ECLI:NL:RBMNE:2025:1692

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
C/16/584954 / FL RK 24-1172
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuizing en zorgregeling in een familierechtelijke procedure met betrekking tot een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 maart 2025 uitspraak gedaan in een familierechtelijke procedure tussen de vader en de moeder van een minderjarige. De vader had verzocht om een provisionele voorziening met betrekking tot de omgang en hoofdverblijfplaats van hun kind, terwijl de moeder vervangende toestemming vroeg om met het kind naar een andere gemeente te verhuizen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot een provisionele voorziening, omdat er geen spoedeisend belang aanwezig was. In de bodemprocedure heeft de rechtbank de moeder vervangende toestemming verleend om met het kind naar [plaats 2] te verhuizen, en de hoofdverblijfplaats van het kind bij de moeder vastgesteld. De rechtbank heeft ook een zorgregeling vastgesteld waarbij het kind van donderdag tot zondag bij de vader verblijft. De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van het kind voorop staat en dat de moeder, gezien haar netwerk en omstandigheden, niet verplicht kan worden om in de buurt van de vader te blijven wonen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de moeder met het kind mag verhuizen, ook als de vader in hoger beroep gaat. De rechtbank heeft de overige verzoeken van de ouders afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Lelystad
zaaknummer: C/16/584954 / FL RK 24-1172
Verhuizing, hoofdverblijfplaats en zorgregeling
Beschikking van 20 maart 2025
in de zaak van:
[vader],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. E. Uijt de boogaardt,
tegen
[moeder],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. O.M.M. Philips.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
- het verzoekschrift (met bijlagen) van de vader binnengekomen op
27 november 2024;
- het verweerschrift (met bijlagen) van de moeder met daarin een aantal zelfstandige verzoeken (tegenverzoeken) binnengekomen op 18 februari 2025.
1.2.
De verzoeken zijn besproken door de meervoudige kamer (drie rechters) tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 20 februari 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de vader en zijn advocaat;
  • de moeder en haar advocaat;
  • [A] en [B] , vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
De ouders hebben met elkaar een relatie gehad.
2.2.
Zij hebben samen een zoon:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2024 in de gemeente [gemeente] .
2.3.
De ouders hebben samen het gezag over [minderjarige] . Dat betekent dat zij samen de belangrijke beslissingen over [minderjarige] nemen.
2.4.
De vader heeft de rechtbank bij wijze van een provisionele voorziening verzocht om:
Primair
- de moeder te bevelen om binnen drie maanden na afgifte van de door de rechtbank te wijzen beschikking terug te verhuizen naar Bant, althans een plek in een straal van maximaal 15 kilometer rond [plaats 1] , gemeente [gemeente] en daarbij te bepalen dat in deze periode van drie maanden [minderjarige] aan de vader wordt toevertrouwd en dat er tussen de moeder en [minderjarige] een zorgregeling zal gelden van zondag 17.00 uur tot dinsdag 17.00 uur, welke regeling wordt uitgevoerd in de woning van de man;
Subsidiair
  • de moeder voorlopig te verbieden, totdat in de bodemprocedure is beslist, met [minderjarige] te verhuizen buiten [plaats 1] , althans naar een plek verder dan een straal van 15 kilometer rond [plaats 1] ;
  • te bepalen dat [minderjarige] aan de vader wordt toevertrouwd en dat er tussen de moeder en [minderjarige] een zorgregeling zal gelden, waarbij [minderjarige] :
o iedere week van zondag 17.00 uur tot dinsdag 17.00 uur omgang heeft met de moeder in de woning van de vader;
o vanaf het moment dat de vrouw wel in [plaats 1] , of binnen een straal van
15 kilometer, eigen woonruimte heeft wekelijks op zondag van 10.00 uur tot 17.00 uur en op woensdag van 10.00 uur tot 17.00 uur bij de moeder verblijft;
Meer subsidiair
- te bepalen dat er een zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] zal gelden waarbij [minderjarige] iedere week van woensdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de vader verblijft, alsmede gedurende de helft van de vakantie- en feestdagen, zulks in onderling overleg af te stemmen;
2.5.
In de bodemprocedure heeft de vader de rechtbank verzocht om:
Primair
  • de moeder te bevelen om binnen drie maanden na afgifte van de door de rechtbank te wijzen beschikking terug te verhuizen naar [plaats 1] , althans een plek in een straal van maximaal 15 kilometer rond [plaats 1] , gemeente [gemeente] en daarbij te bepalen dat in deze periode van drie maanden [minderjarige] aan de vader zal worden toevertrouwd en dat er tussen de moeder en [minderjarige] een zorgregeling zal gelden van zondag 17.00 uur tot dinsdag 17.00 uur welke regeling wordt uitgevoerd in de woning van de man;
  • te bepalen dat indien de moeder niet binnen drie maanden terugverhuist naar [plaats 1] , althans naar een plek in een straal van maximaal 15 kilometer rond [plaats 1] , [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de vader zal hebben en dat er dan een zorgregeling met de moeder zal gelden welke concreet inhoudt dat [minderjarige] wekelijks op zondag van
10
uur tot 17.00 uur bij de moeder verblijft;
Subsidiair
  • de moeder te verbieden met [minderjarige] te verhuizen buiten [plaats 1] , althans naar een plek verder dan een straal van 15 kilometer rond [plaats 1] ;
  • te bepalen dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de vader heeft en dat tussen de moeder en [minderjarige] een zorgregeling wordt vastgesteld, waarbij [minderjarige] :
o zolang de moeder geen eigen woonruimte heeft iedere week van zondag 17.00 uur tot dinsdag 17.00 uur omgang heeft met de moeder in de woning van de vader;
o vanaf het moment dat de moeder wel in [plaats 1] of binnen een straal van
15 kilometer een eigen woonruimte heeft, wekelijks op zondag van
10
uur tot 17.00 uur en op woensdag van 10.00 uur tot 17.00 uur bij de moeder verblijft;
Meer subsidiair
- in geval de moeder niet wordt verplicht terug te verhuizen en/of geen verbod om te verhuizen wordt opgelegd te bepalen dat er een zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] zal gelden waarbij [minderjarige] iedere week van woensdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de vader verblijft, alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, zulks in onderling overleg af te stemmen.
2.6.
De moeder is het niet eens met de verzoeken van de vader. Zij vindt dat het verzoek van de vader moet worden afgewezen, of dat de rechtbank hier een beslissing over neemt die zij juist acht. De moeder vraagt de rechtbank, bij wijze van zelfstandige verzoeken, om:
  • aan haar vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige] naar [plaats 2] te verhuizen;
  • de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder te bepalen;
  • een zorgregeling vast te stellen waarbij [minderjarige] wekelijks bij de vader verblijft van vrijdag 16.00 uur tot zondag 16.00 uur, alsook gedurende de helft van de vakantie- feestdagen, dit laatste in onderling overleg nader te bepalen.

3.De beoordeling

De provisionele voorzieningenprocedure
Ontvankelijkheid
3.1.
Een provisionele voorziening is een maatregel die geldt voor de duur van de procedure tussen de ouders. De procedure waar het om gaat, wordt de bodemprocedure genoemd. De rechter kan alleen een provisionele voorziening treffen, als is voldaan aan een aantal wettelijke vereisten. [1] Zo moet er een bodemprocedure tussen de ouders lopen en moet de provisionele voorziening voldoende met deze bodemprocedure samenhangen. Tot slot moet er voldoende spoedeisend belang zijn bij de gevraagde provisionele voorziening. De rechtbank constateert dat niet aan alle voorwaarden is voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt de voorwaarde van voldoende spoedeisend belang.
3.2.
Toewijzing van het verzoek van de vader is alleen mogelijk als de vader daarbij een voldoende spoedeisend belang heeft. Daarvan is sprake wanneer van de vader niet kan worden gevraagd om de afloop van de bodemprocedure af te wachten. De behandeling van de verzoeken in de bodemprocedure hebben gelijktijdig plaatsgevonden met de behandeling van de verzoeken tot het treffen van een provisionele voorziening. De beslissing in de bodemprocedure wordt hierna beschreven. Dit betekent dat de vader geen belang meer heeft bij het treffen van een provisionele voorziening.
Bodemprocedure
Vervangende toestemming voor de verhuizing naar Groningen
3.3.
De rechtbank zal de moeder vervangende toestemming verlenen om met [minderjarige] naar [plaats 2] te verhuizen. Dit betekent dat de moeder met [minderjarige] in [plaats 2] mag blijven wonen en dat zij niet hoeft terug te verhuizen naar [plaats 1] . De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
3.4.
De Raad heeft ter zitting aangeboden om onderzoek te verrichten naar welke hoofdverblijfplaats en zorgregeling in het belang van [minderjarige] zijn. De rechtbank zal dit aanbod afslaan. Dit doet zij omdat partijen ter zitting hebben benadrukt een groot belang te hebben bij een snelle beslissing over de verhuiskwestie, zodat zij hierna afspraken kunnen maken gelet op de uitkomst hiervan. De rechtbank zal daarom direct een beslissing nemen op de verzoeken, zodat de verhuiskwestie niet langer tussen de ouders in zal staan.
3.5.
Hoewel de komst van [minderjarige] voor beide ouders zeer gewenst was, hadden zij op het moment dat de moeder zwanger bleek een zeer prille relatie en was de zwangerschap niet gepland. De moeder woonde op dat moment in [plaats 2] en de vader in [plaats 1] . In onderling overleg hebben de ouders afgesproken dat de moeder bij de vader in [plaats 1] zou komen wonen, omdat hij daar financieel was gebonden aan zijn koophuis. Ongeveer vijf maanden voor de geboorte van [minderjarige] is de moeder naar [plaats 1] verhuisd.
3.6.
[minderjarige] is geboren op [geboortedatum] 2024. In oktober 2024 is de relatie van de ouders beëindigd.
3.7.
Na de relatiebreuk van de ouders hebben zij een zogenoemde birdnesting constructie afgesproken, waarbij de ouders om de beurt in de woning van de vader verbleven om daar de zorg voor [minderjarige] te dragen. Hoewel de ouders hier verschillend over denken, is de birdnesting constructie niet succesvol gebleken. Als gevolg daarvan is de moeder op zoek gegaan naar eigen woonruimte. Aanvankelijk zocht zij in (de nabije omgeving van) [plaats 1] naar een geschikte woning, maar dit is haar niet gelukt. Zij kwam niet in aanmerking voor een urgentieverklaring en door een krap budget had zij weinig vooruitzicht op een huurwoning. Omdat de moeder in [plaats 2] al negen jaar via Woningnet stond ingeschreven, kwam zij daar al vrij snel wel in aanmerking voor een huurwoning. Nadat de moeder aan de vader heeft medegedeeld een woning in [plaats 2] te hebben gevonden is zij met [minderjarige] , zonder zijn toestemming, naar [plaats 2] verhuisd.
3.8.
De rechtbank stelt voorop dat de moeder niet zonder toestemming van de vader en zonder vervangende toestemming van de rechtbank met [minderjarige] naar [plaats 2] had mogen verhuizen. Dit betekent echter niet dat dit per definitie betekent dat de moeder moet terugverhuizen.
3.9.
Iedere ouder heeft namelijk het recht om zijn of haar leven met de kinderen in te richten op een manier die hem of haar goed lijkt. Daaronder valt in beginsel ook de vrijheid om op een andere plek met de kinderen te gaan wonen. Als de ene ouder het niet eens is met de verhuisplannen van de andere ouder, dan moet de rechtbank alle omstandigheden in kaart brengen en een belangenafweging maken. Uit de vaste jurisprudentie volgt dat het belang van het kind hierbij voorop staat, maar afhankelijk van de omstandigheden kunnen andere belangen (bijvoorbeeld die van de ouders) zwaarder wegen. De zogenoemde ‘verhuiscriteria’ vormen een (niet-limitatieve) opsomming van belangen en factoren die behulpzaam kunnen zijn bij die afweging, maar dat wil niet zeggen dat alle criteria – onverkort – moeten worden toegepast en besproken. [2]
3.10.
De rechtbank heeft een belangenafweging gemaakt en oordeelt als volgt. Gelet op de jonge leeftijd van [minderjarige] is geen sprake geweest van worteling in [plaats 1] . Een jong kind als [minderjarige] is geworteld daar waar zijn ouders zijn. In geval van ouders die niet langer samen zijn, kan dat ook op twee plekken tegelijk zijn. De rechtbank begrijpt dat de vader een bepaald beeld heeft over de ideale opgroeisituatie voor [minderjarige] en dat hij graag wil dat er sprake is van een co-ouderschapsregeling waarbij de ouders bij elkaar in de buurt wonen. Dit weegt echter niet op tegen het belang van de moeder om haar leven in te richten zoals dat haar goed lijkt en om met [minderjarige] in een voor haar vertrouwde omgeving te wonen. De ouders staan er nu allebei alleen voor en daarom is hun netwerk des te belangrijker. In het geval van de moeder bevindt haar netwerk zich in [plaats 2] . Gelet op de omstandigheden kan van de moeder niet worden verwacht dat zij nog meer dan zeventien jaar, totdat [minderjarige] achttien jaar is, gebonden is aan de omgeving van [plaats 1] .
3.11.
De rechtbank weegt ook mee dat het hele leven van de moeder zich al sinds haar twaalfde afspeelt in [plaats 2] . Zij heeft daar haar werk, studie en sociale netwerk (zowel vrienden als familie). Dat de moeder van plan was haar leven in [plaats 2] door te brengen, blijkt ook uit het feit dat zij al negen jaar bij Woningnet stond ingeschreven voor een huurwoning. De moeder is alleen naar [plaats 1] verhuisd omdat zij ongepland in verwachting was geraakt van [minderjarige] , de vader in [plaats 1] financieel gebonden was aan zijn koophuis en omdat zij dit op dat moment als enige manier zag om de relatie tussen haar en de vader een eerlijke kans te geven. De relatie is echter tot een einde gekomen en de moeder heeft verder geen enkele binding met [plaats 1] . Zij heeft daar kort gewoond terwijl ze zwanger c.q. net bevallen was en heeft daar redelijkerwijs geen eigen netwerk kunnen opbouwen.
3.12.
Daarbij merkt de rechtbank op dat zij geen enkele grond ziet waarop de moeder in de omgeving van de vader moet blijven wonen, zodat hij zicht kan houden op het functioneren van de moeder in relatie tot de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Niet is gebleken dat de moeder (psychisch) niet in staat zou zijn om de zorg voor [minderjarige] aan te kunnen. De moeder erkent dat de gevolgen van een zware bevalling in combinatie met het verzorgen van een pasgeboren baby en het runnen van een huishouden een zware wissel op haar hebben getrokken, maar heeft gesteld dat het inmiddels goed met haar gaat en dat wanneer het niet goed zou gaan zij haar weg naar de hulpverlening weet te vinden. De vader heeft in zijn verzoekschrift een ongunstig beeld over de psychische gezondheid van de moeder geschetst, heeft dit niet onderbouwd en heeft hier ter zitting pas iets over gezegd nadat de rechtbank hieromtrent vragen had gesteld. De rechtbank vindt dit kwalijk en onnodig kwetsend.
Hoofdverblijfplaats
3.13.
De rechtbank stelt voorop dat beide ouders goed voor [minderjarige] zorgen en dat hij het bij beide ouders goed heeft. De rechtbank zal de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder vaststellen. De doorslaggevende factor daarvoor is dat [minderjarige] het grootste deel van de tijd bij zijn moeder verblijft, zodat het meest voor de hand ligt dat [minderjarige] bij haar zal worden ingeschreven.
Zorgregeling
3.14.
De rechtbank zal een zorgregeling vaststellen waarbij [minderjarige] iedere donderdag van 17.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de vader verblijft, waarbij de zorgregeling doorloopt tijdens de vakantie- en feestdagen en het halen en brengen van [minderjarige] in overleg tussen de ouders wordt verdeeld.
3.15.
Deze zorgregeling is op dit moment het meest passend voor [minderjarige] . Hij is nog heel jong en het is belangrijk dat hij regelmatig contact heeft met allebei zijn ouders. Voor zijn ontwikkeling is het namelijk van belang dat hij zich voldoende aan beide ouders kan (blijven) hechten. Daar is een betekenisvolle omgang met de vader voor nodig en een verhuizing met zijn moeder naar [plaats 2] mag daar niet aan in de weg staan. Het is van belang dat de verhuizing zo min mogelijk gevolgen heeft voor het contact tussen de vader en [minderjarige] .
3.16.
Op dit moment loopt er een zorgregeling waarbij [minderjarige] van donderdagmiddag tot zondagmiddag bij de vader verblijft en van zondagmiddag tot donderdagmiddag bij de moeder. Gebleken is dat deze zorgregeling goed verloopt voor [minderjarige] . Dat een jong kind na een wisselmoment even moet wennen, is normaal voor zijn leeftijd en daar heeft zowel de rechtbank als de Raad geen zorgen over. [minderjarige] is gehecht aan zijn beide ouders, heeft het bij beide ouders naar zijn zin en kan zich bij beide ouders goed ontwikkelen. De Raad heeft de rechtbank geadviseerd om gelet op de jonge leeftijd van [minderjarige] een zorgregeling vast te stellen waarbij vaker en korter omgang plaatsvindt. De rechtbank vindt dat echter in deze situatie niet in het belang van [minderjarige] . Door de verhuizing van de moeder is sprake van een behoorlijke reisafstand en meer wissels is, redelijkerwijs, niet haalbaar met het werkschema van de vader. Bovendien zijn er nieuwe inzichten over de omgang met jonge kinderen, zo blijkt onder andere uit de Richtlijn scheiding en problemen van jeugdigen van het Nederlands Jeugdinstituut (NJI) uit 2020. Ook in geval van jonge kinderen kan het in hun belang zijn om in twee huizen op te groeien waarbij sprake is van een structurele en langere omgang met beide ouders. Jonge kinderen kunnen zich namelijk aan beide ouders tegelijk hechten, ook al wonen zij niet meer in hetzelfde huis. Voorwaarde hiervoor is wel dat de veiligheid bij beide ouders worden gewaarborgd, dat rekening wordt gehouden bij het vaststellen van de zorgregeling met de gehechtheid tussen de ouder en het kind, dat beide ouders beschikken over voldoende opvoedvaardigheden en sensitiviteit en dat sprake is van goede afstemming van de ouders. De rechtbank is van oordeel dat daar in dit geval sprake van is en het dus in het belang van [minderjarige] is om een structurele en langere zorgregeling vast te stellen.
3.17.
De ouders zullen samen in overleg moeten over het halen en brengen van [minderjarige] voor en na de omgang. Op dit moment komt dat voor het overgrote deel voor rekening van de vader, omdat de moeder nog bezig is met het behalen van haar rijbewijs en daarom afhankelijk is van het openbaar vervoer. De rechtbank geeft de ouders mee dat het uitgangspunt is dat ouders het halen en brengen ongeveer bij helfte zullen verdelen.
3.18.
De rechtbank zal nu nog geen zorgregeling bepalen vanaf het moment dat [minderjarige] vier jaar oud wordt en naar school gaat, omdat dit moment nog te ver in de toekomst ligt en nog niet duidelijk is hoe de situatie tegen die tijd zal zijn. Het lijkt de rechtbank goed dat ouders, zoals zij ter zitting hebben toegezegd, zich op korte termijn zullen aanmelden voor een mediationtraject en dit hierin zullen meenemen. De ouders hebben in korte tijd veel met elkaar meegemaakt en het is belangrijk dat zij zaken die hen nog verdeeld houden kunnen uitspreken. Zij zullen namelijk nog lang als ouders van [minderjarige] moeten samenwerken.
Overige verzoeken
3.19.
Gelet op de beslissing zoals deze hierboven is beschreven, zal de rechtbank de overige verzoeken van de ouders afwijzen.
De uitvoerbaarheid bij voorraad
3.20.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht.
Dat betekent dat de moeder met [minderjarige] mag verhuizen, ook als de vader hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing over de verhuizing neemt.

4.De beslissing

De rechtbank:
In de provisionele voorzieningenprocedure
4.1.
verklaart de vader niet-ontvankelijk;
In de bodemprocedure
4.2.
verleent aan de moeder vervangende toestemming om met [minderjarige] te verhuizen naar [plaats 2] ;
4.3.
bepaalt dat [minderjarige] voortaan zijn hoofdverblijfplaats heeft bij de moeder;
4.4.
stelt een zorgregeling vast tussen de vader en [minderjarige] waarbij [minderjarige] iedere donderdag van 17.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de vader verblijft, ook tijdens de vakantie- en feestdagen, en het halen en brengen van [minderjarige] in overleg tussen ouders wordt verdeeld;
4.5.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
wijst het meer of anders verzochte door de ouders af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. M.A.A. ter Meer-Siebers (voorzitter), mr. M.A. Pot en mr. M.M. Janssen-Witteveen, (kinder)rechters in samenwerking met mr. mr. F.M. de Hart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2025.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).