ECLI:NL:RBMNE:2025:1676

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
11262698
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging verstekvonnis en afwijzing vordering met schadevergoeding in reconventie

In deze zaak heeft de kantonrechter op 9 april 2025 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De oorspronkelijke eisende partij, aangeduid als [geopposeerde] B.V., had een vordering ingesteld tegen [opposant] voor het betalen van een factuur van € 3.965,00 voor verhuiswerkzaamheden. [opposant] kwam in verzet tegen een eerder verstekvonnis van 1 mei 2024, waarin hij was veroordeeld tot betaling van deze factuur. In het verzet stelde [opposant] dat de vordering was verjaard en dat hij een tegenvordering had van € 16.100,00 wegens schade veroorzaakt door [geopposeerde]. De kantonrechter oordeelde dat de verjaringstermijn tijdig was gestuit door [geopposeerde], waardoor de vordering niet was verjaard. Echter, de kantonrechter wees de vordering van [geopposeerde] af en oordeelde dat [opposant] recht had op schadevergoeding van € 5.635,00, na verrekening van de vorderingen. De kantonrechter verklaarde het verzet gegrond, vernietigde het verstekvonnis en wees de nevenvorderingen van [geopposeerde] af. Tevens werd [geopposeerde] veroordeeld tot betaling van de proceskosten en wettelijke rente aan [opposant].

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11262698 \ UC EXPL 24-5574 RJ/58605
Vonnis van 9 april 2025
in de zaak van
[geopposeerde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
oorspronkelijk eisende partij in conventie,
gedaagde partij in het verzet,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [geopposeerde] ,
gemachtigde: S. Bekdur (Bosveld Gerechtsdeurwaarders B.V.),
tegen
[opposant],
wonende te [woonplaats] ,
oorspronkelijk gedaagde partij in conventie,
eisende partij in het verzet,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [opposant] ,
gemachtigde: mr. M.L.F.J. Schyns.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de inleidende dagvaarding van 18 maart 2024 met producties 1 tot en met 6;
- het verstekvonnis van deze rechtbank van 1 mei 2024 met zaaknummer 11036317 UC EXPL 24-2439;
- de verzetdagvaarding van 23 juli 2024 (aan te merken als conclusie van antwoord in conventie en tevens eis in reconventie) met producties 1 tot en met 3;
- de conclusie van antwoord in oppositie (aan te merken als conclusie van repliek) tevens conclusie van antwoord in reconventie, met productie 7;
- de conclusie van repliek in oppositie tevens conclusie van repliek in reconventie, met productie 4.
1.2.
Op 11 maart 2025 is de zaak besproken tijdens een mondelinge behandeling, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt. Daarbij was aan de zijde van [geopposeerde] mevrouw S. Bekdur van Bosveld Gerechtsdeurwaarders B.V. aanwezig.
[opposant] was ook aanwezig, samen met mr. M.L.F.J. Schyns.
1.3.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat het vonnis in deze zaak vandaag wordt uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
[geopposeerde] heeft eind 2018 verhuiswerkzaamheden verricht voor [opposant] . De kantonrechter heeft [opposant] bij verstekvonnis van 1 mei 2024 veroordeeld om de factuur van € 3.965,00 van 31 januari 2019, met rente en kosten, aan [geopposeerde] te betalen. [opposant] is het daar niet mee eens en is in verzet gekomen. Volgens [opposant] is er sprake van verjaring en daarnaast heeft [opposant] een eis in reconventie (tegenvordering) ingesteld van € 16.100,00 vanwege schade die [geopposeerde] volgens hem heeft veroorzaakt. Wanneer er geen sprake is van verjaring wil [opposant] een deel van zijn schadevordering verrekenen.
De kantonrechter wijst de vordering van [geopposeerde] af en veroordeelt [geopposeerde] om € 5.635,00 aan schadevergoeding aan [opposant] te betalen. Deze beslissing wordt hierna toegelicht.

3.De beoordeling in conventie en in reconventie

3.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat het verzet tijdig en op de juiste wijze is ingesteld, zodat [opposant] in zoverre in zijn verzet kan worden ontvangen.
3.2.
Het gaat in deze zaak om de vraag of partijen nog bedragen aan elkaar verschuldigd zijn. Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie worden deze vorderingen gezamenlijk behandeld.
Er is geen sprake van verjaring van de vordering van [geopposeerde]
3.3.
Volgens artikel 3:307 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) verjaart een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst tot een geven of een doen door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden. De verjaring kan op grond van artikel 3:317 lid 1 BW worden gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. Stuiting van de verjaring heeft tot gevolg dat de verjaringstermijn wordt afgebroken en dat er een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaar begint te lopen.
3.4.
Het beroep van [opposant] op verjaring slaagt niet, omdat [geopposeerde] de verjaring tijdig heeft gestuit. [geopposeerde] heeft aan [opposant] meermaals een herinnering verzonden om de factuur van 31 januari 2019 te betalen. In ieder geval kan de aanmaning van 8 december 2020 niet anders worden opgevat dan als een mededeling van [geopposeerde] aan [opposant] dat zij wil dat [opposant] de factuur betaalt. [geopposeerde] heeft voldoende duidelijk gemaakt dat zij haar rechtsvordering handhaaft. Daarmee is voldaan aan het vereiste dat zij ondubbelzinnig haar recht op nakoming heeft voorbehouden en is de verjaring tijdig gestuit. Een nieuwe verjaringstermijn is aangevangen en die was op het moment van dagvaarden nog niet verstreken.
Het beroep van [opposant] op verrekening slaagt
3.5.
[opposant] heeft de (hoogte van de) gevorderde factuur van € 3.965,00 tot aan de mondelinge behandeling nooit betwist (niet in de correspondentie tussen partijen en niet in de processtukken). Pas tijdens de mondelinge behandeling heeft [opposant] aangegeven het factuurbedrag te hoog te vinden. Dat [opposant] pas tijdens de mondelinge behandeling met dit verweer is gekomen is te laat en is in strijd met de goede procesorde. De kantonrechter laat dit verweer van [opposant] daarom buiten beschouwing. Dat betekent dat [geopposeerde] in beginsel recht had op betaling van de factuur van € 3.965,00.
3.6.
[opposant] beroept zich echter op verrekening en stelt nog een schadevordering van € 16.100,00 op [geopposeerde] te hebben, bestaande uit € 8.700,00 vanwege het ontbreken van twee kastdeuren van een kledingkast, € 900,00 vanwege een kapotte dorpel en € 6.500,00 vanwege schade aan een kastdeur van een Art Deco-meubel.
[geopposeerde] heeft het bestaan van en de hoogte van de gevorderde schade als zodanig niet, althans onvoldoende betwist. Zij vindt echter dat [opposant] te laat heeft geklaagd en verwijst in dat verband naar artikel 17 van haar algemene voorwaarden:

ARTIKEL 17 – SCHADEMELDING
Indien bij aflevering van de verhuisgoederen beschadigingen worden geconstateerd, dient de klant deze bij de verhuizing aan de Erkende Verhuizer te melden. Indien bij aflevering geen gelegenheid bestaat om eventuele beschadigingen aan de verhuisgoederen te constateren dient de klant dit tevoren of uiterlijk op het moment van aflevering schriftelijk of elektronisch te verklaren. Het verdient sterke aanbeveling beschadigingen binnen twee werkdagen na de verhuizing bij de Erkende Verhuizer schriftelijk of elektronisch te melden. Indien de Erkende Verhuizer niet binnen veertien dagen na de verhuizing de hiervoor bedoelde melding heeft ontvangen wordt hij geacht de verhuizing zonder waarneembare schade te hebben uitgevoerd.
3.7.
Het beroep van [geopposeerde] op schending van de klachtplicht slaagt niet met betrekking tot de gevorderde schadevergoeding van € 8.700,00 voor het ontbreken van twee kastdeuren van de kledingkast. [opposant] heeft gesteld en onderbouwd dat hij (tijdig) over deze schade heeft geklaagd. [opposant] heeft toegelicht dat tijdens de verhuizing één glazen kastdeur (van vijf deuren in totaal) kapot is gegaan, waarna [geopposeerde] nog op de dag van de verhuizing een van de andere deuren heeft meegenomen als vergelijkingsmateriaal voor het glas, om hetzelfde glas te kunnen bestellen en vervolgens de schade te herstellen. Dit is echter nooit gebeurd en [opposant] heeft de twee deuren nooit teruggekregen. In de e-mail van [geopposeerde] van 15 april 2020 schrijft [geopposeerde] bovendien: “de kledingkast is reeds destijds door onze verhuizers opgepakt en dat staat nog open als melding”.
Van te laat klagen is dan ook geen sprake. [opposant] heeft, conform artikel 17 van de algemene voorwaarden van [geopposeerde] , de schade bij de verhuizing (tijdig) aan de verhuizers gemeld.
3.8.
Ook met betrekking tot de kapotte granieten dorpel slaagt het beroep van [geopposeerde] op schending van de klachtplicht niet. [geopposeerde] heeft op 15 april 2020 een e-mail gestuurd aan [opposant] waarin staat: “
Met [naam] heeft u het gehad over de dorpel op het laadadres, deze zou reeds opgelost zijn. Kunt u aangeven wat u hiermee wilt?”. [opposant] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat tijdens de verhuizing een meubelstuk op de dorpel terechtkwam waardoor de dorpel brak, dat de verhuizers zelf de gebroken dorpel hebben geconstateerd en dat daarover is gesproken. Ook heeft hij toegelicht dat hij vervolgens de dorpel snel moest laten vervangen omdat zijn huis (het “laadadres”) in de verkoop ging en hij het niet met een kapotte dorpel kon verkopen. Dit is door [geopposeerde] niet weersproken en uit voornoemde mail blijkt afdoende dat daar contact over is geweest. De kantonrechter stelt dan ook vast dat [opposant] ook over de dorpel, conform artikel 17 van de algemene voorwaarden van [geopposeerde] , (tijdig) bij de verhuizing bij de verhuizers heeft geklaagd.
3.9.
Het beroep van [geopposeerde] op schending van de klachtplicht met betrekking tot het Art Deco-meubel slaagt wel. Nergens blijkt uit dat [opposant] (tijdig) over schade aan het Art Deco-meubel heeft geklaagd. [opposant] heeft tijdens de mondelinge behandeling weliswaar toegelicht dat het Art Deco-meubel is beschadigd in de verhuiswagen, maar [opposant] heeft niet (met stukken) onderbouwd wanneer hij bij [geopposeerde] over de schade aan het Art Deco-meubel zou hebben geklaagd. Dit terwijl [geopposeerde] op 15 april 2020 (meer dan een jaar na de verhuiswerkzaamheden) in een e-mail aan [opposant] schrijft: “
U geeft een art deco meubel op, deze is niet eerder bij ons bekend gemaakt.” Dit bij elkaar maakt dat het ervoor moet worden gehouden dat [opposant] met betrekking tot het Art Deco-meubel te laat is met zijn melding van schade en beroep op vergoeding daarvan en hij deze eventuele vordering - wat daar verder ook van zij - dus niet met de vordering van [geopposeerde] kan verrekenen.
3.10.
[geopposeerde] heeft over (de hoogte van) de schade (slechts) opgemerkt dat deze niet gedocumenteerd/gespecificeerd is. [opposant] heeft echter een foto overgelegd van de kledingkast, een grote kast met vijf compartimenten. Op de foto is te zien dat de kledingkast vijf deuren hoort te hebben, maar er nu nog slechts drie heeft. [opposant] heeft ter zitting toegelicht dat het een Italiaanse designkast betreft die nu niet meer te koop is. Aangezien door toedoen van [geopposeerde] nu al een paar jaar twee van de vijf deuren ontbreken, ziet hij zich genoodzaakt de kast te vervangen (de kantonrechter begrijpt: voor een vergelijkbaar exemplaar). Op vragen van de kantonrechter aan de gemachtigde van [geopposeerde] welke pogingen [geopposeerde] heeft gedaan om het probleem op te lossen, kon de gemachtigde geen antwoord geven. Zij wist slechts dat men het juiste glas niet had kunnen vinden. Evenmin kon de gemachtigde uitleggen waarom dan niet tenminste de andere, wel goede deur bij [opposant] is teruggeplaatst, of een voorstel is gedaan met betrekking tot wat er wél kon voor de kapotte deur, noch kon zij zeggen waar de deuren zich momenteel bevinden en of er na al die jaren nog een oplossing te verwachten valt.
Hier wreekt zich mede dat [geopposeerde] niet zelf ter zitting is verschenen of tenminste haar gemachtigde afdoende heeft geïnformeerd, hetgeen voor haar rekening en risico komt.
Ook heeft de gemachtigde van [geopposeerde] voornoemde toelichting van [opposant] niet weersproken. Dat laatste geldt, zoals hiervoor al vermeld, ook voor de toelichting die [opposant] heeft gegeven over de door toedoen van de verhuizers gebroken dorpel. De opgevoerde bedragen voor de kledingkast en de dorpel acht de kantonrechter niet buitensporig.
3.11.
Al met al heeft [geopposeerde] het bestaan van en de hoogte van de schade niet, althans onvoldoende, betwist en moet worden vastgesteld dat [opposant] een vordering tot vergoeding van de schade op [geopposeerde] heeft. De hoogte daarvan wordt vastgesteld op € 9.600,00 (€ 8.700,00 vanwege de noodzaak tot vervanging van de kledingkast en € 900,00 vanwege de noodzaak tot vervanging van de gebroken granieten dorpel). Aan de vereisten voor een geslaagd beroep op verrekening zijn voldaan. Dat betekent dat de vordering van [geopposeerde] (€ 3.965,00) wordt verrekend met een deel van de tegenvordering van [opposant] , dat het verzet van [opposant] gegrond wordt verklaard, dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de vordering in conventie moet worden afgewezen.
De nevenvorderingen van [geopposeerde] worden afgewezen
3.12.
Omdat de vordering van [geopposeerde] wordt afgewezen, worden de door [geopposeerde] ingestelde nevenvorderingen, die onder andere zien op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente, ook afgewezen.
[geopposeerde] moet € 5.635,00 aan [opposant] betalen
3.13.
Na verrekening van de vordering van [geopposeerde] van € 3.965,00 met de vordering van [opposant] van € 9.600,00, blijft nog een bedrag van € 5.635,00 aan schadevergoeding over dat [geopposeerde] aan [opposant] moet betalen. Dit bedrag wordt dan ook in reconventie toegewezen.
3.14.
De kantonrechter begrijpt dat de uitkomst van deze procedure buitengewoon zuur is voor [geopposeerde] , die niets verdiend heeft aan haar verhuiswerkzaamheden voor [opposant] en ook nog schade moet vergoeden. Het kan zijn dat [geopposeerde] geen verzekering had, of dat zij heeft verzuimd deze schadepost bij haar verzekering op te geven; dit is de kantonrechter niet bekend. Echter ook als dat zo is, is dat een omstandigheid die voor haar rekening moet blijven en geen reden om niet de geleden schade aan [opposant] te moeten vergoeden. En wellicht kan dat opgeven bij de verzekering alsnog.
[geopposeerde] moet de wettelijke rente aan [opposant] betalen
3.15.
[opposant] vordert wettelijke rente vanaf 1 januari 2019. Dit onderdeel van de vordering is niet weersproken en komt de kantonrechter niet onjuist voor. Daarom wordt deze vordering toegewezen.
[geopposeerde] moet de proceskosten in conventie betalen
3.16.
[geopposeerde] is in conventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [opposant] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
678,00
(2 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
813,00
[geopposeerde] moet de proceskosten in reconventie betalen
3.17.
[geopposeerde] is in reconventie grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [opposant] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
339,00
(2 punten × factor 0,5 × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
474,00
Uitvoerbaar bij voorraad
3.18.
De kantonrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie
4.1.
verklaart het verzet gegrond en vernietigt het verstekvonnis van deze rechtbank van 1 mei 2024 met zaaknummer 11036317 UC EXPL 24-2439 en, opnieuw rechtdoende, wijst de vordering van [geopposeerde] af,
4.2.
veroordeelt [geopposeerde] in de proceskosten van de verzetprocedure van € 813,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
In reconventie
4.3.
veroordeelt [geopposeerde] om aan [opposant] te betalen een bedrag van € 5.635,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 1 januari 2019, tot de dag van volledige betaling,
4.4.
veroordeelt [geopposeerde] in de proceskosten van € 474,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
In conventie en in reconventie
4.5.
veroordeelt [geopposeerde] tot betaling van de kosten van betekening als [geopposeerde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 4.1, 4.2, 4.3, 4.4 en 4.5 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.R. Creutzberg en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2025.