man te betalen binnen zeven dagen na de datum van deze beschikking;
  • te bepalen dat de vrouw uit hoofde van diverse vergoedingsrechten tussen partijen over en weer per saldo een bedrag van € 2.460,68 + PM aan de man dient te vergoeden, binnen 7 dagen na de datum van deze beschikking;
  • te bepalen dat de man, bij uitsluiting van de vrouw, draagplichtig is voor aflossing van de schuld bij de ouders van de man (ten aanzien van de KIA Sportage), waarbij het aandeel van de vrouw van € 10.500,- in het kader van haar draagplicht voor deze schuld dient te worden voldaan aan de man binnen 7 dagen na de datum van deze beschikking;
  • te bepalen dat de man, bij uitsluiting van de vrouw draagplichtig is voor aflossing van de schuld bij de ouders van de man (ten aanzien van het UWV), waarbij het aandeel van de vrouw van € 2.767,50 in het kader van haar draagplicht voor deze schuld dient te worden voldaan aan de man binnen 7 dagen na de datum van deze beschikking;
  • de vrouw te veroordelen alle bankafschriften van haar bankrekening met nummer [rekeningnummer 10] en de daaraan verbonden spaarrekeningen vanaf 1 januari 2022 tot en met de datum van deze beschikking, althans tot en met 31 juli 2023 in het geding te brengen, althans aan de man te verstrekken, binnen 7 dagen na de datum van deze beschikking, op straffe van een dwangsom;
  • de vrouw te veroordelen om een afschrift over te leggen van de opzegging dan wel de afkoop van de verzekering bij [onderneming 2] met polisnummer [polisnummer] binnen 7 dagen na datum van deze beschikking, op straffe van een dwangsom;
  • te bepalen dat de vrouw huurder zal zijn van de woning die zij met ingang van 1 juni 2023 huurt, waarbij de daaraan verbonden lasten vanaf 1 juni 2023 voor rekening van de vrouw komen.

3.De beoordeling

De echtscheiding
3.1.
De rechtbank zal de echtscheiding tussen partijen uitspreken omdat aan de wettelijke vereisten is voldaan. [1] Partijen zijn het er namelijk over eens dat hun huwelijk duurzaam is ontwricht. Dat betekent dat zij niet samen verder kunnen als echtgenoten.
De partneralimentatie
3.2.
De rechtbank zal beslissen dat de man een bedrag van € 193,- bruto per maand aan partneralimentatie aan de vrouw moet betalen, vanaf de datum van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand.
De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
De ingangsdatum
3.3.
De partneralimentatie kan volgens de wet niet eerder ingaan dan de dag waarop de echtscheiding definitief is. Dat is het geval als de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand (bij de gemeente).
De huwelijksgerelateerde behoefte
3.4.
Bij de berekening van de partneralimentatie stelt de rechtbank eerst het bedrag vast dat de vrouw nodig heeft om haar kosten van te kunnen betalen. Dat wordt de ‘behoefte’ genoemd. Daarbij kijkt de rechtbank niet alleen naar de puur noodzakelijke kosten die de vrouw moet maken, maar ook naar de welstand waarin partijen hebben geleefd en naar wat de vrouw daardoor gewend was uit te geven. Daarom wordt dat de ‘huwelijksgerelateerde behoefte’ genoemd.
3.5.
Voor de vaststelling van de huwelijksgerelateerde behoefte is een vuistregel ontwikkeld, de ‘hofnorm’. De hofnorm neemt het netto besteedbaar gezinsinkomen van toen partijen nog bij elkaar waren als uitgangspunt. De gedachte is dat partijen gewend waren om daar samen van te leven. Dat betekent dat ieder van hen de helft van dat inkomen nodig heeft om de uitgaven te blijven doen, zoals diegene gewend was tijdens het huwelijk. Maar beide partijen hebben na de scheiding meer geld nodig, omdat het leven voor alleenstaanden nu eenmaal duurder is dan voor gehuwden. Zij kunnen hun kosten niet meer met een ander delen en daarom gaat de hofnorm ervan uit dat de behoefte 60% van het netto besteedbaar gezinsinkomen is.
3.6.
De rechtbank moet dus eerst vaststellen wat partijen te besteden hadden toen zij nog bij elkaar waren. Hiervoor volgt de rechtbank de berekening van de man. Deze berekening is gebaseerd op de inkomensgegevens van partijen in 2021. Naar het oordeel van de rechtbank sluit deze berekening aan bij wat partijen gewend waren. Partijen waren in 2021 namelijk nog het hele jaar samen. Zij zijn halverwege 2022 uit elkaar gegaan. De vrouw heeft de juistheid van de gegevens in de berekening van de man ook niet betwist.
3.7.
Uit de berekening van de man volgt dat hij tijdens het huwelijk een netto besteedbaar inkomen had van € 3.249,- per maand en de vrouw van € 2.104,- per maand. Verder is rekening gehouden met kosten voor [A (voornaam)] , de zoon van partijen, van € 200,- per maand. [A (voornaam)] woonde tijdens het huwelijk nog thuis en op de zitting heeft de vrouw toegegeven dat dit een redelijk bedrag is voor zijn kosten. Het netto besteedbaar gezinskomen van partijen tijdens het huwelijk komt daarmee uit op € 5.153,- per maand. 60% daarvan is € 3.092,- per maand. Gecorrigeerd in verband met de inflatie (geïndexeerd) is dat in 2025 een bedrag van € 3.616,- netto per maand.
De behoeftigheid
3.8.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank of de vrouw redelijkerwijs in staat is om zelf het hiervoor vermelde bedrag (€ 3.616,-) te verdienen. Als de vrouw daar niet toe in staat is, dan is zij ‘behoeftig’. Alleen in dat geval kan de rechtbank het verzoek van de vrouw om partneralimentatie toewijzen.
3.9.
Uit de salarisspecificaties van de vrouw over oktober t/m december 2024 blijkt dat zij een bruto inkomen heeft van € 2.709,- per maand, exclusief 8% vakantiegeld. De rechtbank vindt, net als de man, dat de vrouw meer moet kunnen verdienen. De vrouw werkt nu 30 uur per week. Van haar mag verwacht worden dat zij fulltime (40 uur per week) werkt. De kinderen van partijen zijn volwassen en wonen niet bij de vrouw. De vrouw stelt wel dat zij verminderd belastbaar is, maar dat blijkt nergens uit. Bovendien zijn haar klachten naar het oordeel van de rechtbank van tijdelijke aard. Deze houden, naar eigen zeggen van de vrouw, namelijk verband met de spanningen rond de echtscheiding. Met deze beschikking wordt de echtscheiding uitgesproken en een beslissing genomen over wat partijen verdeeld houdt. Daarmee zullen de spanningen dus ook afnemen. Bovendien verwacht de vrouw ook van de man dat hij 40 uur per week werkt, terwijl de man geconfronteerd wordt met dezelfde spanningen tussen partijen. Bij een 40-urige werkweek komt het bruto maandinkomen van de vrouw, exclusief 8% vakantiegeld, uit op € 3.612,- per maand. De rechtbank heeft berekend dat het netto besteedbaar inkomen van de vrouw dan € 3.097,- per maand bedraagt. Als de vrouw, zoals zij stelt, het aantal uren bij haar huidige werkgever niet kan uitbreiden, gaat de rechtbank er van uit dat de vrouw een aanvullende baan zoekt.
3.10.
Bij een huwelijksgerelateerde behoefte van € 3.616,- netto per maand en een netto besteedbaar inkomen van € 3.097,- per maand, resteert een aanvullende behoefte van € 519,- netto per maand. Als de vrouw partneralimentatie ontvangt, dan moet zij daarover nog belasting afdragen. De rechtbank heeft berekend dat de vrouw daarom een bedrag van
€ 1.020,- bruto per maand nodig heeft om in haar huwelijksgerelateerde behoefte te kunnen voorzien.
De draagkracht van de man
3.11.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank in hoeverre de man in de aanvullende behoefte van de vrouw kan voorzien. Dat wordt de ‘draagkracht’ genoemd. De rechtbank stelt vast dat de man een bedrag van € 962,- bruto per maand kan betalen. De rechtbank heeft dat als volgt berekend.
3.12.
Voor het bepalen van de draagkracht kijkt de rechtbank allereerst naar het inkomen van de man. Volgens zijn loonstrook van januari 2025 ontvangt de man nu een brutoloon van € 3.500,- per maand, exclusief 8% vakantiegeld. De rechtbank gaat echter uit van een hoger inkomen. Hoewel de rechtbank niet twijfelt aan de door de man overgelegde loonstroken, vindt de rechtbank dat de man onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zijn inkomen het afgelopen jaar zo fors is gedaald. De man had in 2023 namelijk nog een inkomen van € 4.750,- bruto per maand, terwijl hij, naar eigen zeggen, al jaren werkzaam is in dezelfde branche waarin hij een goede reputatie heeft opgebouwd. Bovendien heeft de vrouw op de zitting onbetwist gesteld dat het in deze branche gebruikelijk is om bonussen uit te keren. Het had dan op de weg van de man gelegen om bijvoorbeeld stukken over de salarisafspraken met zijn werkgever over te leggen, waaruit blijkt of hij daar al dan niet aanspraak op kan maken. Gelet hierop stelt de rechtbank het bruto maandloon van de man in redelijkheid vast op € 4.000,- per maand. De rechtbank heeft berekend dat het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man dan € 3.305,- per maand bedraagt.
3.13.
Vervolgens bekijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van de vrouw. Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachtformule’ die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. In die formule wordt uitgegaan van een woonbudget van 30% van het netto besteedbaar inkomen per maand. De man wordt geacht vanuit het woonbudget alle redelijke lasten voor een woning passend bij zijn inkomen te kunnen voldoen. Daarnaast wordt rekening gehouden met een forfaitair (vaststaand) bedrag voor redelijke kosten van levensonderhoud, dat ieder jaar wordt bijgesteld. In 2025 is dat een bedrag van € 1.310,- per maand. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het netto besteedbaar inkomen blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 60% beschikbaar voor partneralimentatie. De overige 40% mag de man vrij besteden (de ‘vrije ruimte’). De berekening van de draagkracht ziet er dan als volgt uit: 60% [NBI – (0,3 x NBI + 1.310)]. Dit levert voor de man een draagkracht op van € 602,- per maand.
3.14.
Als de man partneralimentatie betaalt, dan mag hij de betaalde partneralimentatie als aftrekpost opvoeren in de belastingaangifte. Daardoor betaalt de man minder belasting, zodat hij meer ruimte heeft voor het betalen van partneralimentatie. De rechtbank telt daarom dat belastingvoordeel op bij de draagkracht. Daarmee komt de draagkracht van de man op een bedrag van € 962,- bruto per maand.
Te betalen partneralimentatie
3.15.
De voor de partneralimentatie beschikbare draagkracht van de man is lager dan de aanvullende behoefte van de vrouw. De draagkracht vormt in dit geval de bovengrens van de partneralimentatie. Dit betekent dat de man maximaal een bedrag van € 962,- per maand aan de vrouw moet betalen.
Vergelijking van de financiële situaties van partijen
3.16.
Hiervoor heeft de rechtbank berekend dat de man een bedrag van € 962,- per maand aan partneralimentatie kan betalen en dat de vrouw ook behoefte heeft aan dit bedrag. Het ligt dan voor de hand dat de man dit bedrag aan partneralimentatie moet betalen. Maar de man heeft ook aangevoerd dat het onredelijk zou zijn als hij door de betaling van dat bedrag minder geld te besteden heeft dan de vrouw. Anders gezegd, de vrouw mag niet beter af zijn dan de man na betaling van de partneralimentatie. Om te kunnen vaststellen of die situatie zich hier voordoet, moet de rechtbank de financiële situatie van partijen met elkaar vergelijken.
3.17.
Bij de financiële vergelijking gaat de rechtbank bij de man uit van de inkomensgegevens als hiervoor bij de berekening van zijn draagkracht is vermeld. Aan de kant van de vrouw gaat de rechtbank uit van het inkomen als hiervoor bij de berekening van haar behoeftigheid is vermeld. Anders dan de man vindt de rechtbank dat bij de financiële vergelijking aan de kant van de vrouw niet van een lager woonbudget moet worden uitgegaan. Hoewel de woonlasten van de vrouw op dit moment lager zijn omdat zij samen met de vriendin van haar dochter in een appartement woont, moet ook de vrouw de kans krijgen om een zelfstandige woonruimte te vinden.
3.18.
Na vergelijking van de financiële situaties van partijen, stelt de rechtbank vast dat de vrouw beter af is dan de man als de man het bedrag van € 962,- aan partneralimentatie zou betalen. Uit de berekening volgt namelijk dat de vrouw en de man ongeveer evenveel te besteden hebben in het geval dat de man een bedrag van € 193,- per maand aan partneralimentatie aan de vrouw zou betalen. Met andere woorden: als de man méér dan € 193,- betaalt, dan is de vrouw beter af dan de man. Daarom zal de rechtbank het eerder berekende bedrag aan partneralimentatie (€ 962,-) verlagen tot € 193,- per maand.
Alimentatie vooruitbetalen
3.19.
De rechtbank beslist dat de man de partneralimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand moet betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt zullen worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in de maand wordt betaald.
Het huurrecht van de [adres] in [plaats 1]
3.20.
Beide partijen hebben verzoeken ingediend over de door de vrouw gehuurde woning aan de [adres] in [plaats 1] . De rechtbank zal deze verzoeken afwijzen. Dit betreft een woning die de vrouw na het uiteengaan van partijen alleen (dan wel samen met de vriendin van haar dochter) heeft gehuurd en betrokken. De man woont niet in de woning, heeft niet in de woning gewoond en is geen contractueel medehuurder. De lasten komen dus ook niet voor rekening van de man.
De financiële afwikkeling van het huwelijk
De ontbonden algehele huwelijksgemeenschap
3.21.
Partijen hebben geen huwelijkse voorwaarden laten opstellen en zijn vóór 1 januari 2018 getrouwd. Dat betekent dat door het huwelijk van partijen een algehele gemeenschap van goederen is ontstaan.
3.22.
Door de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding is die gemeenschap op 31 juli 2023 ontbonden. [2] Dat betekent dat in beginsel alle goederen, die op die datum (de zogenoemde ‘peildatum omvang’) tot de huwelijksgoederengemeenschap behoren, moeten worden verdeeld. Van de schulden die op de peildatum tot de huwelijksgemeenschap behoren moet worden vastgesteld wie onderling welke schuld of welk deel daarvan moet betalen (ook wel de ‘interne draagplicht’ genoemd).
3.23.
Partijen zijn het (op een aantal punten) niet eens over de wijze waarop dit zou moeten gebeuren. De rechtbank zal hierna per goed de verdeling vaststellen of de wijze van verdeling gelasten en per schuld de interne draagplicht vaststellen. Daarbij geldt als uitgangspunt dat ieder van partijen recht heeft op de helft van de waarde van de goederen en ieder van hen de helft van de schulden zal moeten dragen. Voor de waarde van de goederen geldt dat de rechtbank (in beginsel) kijkt naar de waarde die de goederen hebben op het moment van de feitelijke verdeling (de zogenoemde ‘peildatum waardering’), tenzij uit een overeenkomst tussen partijen of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hiervan moet worden afgeweken.
3.24.
De rechtbank zal hierna ook een beslissing nemen op de overige verzoeken van partijen die verband houden met de financiële afwikkeling van het huwelijk.
De gemeenschapsgoederen
De gemeenschappelijke ING Bankrekening en de daaraan gekoppelde spaarrekeningen
3.25.
Partijen zijn het erover eens dat de saldi op de peildatum, van 31 juli 2023, van de gemeenschappelijke ING Bankrekeningen, tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoren en bij helfte moeten worden verdeeld. Dit geldt ook ten aanzien van de verdeling van 7/12 van de rente die in 2023 over de spaarsaldi is ontvangen. De rechtbank stelt vast dat het de volgende rekeningnummers, saldi en over 2023 ontvangen rente betreffen:
  • ING betaalrekening [rekeningnummer 1] met een saldo van € 291,14;
  • ING Oranje Spaarrekening [rekeningnummer 2] met een saldo van € 1.407,18 en een over 2023 ontvangen rente van € 5,82;
  • ING Oranje Spaarrekening [rekeningnummer 3] met een saldo van € 6,23 en een over 2023 ontvangen rente van € 0,06;
  • ING Oranje Spaarrekening [rekeningnummer 4] met een saldo van € 39,17 en een over 2023 ontvangen rente van € 2,70;
  • ING Oranje Spaarrekening [rekeningnummer 5] met een saldo van € 5.817,16 en een over 2023 ontvangen rente van € 80,88;
  • ING Oranje Spaarrekening [rekeningnummer 6] met een saldo van € 45,50 en een over 2023 ontvangen rente van € 0,50;
  • ING Oranje Spaarrekening [rekeningnummer 7] met een saldo van € 23,69 en een over 2023 ontvangen rente van € 0,51;
  • ING Oranje Spaarrekening [rekeningnummer 8] met een saldo van € 29,51 en een over 2023 ontvangen rente van € 1,33;
  • ING Oranje Spaarrekening [rekeningnummer 9] met een saldo van € 1.654,20 en een over 2023 ontvangen rente van € 5,51.
3.26.
Conform de verzoeken van partijen zal de rechtbank de saldi van de rekeningen op de peildatum (totaal € 9.313,78), met 7/12 van de over 2023 ontvangen (jaar)rente (van € 56,76), toedelen aan de man onder de verplichting om de helft hiervan aan de vrouw te vergoeden, zijnde een bedrag van € 4.685,26.
De ING Bankrekening ten name van de vrouw en de daaraan gekoppelde spaarrekeningen
3.27.
Partijen zijn het erover eens dat de saldi op de peildatum, van 31 juli 2023, van de ING Bankrekeningen ten name van de vrouw tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoren en bij helfte moet worden verdeeld. Naar het oordeel van de rechtbank geldt, net als bij de gemeenschappelijke rekeningen, dat 7/12 van de in 2023 rente over de spaarsaldi ontvangen rente in die verdeling betrokken moet worden. De rechtbank stelt vast dat het de volgende rekeningnummers, saldi en over 2023 ontvangen rente betreffen:
  • ING betaalrekening [rekeningnummer 10] met een saldo van € 2.443,99 en een over 2023 ontvangen rente van € 1.676,75;
  • ING Oranje Spaarrekening [rekeningnummer 12] met een saldo van € 0,09 en een over 2023 ontvangen rente van € 3,07.
3.28.
Uit de producties die de vrouw na de zitting heeft overgelegd blijkt dat zij in 2023 nog vier andere bankrekeningen bij de ING Bank aanhield. De rechtbank laat deze rekeningen buiten de verdeling. De spaarrekeningen met nummers [rekeningnummer 13] , [rekeningnummer 14] en [rekeningnummer 15] zijn op 2 december 2023, dus na de peildatum, geopend. De spaarrekening met nummer [rekeningnummer 16] is op 8 april 2023, dus vóór de peildatum, opgezegd. Dit betekent dat er op de peildatum geen tot de huwelijksgemeenschap behorende saldi op de rekeningen aanwezig kon zijn.
3.29.
De vrouw heeft na de peildatum als enige de beschikking en het beheer over de saldi gehad. De rechtbank zal de saldi van de rekeningen op de peildatum (totaal € 2.444,08), met 7/12 van de over 2023 ontvangen (jaar)rente (van € 979,90), daarom toedelen aan de vrouw, onder de verplichting om de helft hiervan aan de man te vergoeden, zijnde een bedrag van € 1.711,99.
3.30.
De rechtbank zal het verzoek van de man om bankafschriften van deze rekeningen afwijzen. De vrouw heeft voldoende stukken overgelegd waaruit de aanspraak van de man kan worden vastgesteld. Verdere verantwoording is naar het oordeel van de rechtbank niet nodig. De man heeft, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw, onvoldoende gesteld wat zijn rechtmatig belang is bij andere bankafschriften. Anders dan de man betoogt, vindt de rechtbank niet dat de vrouw met de opname die zij kort voor de peildatum van de gezamenlijke rekening heeft gedaan onbetrouwbaar overkomt. De vrouw heeft hier geen geheim van gemaakt en toegegeven dat het bedrag in de verdeling betrokken moet worden. De vrouw wilde dit bedrag, met het oog op de verdeling, enkel veilig stellen.
De ING Bankrekening ten name van de man
3.31.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw over de ING Bankrekening ten name van de man met nummer [rekeningnummer 11] afwijzen. De man heeft op de zitting aan de rechtbank en de vrouw aangetoond dat deze rekening na de peildatum is geopend. Op de peildatum kon dus ook geen saldo op deze rekening aanwezig zijn, dat in de verdeling betrokken moet worden.
De Fiat 500 met kenteken [kenteken]
3.32.
Partijen zijn het erover eens dat de Fiat 500 tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoort en kan worden toegedeeld aan de vrouw, onder de verplichting om de helft van de waarde aan de man te vergoeden. De rechtbank zal daarom ook zo beslissen. Daarbij zal de rechtbank de waarde van de auto vaststellen op € 5.000,-.
3.33.
Vanaf het moment van ontbinding van de huwelijksgemeenschap, op 31 juli 2023, heeft de vrouw de auto als enige gebruikt. Waardeverminderingen of vermeerderingen vanaf dat moment komen dan ook voor rekening van de vrouw. Partijen hebben geen standpunt ingenomen over de waarde van de auto op deze datum. De man stelt dat de auto op 12 oktober 2023 een bedrag van € 6.650,- waard was. De vrouw stelt dat de auto in november 2023 een bedrag van € 4.250,- waard was en in december 2024 een bedrag van € 3.833,-. Naar schatting bedroeg de waarde van de auto op 31 juli 2023 dan € 5.000,-.
De hond
3.34.
Op de peildatum hadden partijen een hond. Dat deze hond, volgens de vrouw, aan de dochter van partijen is geschonken is door de man betwist en door de vrouw verder niet onderbouwd. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de hond onderdeel uitmaakt van de ontbonden huwelijksgemeenschap en in de verdeling betrokken moet worden.
3.35.
Omdat de hond, in ieder geval vanaf de peildatum, bij de vrouw (en haar dochter) verblijft, deelt de rechtbank de hond aan de vrouw toe, onder de verplichting om de helft van de waarde aan de man te vergoeden. Daarbij stelt de rechtbank de waarde van de hond vast op € 1.000,-. De vrouw heeft de hond, vanaf de peildatum bij zich gehad. Waardeverminderingen of vermeerderingen vanaf dat moment komen dan ook voor rekening van de vrouw. Partijen hebben geen standpunt ingenomen over de waarde van de hond op deze datum. De man stelt dat de hond in mei 2022 is aangekocht voor € 2.950,-. De vrouw stelt dat de hond nu nog € 500,- waard is. Naar schatting bedroeg de waarde van de hond op 31 juli 2023 dan € 1.000,-.
De inboedel
3.36.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw over de inboedel afwijzen. Inboedelgoederen lenen zich het beste voor een verdeling, waarbij ieder van partijen een deel van de inboedel krijgt. Bij zo’n verdeling is doorgaans geen plaats voor een vordering van de een op de ander wegens overbedeling. Hoewel inboedelgoederen voor partijen een zekere waarde kunnen vertegenwoordigen, is de economische waarde van inboedelgoederen doorgaans beperkt. De economische waarde van inboedelgoederen wordt namelijk bepaald door de prijs waarvoor een derde bereid is het goed te kopen (bijvoorbeeld via Marktplaats). Er is slechts plaats voor een vordering wegens overbedeling als een partij alle of het merendeel van de inboedelgoederen krijgt of als een goed dat een van partijen krijgt een aanzienlijke waarde vertegenwoordigt en die waarde door de inboedelgoederen die de andere partij heeft gekregen niet wordt gecompenseerd. Dat hiervan sprake is heeft de vrouw, in het licht van de betwisting van de man, onvoldoende onderbouwd. De echtelijke woning is verkocht en beide partijen hebben inboedelgoederen uit die woning onder zich (verkregen). De man heeft op de zitting uitgelegd dat ieder van partijen een deel van inboedel heeft gekregen en de rest naar familie, de kringloop en de stort is gegaan. Geen van partijen heeft een inboedellijst overgelegd. Hierdoor is onvoldoende is gebleken dat geen verdeling bij helfte plaatsgevonden heeft.
Kleding en lijftoebehoren
3.37.
Partijen zijn het erover eens dat ieder van partijen hun kleding en lijftoebehoren behoudt, zonder dat uit deze verdeling een vergoedingsrecht voor de een of de ander voortvloeit. De rechtbank zal daarom ook zo beslissen.
[onderneming 2] uitvaartverzekering
3.38.
Partijen zijn het erover eens dat de uitvaartverzekering bij [onderneming 2] met nummer [polisnummer] op naam van de vrouw door haar kan worden voortgezet, zonder dat hieruit een vergoedingsrecht voor de een of de ander voortvloeit. De man heeft zijn verzoek hierover op de zitting ingetrokken. De rechtbank zal dan ook geen beslissing over deze verzekering nemen.
De gemeenschapsschulden
De schuld bij de ouders van de man voor de KIA Sportage
3.39.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de man, als zelfstandig ondernemer, in april 2011 voor € 27.250,- een KIA Sportage heeft gekocht. De man had de auto nodig omdat hij als zelfstandig ondernemer was begonnen en geen (lease)auto (meer) had. Beide partijen hebben toegegeven dat zij op dat moment geen geld hadden voor de koopsom. De koopsom is daarom door de ouders van de man betaald. Volgens de man bedroeg deze schuld op het moment van ontbinding van de gemeenschap nog € 21.000,- en is de vrouw draagplichtig voor de helft.
3.40.
De rechtbank stelt vast dat er geen sprake is van een overeenkomst met betrekking tot deze door de ouders van de man verstrekte gelden. Volgens de man is sprake van een lening. De man onderbouwt deze stelling met jaarstukken van zijn onderneming uit 2014, waarin de auto en een langlopende schuld van € 25.000,- zijn vermeld. Daarnaast heeft de man verklaringen van zijn ouders overgelegd. Dat, zoals de vrouw aanvoert, sprake was van een schenking kan de rechtbank niet vaststellen. De vrouw heeft geen omstandigheden gesteld waar dit uit blijkt. Daarbij pleit de verklaring van de vrouw op de zitting juist voor het tegenovergestelde van een schenking. De vrouw verklaarde namelijk zij dacht dat “het klaar was” nadat, na de verkoop van de auto in juli 2021, een bedrag van € 4.000,- uit de verkoopopbrengst aan de ouders van de man was overgemaakt. Dit pleit juist voor de stelling van de man, dat sprake was van een lening.
3.41.
Voor zover de schuld op de peildatum nog bestond, maakt deze onderdeel uit van de ontbonden huwelijksgemeenschap. Partijen zijn, in hun onderlinge verhoudingen, ieder voor de helft draagplichtig voor deze schuld. De rechtbank zal daarom ook zo beslissen. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat, voor zover de schuld op de peildatum nog bestond, ieder van partijen de helft van de schuld aan de ouders van de man voor zijn/haar rekening moet nemen en als eigen schuld moet voldoen. Deze beslissing geeft de vrouw de mogelijkheid om haar beroep op verjaring van de vordering jegens de ouders van de man in te roepen. De verjaring van de vordering kan namelijk niet in deze procedure jegens de man worden ingeroepen.
De schuld bij de ouders van de man ter zake een terugbetaling aan het UWV
3.42.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat zij op 11 december 2014 bij de ouders van de man een lening zijn aangegaan voor € 14.500,- in verband met een terugbetalingsverplichting aan het UWV van € 15.748,-. De terugbetalingsverplichting aan het UWV is opgenomen op de aangifte inkomstenbelasting van de man van 2014. De man stelt dat van deze lening op de datum van ontbinding van de huwelijksgemeenschap nog een bedrag van € 5.535,-, inclusief rente, open stond. De man wil dat de vrouw de helft van dit bedrag aan de man betaald. Volgens de vrouw is de hele lening afgelost, dan wel verjaart.
3.43.
Volgens de overeenkomst van lening is een rente overeengekomen van 3% op jaarbasis en zou de lening met een bedrag van € 300,- per maand worden afgelost. Als partijen zich aan deze overeenkomst hebben gehouden, zou de lening op de peildatum afgelost moeten zijn, maar de man heeft gemotiveerd dat dit anders is. Gelet hierop kan de rechtbank niet vaststellen of de lening op de datum van ontbinding van de gemeenschap nog bestond. De rechtbank zal daarom bepalen dat, voor zover de lening op de peildatum nog bestond, partijen, in hun onderlinge verhouding, ieder voor de helft draagplichtig zijn voor het restant van de lening op de peildatum. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat ieder van partijen de helft van deze schuld aan de ouders van de man voor zijn/haar rekening moet nemen en als eigen schuld moet voldoen. Deze beslissing geeft de vrouw de mogelijkheid om haar recht op verjaring van de vordering jegens de schuldeisers in de roepen. Verjaring van de vordering kan namelijk niet jegens de man worden ingeroepen.
Kosten voor de peildatum
Opname door de vrouw van de gemeenschappelijke rekening op 28 juli 2023
3.44.
Partijen zijn het erover eens dat het bedrag van € 11.225,55, dat de vrouw voor de peildatum, op 28 juli 2023, van de gemeenschappelijke rekening heeft opgenomen bij helfte verdeeld had moet worden. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de vrouw de helft van het bedrag aan de man moet vergoeden, zijnde € 5.612,78.
Advocaatkosten
3.45.
Partijen zijn het erover eens dat de kosten die zij voor de peildatum van de gemeenschappelijke rekening aan hun advocaten hebben betaald voor hun eigen rekening hadden moeten komen. De man heeft een bedrag van € 7.321,92 van de gemeenschappelijke rekening voldaan en de vrouw een bedrag van € 2.631,76. Als gevolg hiervan moet de man nog een bedrag van € 2.345,08 aan de vrouw betalen. De rechtbank zal ook zo beslissen.
Kosten na de peildatum
[onderneming 1]
3.46.
De man heeft na de peildatum in verband met een eindafrekening van [onderneming 1] een bedrag van (€ 131,07 + € 1.631,78 =) € 1.762,85 ontvangen. Partijen zijn het erover eens dat de vrouw aanspraak maakt op vergoeding van 1/4 van dit bedrag, zijnde € 440,71. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de man dit bedrag aan de vrouw moet vergoeden.
Inkomstenbelasting 2022
3.47.
Ter zake de aangifte inkomstenbelasting 2022 heeft de man na de peildatum (per saldo) een bedrag van € 164,- ontvangen en de vrouw een bedrag van € 1.048,-. Partijen zijn het erover eens dat ieder van partijen recht heeft op de helft van het door de ander ontvangen bedrag. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de vrouw een bedrag van € 442,- aan de man moet vergoeden.
Inkomstenbelasting 2023
3.48.
Ter zake de aangifte inkomstenbelasting 2023 heeft de vrouw na de peildatum een bedrag van € 117,- ontvangen. Of de man een aanslag of een teruggave over 2023 ontvangt is nog onduidelijk. Partijen zijn het erover eens dat de man recht heeft op de helft van 7/12 van het door de vrouw ontvangen bedrag. Partijen zijn het er ook over eens dat de vrouw recht heeft op de helft van 7/12 van het door de man te ontvangen bedrag, dan wel dat de vrouw draagplichtig is voor de helft van 7/12 van de door de man te betalen aanslag. De rechtbank zal daarom zo beslissen.
De waterschapsbelasting en gebruiksvergoeding
3.49.
De man heeft na de peildatum de waterschapsbelasting van de voormalig echtelijke woning over 2022, 2023 en 2024 voldaan van respectievelijk € 369,47, € 414,37 en € 346,93. Hier staat tegenover dat de man, sinds het vertrek van de vrouw uit de woning, het uitsluitend gebruik van die woning heeft gehad. Daarvoor is de man in beginsel een gebruiksvergoeding aan de vrouw verschuldigd. De rechtbank streept deze vorderingen in redelijkheid tegen elkaar weg.
De huurinkomsten
3.50.
Toen de vrouw uit de echtelijke woning vertrokken was en de man en de zoon daar nog woonden, heeft de man na de peildatum zes keer een bedrag van € 200,- ontvangen van de inwonende vriendin van de zoon van partijen. Volgens de man was dit bedrag een vergoeding voor kost en inwoning. Volgens de vrouw ging het slechts om huur en was er een apart potje voor de boodschappen. De rechtbank vindt dat de vrouw aanspraak kan maken op een deel van het bedrag, omdat zij ten tijde van het inwonen samen met de man eigenaar was van de woning. De rechtbank stelt het bedrag dat de man aan de vrouw moet betalen in redelijkheid vast op € 300,- omdat tegenover de inkomsten ook uitgaven staan die de man alleen heeft betaald zoals gas, water, licht.
De vordering van € 10.100,-
3.51.
Volgens de vrouw heeft de man na de peildatum, in augustus 2023, een bedrag van € 10.100,- van de gezamenlijke rekening opgenomen. De vrouw maakt aanspraak op de helft van dit bedrag. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw hierover af. De rechtbank heeft de saldi van de gemeenschappelijke rekeningen op de peildatum toegedeeld aan de man, onder de verplichting om de helft daarvan aan de vrouw te vergoeden. Het geld dat de man daarna heeft opgenomen kwam hem dus ook toe.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.52.
De rechtbank zal de beslissing gedeeltelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt. De uitvoerbaarheid bij voorraad geldt niet voor de echtscheiding. De echtscheiding kan de rechtbank niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het huwelijk pas eindigt op het moment dat deze beschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
De proceskosten
3.53.
De rechtbank zal beslissen dat ieder de eigen proceskosten betaalt, omdat zij geen reden ziet om één van partijen in de proceskosten te veroordelen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, getrouwd op [2005] in [plaats 3] ;
4.2.
bepaalt dat de man met ingang van de datum van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand een bedrag van € 193,- bruto per maand, bij vooruitbetaling, moet betalen aan de vrouw, als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud;
4.3.
gelast de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap als volgt:
4.3.1.
deelt de saldi op de peildatum van de gemeenschappelijke rekeningen bij de ING Bank met nummers [rekeningnummer 1] , [rekeningnummer 2] , [rekeningnummer 3] , [rekeningnummer 4] , [rekeningnummer 5] , [rekeningnummer 6] , [rekeningnummer 7] , [rekeningnummer 8] , [rekeningnummer 9] en een totale waarde van € 9.313,78 toe aan de man, onder de verplichting om de helft van de waarde, zijnde € 4.685,26 aan de vrouw te vergoeden;
4.3.2.
deelt de saldi op de peildatum van de rekeningen ten name van de vrouw bij de ING Bank met nummers [rekeningnummer 10] en [rekeningnummer 12] en een totale waarde van € 2.444,08 toe aan de vrouw, onder de verplichting om de helft van de waarde, zijnde € 1.711,99 aan de man te vergoeden;
4.3.3.
deelt de Fiat 500 met kenteken [kenteken] toe aan de vrouw tegen een waarde van € 5.000,-, onder de verplichting om de helft van de waarde, zijnde € 2.500,- aan de man te vergoeden;
4.3.4.
deelt de hond toe aan de vrouw tegen een waarde van € 1.000,-, onder de verplichting om de helft van de waarde, zijnde € 500,- aan de man te vergoeden;
4.3.5.
deelt ieder zijn/haar kleding en lijftoebehoren toe, zonder verrekening over en weer;
4.4.
bepaalt dat ieder van partijen voor de helft draagplichtig is voor het op de peildatum mogelijk nog openstaande deel van de schuld aan de ouders van de man voor de KIA Sportage, waarbij ieder de helft van deze schuld voor zijn/haar rekening moet nemen en voldoen; Indien de man het deel van de vrouw aan zijn ouders betaalt heeft hij geen regres heeft op de vrouw omdat de vrouw haar deel van de schuld betwist en de gelegenheid moet hebben zich tegen een eventuele invordering daarvan te verweren;
4.5.
bepaalt dat ieder van partijen voor de helft draagplichtig is voor het op de peildatum mogelijk nog openstaande deel van de schuld aan de ouders van de man ter zake de terugbetaling aan het UWV, waarbij ieder de helft van deze schuld voor zijn/haar rekening moet nemen en voldoen; Indien de man het deel van de vrouw aan zijn ouders betaalt heeft hij geen regres heeft op de vrouw omdat de vrouw haar deel van de schuld betwist en de gelegenheid moet hebben zich tegen een eventuele invordering daarvan te verweren;
4.6.
bepaalt dat de vrouw € 5.612,78 aan de man moet betalen ter zake de opname van de gemeenschappelijke rekening voor de peildatum;
4.7.
bepaalt dat de man € 2.345,08 aan de vrouw moet betalen ter zake de advocaatkosten voor de peildatum;
4.8.
bepaalt dat de man € 440,71 aan de vrouw moet betalen ter zake de eindafrekening van [onderneming 1] ;
4.9.
bepaalt dat de vrouw € 442,- aan de man moet betalen ter zake de verrekening van de Inkomstenbelasting 2022;
4.10.
bepaalt dat de vrouw ter zake de Inkomstenbelasting 2023 een bedrag van € 34,- aan de man moet betalen;
4.11.
bepaalt dat de man de helft van 7/12 van het door hem te ontvangen bedrag ter zake de Inkomstenbelasting 2023 aan de vrouw moet betalen, dan wel dat de vrouw draagplichtig is voor de helft van 7/12 van de door de man te betalen aanslag ter zake de Inkomstenbelasting 2023;
4.12.
bepaalt dat de man € 300,- aan de vrouw moet vergoeden ter zake de door hem ontvangen huurinkomsten;
4.13.
verklaart deze beschikking, tot zover, uitvoerbaar bij voorraad, behalve voor zover het de echtscheiding betreft;
4.14.
bepaalt dat partijen hun eigen proceskosten betalen;
4.15.
wijst de verzoeken van partijen voor het overige af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. M.A.A.T. Engbers, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. K.A.H. Verhoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 april 2025.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlage:

Voetnoten

1.Artikel 1:151 van het Burgerlijk Wetboek.
2.Artikel 1:99 lid 1 sub b van het Burgerlijke Wetboek