ECLI:NL:RBMNE:2025:1708

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
C/16/559762 / FA RK 23-1273
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en partneralimentatie met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgemeenschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 april 2025 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die in 1987 met elkaar zijn getrouwd. De vrouw verzocht de rechtbank om de echtscheiding uit te spreken en om partneralimentatie van € 12.000,- bruto per maand, evenals om het gebruik van de echtelijke woning voor een periode van zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De man was het niet eens met de verzoeken van de vrouw en voerde aan dat haar verzoeken afgewezen moesten worden. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 februari 2025 zijn de verzoeken besproken, waarbij beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de echtscheiding kan worden uitgesproken, omdat aan de wettelijke vereisten is voldaan en partijen het erover eens zijn dat hun huwelijk duurzaam is ontwricht. De rechtbank heeft bepaald dat de vrouw het gebruik van de woning en de inboedel tot zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking mag voortzetten, mits zij op dat moment in de woning woont. Wat betreft de partneralimentatie heeft de rechtbank vastgesteld dat de man € 10.912,- bruto per maand aan de vrouw moet betalen, omdat de vrouw niet in haar eigen behoefte kan voorzien. De rechtbank heeft ook de verdeling van de huwelijksgemeenschap behandeld, waarbij de aandelen in de onderneming van de man aan hem zijn toebedeeld tegen een waarde van € 1.300.000,-, onder vergoeding van de helft van de waarde aan de vrouw. De rechtbank heeft verder de verdeling van andere goederen en schulden geregeld, en heeft enkele verzoeken van de vrouw afgewezen, waaronder verzoeken om informatie en vergoedingen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Locatie Utrecht
Zaaknummers:
  • C/16/559762 / FA RK 23-1273 (echtscheiding)
  • C/16/591133 / FA RK 25-585 (verdeling)
Beschikking van 8 april 2025
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M. Peeters,
tegen
[de man],
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de man.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift (met bijlagen) van de vrouw, binnengekomen op 21 juni 2023;
  • het verweerschrift (met bijlagen) van de man, met daarin een aantal zelfstandige verzoeken (tegenverzoeken);
  • het aanvullende verzoek (met bijlagen) van de vrouw van 16 september 2024;
  • de brief (met bijlagen) van de vrouw van 10 februari 2025;
  • het bericht van de vrouw (via F9) van 7 maart 2025.
1.2.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 21 februari 2025. Daarbij was de man aanwezig en de vrouw met haar advocaat.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
Partijen zijn op [trouwdatum] 1987 met elkaar getrouwd in [plaats 1] . Zij hebben geen huwelijkse voorwaarden laten opstellen.
2.2.
De vrouw verzoekt de rechtbank de echtscheiding tussen hen uit te spreken.
2.3.
Daarnaast verzoekt de vrouw de rechtbank om:
  • te bepalen dat de vrouw nog zes maanden in de woning aan de [adres] in [plaats 2] mag blijven wonen, en dat zij de inboedel mag blijven gebruiken;
  • vast te stellen dat de man € 12.000,- bruto per maand aan partneralimentatie moet betalen aan de vrouw.
De vrouw heeft ook enkele verzoeken gedaan die zien op de afwikkeling van de huwelijksgemeenschap van partijen.
2.4.
De man is het niet eens met de verzoeken van de vrouw. Hij vindt dat haar verzoeken moeten worden afgewezen.

3.De beoordeling

De echtscheiding
3.1.
De rechtbank zal de echtscheiding tussen partijen uitspreken omdat aan de wettelijke vereisten is voldaan. [1] Partijen zijn het er namelijk over eens dat hun huwelijk duurzaam is ontwricht. Dat betekent dat zij niet samen verder kunnen als echtgenoten.
Het voortgezet gebruik van de woning
3.2.
De rechtbank bepaalt dat de vrouw het gebruik van de woning en de inboedel tot uiterlijk zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking mag voortzetten, als zij op dat moment in de woning woont. Partijen zijn het hier namelijk over eens.
De partneralimentatie
3.3.
De rechtbank zal bepalen dat de man € 10.912,- bruto per maand aan partneralimentatie moet betalen aan de vrouw. Voor het overige zal de rechtbank het verzoek van de vrouw afwijzen. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot deze beslissing is gekomen.
De ingangsdatum
3.4.
Voordat de rechtbank kan gaan rekenen, moet zij weten welke gegevens en belastingtarieven zij moet gebruiken bij die berekening. Daarom moet de rechtbank eerst beslissen vanaf welk moment de partneralimentatie gaat gelden.
3.5.
De partneralimentatie kan volgens de wet niet eerder ingaan dan het moment dat de echtscheiding definitief is. Dat is het geval als de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand (bij de gemeente).
De huwelijksgerelateerde behoefte
3.6.
Bij de berekening van de partneralimentatie stelt de rechtbank eerst het bedrag vast dat de vrouw nodig heeft om haar kosten van te kunnen betalen. Dat wordt de ‘behoefte’ genoemd. Daarbij kijkt de rechtbank niet alleen naar de puur noodzakelijke kosten die de vrouw moet maken, maar ook naar de welstand waarin partijen hebben geleefd en naar wat de vrouw daardoor gewend was uit te geven. Daarom wordt dat de ‘huwelijksgerelateerde behoefte’ genoemd.
3.7.
Voor de vaststelling van de huwelijksgerelateerde behoefte is een vuistregel ontwikkeld, de ‘hofnorm’. De hofnorm neemt het netto besteedbaar gezinsinkomen van toen partijen nog bij elkaar waren als uitgangspunt. De gedachte is dat partijen gewend waren om daar samen van te leven. Dat betekent dat ieder van hen de helft van dat inkomen nodig heeft om de uitgaven te blijven doen, zoals diegene gewend was tijdens het huwelijk. Maar beide partijen hebben na de scheiding meer geld nodig, omdat het leven voor alleenstaanden nu eenmaal duurder is dan voor gehuwden. Zij kunnen hun kosten niet meer met een ander delen en daarom gaat de hofnorm ervan uit dat de behoefte 60% van het netto besteedbaar gezinsinkomen is.
3.8.
De vrouw heeft aanvankelijk gesteld dat het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen € 10.000,- per maand bedroeg, op basis waarvan de huwelijksgerelateerde behoefte (volgens de hofnorm) € 6.000,- netto per maand bedraagt. De man heeft daartegen verweer gevoerd. Volgens hem was het netto besteedbaar gezinsinkomen lager, omdat hij minder verdiende dan de vrouw stelt. Daarnaast stelt hij dat de vrouw haar werkelijke behoefte moet onderbouwen, als zij vindt dat daarmee moet worden gerekend, in plaats van met de hofnorm.
3.9.
De rechtbank beschikt niet over de (volledige) inkomensgegevens van de man. De man is directeur-grootaandeelhouder van [onderneming 1] B.V. en ontvangt in die hoedanigheid salaris, waarvan de man ook specificaties heeft overgelegd. Gelet op de stellingen van de vrouw had het echter op de weg van de man gelegen om nadere inkomensgegevens te overleggen, zoals jaarstukken en/of aangifte(s) IB. Nu de man dat heeft nagelaten, beschikt de rechtbank over onvoldoende gegevens om de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw vast te stellen op basis van de hofnorm.
3.10.
De vrouw heeft echter in haar laatste stukken haar (werkelijke) behoefte onderbouwd met een behoeftelijst. Haar behoefte is op basis van die lijst hoger dan de door haar gestelde huwelijksgerelateerde behoefte op basis van de hofnorm, namelijk € 6.600,- netto per maand. De man heeft tegen deze behoeftelijst geen verweer gevoerd, waardoor de rechtbank uitgaat van de juistheid daarvan. De vrouw handhaaft echter haar standpunt dat haar huwelijksgerelateerde behoefte € 6.000,- per maand, en dus lager, bedraagt. De rechtbank zal dan ook bij dat bedrag aansluiten. Dit is in het voordeel van de man.
De aanvullende behoefte
3.11.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank of de vrouw redelijkerwijs in staat is om zelf het hiervoor vermelde bedrag (€ 6.000,-) te verdienen. Als de vrouw daar niet toe in staat is, dan is zij ‘behoeftig’. Alleen in dat geval kan de rechtbank het verzoek van de vrouw om partneralimentatie toewijzen.
3.12.
Vaststaat dat de vrouw geen inkomsten heeft. Partijen hebben gedurende hun huwelijk een traditionele rolverdeling gehad. De man werkte en de vrouw droeg de zorg voor het huishouden en de kinderen. De vrouw heeft nooit gewerkt. De man vindt dat dit wel van de vrouw verwacht kan worden. De vrouw heeft dat betwist. Zij zegt dat zij de afgelopen tijd wel heeft gekeken naar passend werk, maar zij heeft dat tot nu toe niet kunnen vinden. Daarin speelt een rol dat de vrouw inmiddels 64 jaar is, dat zij geen opleiding heeft gevolgd, dat zij slijtage heeft aan haar knieën en dat zij niet over een rijbewijs beschikt, waardoor vervoer lastig is voor haar. Hoewel de rechtbank het met de man eens is dat de vrouw niet heeft aangetoond dat zij daadwerkelijk op zoek is gegaan naar een baan, vindt de rechtbank het gelet op de door de vrouw gestelde omstandigheden, die niet door de man zijn betwist, niet aannemelijk dat de vrouw er op korte termijn in zal slagen om een baan te krijgen waarmee zij in eigen behoefte kan voorzien. De rechtbank gaat daarom uit van de situatie zoals die nu is. Dat betekent dat de vrouw een aanvullende behoefte heeft van € 6.000,-.
3.13.
Als de vrouw partneralimentatie ontvangt, dan moet zij daarover nog belasting afdragen. De rechtbank berekent dat de vrouw daarom een bedrag van
€ 10.912,- bruto per maand nodig heeft om in haar huwelijksgerelateerde behoefte te kunnen voorzien. [2]
De draagkracht van de man
3.14.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank in hoeverre de man in de aanvullende behoefte van de vrouw kan voorzien. Dat wordt de ‘draagkracht’ genoemd. De rechtbank is van oordeel dat de draagkracht van de man toereikend is om het volledige bedrag dat de vrouw nodig heeft te betalen. De rechtbank zal dit hierna uitleggen.
3.15.
Ook voor het berekenen van de draagkracht van de man geldt dat de man geen inkomensgegevens heeft overgelegd. Hij stelt weliswaar dat zijn draagkracht veel lager is dan het bedrag dat de vrouw vraagt, maar de man heeft die stelling op geen enkele wijze onderbouwd. Daarnaast heeft de vrouw naar het oordeel van de rechtbank voldoende feiten en omstandigheden aangedragen waaruit de conclusie kan worden getrokken dat de man meer draagkracht moet hebben dan hij stelt te hebben. Zo ontvangt zij sinds 1 januari 2024 een bedrag van € 3.500,- netto per maand van de man en betaalt de man de volledige woonlasten van de vrouw. De man erkent dat ook. De man maakt incidenteel zelfs extra geld over naar de vrouw, bijvoorbeeld voor onderhoud aan de woning, een nota van de advocaat van de vrouw of een vakantie. De man heeft niet betwist dat hij dit allemaal betaalt naast zijn eigen (vaste) lasten en naast de (vele) vakanties die hij zelf geniet. De rechtbank vindt dat de vrouw daarmee voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de man meer draagkracht heeft dan hij zegt te hebben. Bij gebrek aan andere gegevens – aangezien de man die niet heeft overgelegd – zal de rechtbank er dus van uitgaan dat de man voldoende draagkracht heeft om in de volledige behoefte van de vrouw te voorzien.
De verdeling van de huwelijksgemeenschap
3.16.
Partijen hebben geen huwelijkse voorwaarden laten opstellen en zijn vóór 1 januari 2018 getrouwd. Dat betekent dat door het huwelijk van partijen een algehele gemeenschap van goederen is ontstaan.
Peildatum
3.17.
Door de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding is die gemeenschap op 21 juni 2023 ontbonden. [3] Dat betekent dat in beginsel alle goederen, die op die datum (de zogenoemde ‘peildatum omvang’) tot de huwelijksgemeenschap behoren, moeten worden verdeeld. Van de schulden die op de peildatum tot de huwelijksgemeenschap behoren moet worden vastgesteld wie onderling welke schuld of welk deel daarvan moet betalen (ook wel de ‘interne draagplicht’ genoemd). Voor de waarde van de goederen geldt dat de rechtbank (in beginsel) kijkt naar de waarde die de goederen hebben op het moment van de feitelijke verdeling (de zogenoemde ‘peildatum waardering’), tenzij uit een overeenkomst tussen partijen of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hiervan moet worden afgeweken.
De aandelen in [onderneming 2] B.V.
3.18.
De rechtbank zal de aandelen in de B.V. van de man toebedelen aan de man tegen een waarde van € 1.300.000,-, onder vergoeding van de helft van de waarde aan de vrouw. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot deze beslissing is gekomen.
3.19.
De vrouw heeft in haar akte met aanvullende verzoeken over de verdeling van de huwelijksgemeenschap van 16 september 2024 uitvoerig uiteengezet hoe zij tot de stelling is gekomen dat de waarde van de aandelen € 1.300.000,- bedraagt. De vrouw heeft daarin – en ook tijdens de zitting – bovendien aangegeven dat zij de man herhaaldelijk om (meer recente) jaarstukken heeft gevraagd om tot een vaststelling van de waarde van de aandelen te kunnen komen. De man heeft dit echter steeds nagelaten. De man heeft de gevraagde stukken ook niet ingediend in deze procedure. De man heeft tijdens de zitting enkel gezegd dat de aandelen nagenoeg niets waard zijn, omdat hij als persoon de kern is van zijn bedrijf. Als de man er niet meer is, zijn de aandelen dus niets meer waard. Niet alleen is de man er op dit moment nog, maar ook vindt de rechtbank dat de man de stellingen van de vrouw hiermee onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Het had op de weg van de man gelegen om meer inzicht te geven in de financiële positie van het bedrijf. Dat hij dat niet heeft gedaan, ondanks dat de vrouw hier herhaaldelijk om heeft gevraagd, dient naar het oordeel van de rechtbank voor zijn rekening en risico te komen. De rechtbank sluit daarom aan bij de door de vrouw gestelde waarde van de aandelen.
De auto van het merk BMW, 7 Serie, met het kenteken [kenteken]
3.20.
De vrouw heeft verzocht om de auto toe te bedelen aan de man tegen een waarde van € 33.405,-, onder vergoeding van de helft van de waarde aan de vrouw. Voor de waarde verwijst de vrouw naar het door haar overgelegde verzekeringsbewijs van de auto en een waardebepaling van Bovag. De man is het eens met de toebedeling van de auto aan hem, maar hij is het niet eens met de waarde van de auto. Volgens hem bedraagt de waarde van de auto € 25.000,-. De man heeft dit echter niet onderbouwd, waardoor de rechtbank aan zal sluiten bij de door de vrouw gestelde waarde.
De overige bestanddelen van de huwelijksgemeenschap
3.21.
Over de verdeling van de overige bestanddelen van de huwelijksgemeenschap zijn partijen het eens. De rechtbank zal over die bestanddelen beslissen conform de afspraken van partijen. Voor de beslissing over de volgende bestanddelen verwijst de rechtbank naar het dictum (onder “4. De beslissing”) van deze beschikking:
  • de echtelijke woning;
  • de saldi van de bankrekeningen;
  • de creditcard;
  • de splitsing van de twee polissen bij Nationale Nederlanden (inzake pensioen);
  • de uitkering van de helft van de waarde van de uitvaartverzekering;
  • de uitkering van de helft van de waarde van de verzekering die ziet op maatschappijwinstdeling bij Nationale Nederlanden;
  • de inboedel.
De overige verzoeken van de vrouw
Afgifte stukken
3.22.
De vrouw heeft de rechtbank verzocht om de man te veroordelen om op grond van artikel 843a (oud) van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering enkele stukken aan haar te verstrekken. De rechtbank zal dit verzoek afwijzen omdat zij daar geen belang meer bij heeft, gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen.
Vergoeding op grond van artikel 1:164 BW
De vrouw verzoekt de rechtbank te bepalen dat de man haar een bedrag moet vergoeden op grond van artikel 1:164 BW. De rechtbank zal dit verzoek afwijzen, omdat dit verzoek te onbepaald en onvoldoende onderbouwd is.
Verklaring voor recht
3.23.
De vrouw verzoekt een verklaring voor recht dat schulden die na 21 juni 2023 zijn opgekomen of bekend zijn geworden volledig door de man zullen worden gedragen. De rechtbank zal dit verzoek afwijzen. Voor schulden die voor 21 juni 2023 zijn ontstaan, maar na 21 juni 2023 bekend worden, geldt dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn. Voor zover de verklaring voor recht ziet op schulden die voor 21 juni 2023 zijn ontstaan maar pas later bekend worden bij de vrouw omdat de man deze heeft verzwegen, dan volgt uit de wet al dat de man deze schulden voor zijn rekening moet nemen. Voor schulden die na 21 juni 2023 zijn ontstaan geldt dat deze voor rekening zijn van de persoon wie de schuld is aangegaan. Er valt daarom niet in te zien waarom de man alle schulden na 21 juni 2023 voor zijn rekening moet nemen.
Verklaring accountant
3.24.
De vrouw wil dat de man veroordeeld wordt om binnen veertien dagen na deze beschikking een verklaring aan te leveren van zijn accountant, de heer [A] , waaruit volgt of er pensioen in eigen beheer is opgebouwd en of er nog enig pensioen aan de vrouw toekomt. De rechtbank zal dit verzoek afwijzen, omdat de man op zitting heeft aangegeven dat hij de verklaring zal aanleveren. De vrouw heeft daarom geen belang meer bij haar verzoek.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.25.
De rechtbank zal de beslissing gedeeltelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt. De uitvoerbaarheid bij voorraad geldt niet voor de echtscheiding en de partneralimentatie. De echtscheiding kan de rechtbank niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het huwelijk pas eindigt op het moment dat deze beschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt daar de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, getrouwd op [trouwdatum] 1987 in [plaats 1] ;
4.2.
bepaalt dat de vrouw tegenover de man het recht heeft om in de woning aan de [adres] in [plaats 2] te blijven wonen en de tot de inboedel daarvan behorende zaken te blijven gebruiken tot zes maanden na de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, als de vrouw de woning ten tijde van die inschrijving bewoont;
4.3.
bepaalt dat de man met ingang van de datum van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand een bedrag van € 10.912,- bruto per maand moet betalen aan de vrouw, als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud;
4.4.
bepaalt dat de man deze partneralimentatie steeds vóór de eerste van de maand moet betalen;
4.5.
gelast de wijze van verdeling als volgt:
4.5.1.
ten aanzien van de echtelijke woning:
de woning zal worden toebedeeld aan de vrouw tegen een waarde van € 480.000,-, onder de opschortende voorwaarde dat de man wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de aan de woning verbonden hypothecaire geldlening bij de Rabobank, waarbij de vrouw de helft van de overwaarde (zijnde de waarde van de woning minus de hypotheekschuld) aan de man moet betalen;
de SpaarZeker Verzekering met polisnummer [nummeraanduiding 1] wordt aan partijen uitgekeerd ieder voor de helft, dan wel aan de vrouw toebedeeld met vergoeding van de helft van de waarde aan de man per datum toedeling aan de woning aan haar. Indien de Rabobank of Interpolis de toebedeling van die verzekering aan de vrouw niet toestaat, komt ieder de daarin opgebouwde waarde voor de helft toe, waarbij het aandeel van de man in wat hem toekomt uit hoofde van verdeling van de woning en de SpaarZeker Verzekering wordt verrekend met hetgeen de man per saldo aan de vrouw verschuldigd is uit hoofde van de verdeling;
4.5.2.
bepaalt dat de aandelen in [onderneming 1] B.V. aan de man worden toebedeeld tegen een waarde van € 1.300.000,-, onder vergoeding van de helft van de waarde aan de vrouw;
4.5.3.
bepaalt dat de vrouw de rekening bij ABN AMRO Bank met rekeningnummer [rekeningnummer 1] voortzet, met vergoeding van de helft van het saldo op de peildatum aan de man, zijnde € 3.858,89;
4.5.4.
bepaalt dat de man de rekening bij ABN AMRO Bank met rekeningnummer [rekeningnummer 2] voortzet, met vergoeding van de helft van het saldo op de peildatum aan de vrouw;
4.5.5.
bepaalt dat de creditcard aan de man wordt toebedeeld, zonder dat de vrouw een bedrag aan de man verschuldigd is;
4.5.6.
bepaalt dat de polissen bij Nationale Nederlanden ten name van de man met nummers [nummeraanduiding 2] en [nummeraanduiding 3] worden gesplitst en dat partijen binnen twee maanden na de beschikking zullen meewerken aan alles wat er nodig is om die splitsing te bewerkstelligen, en indien splitsing niet mogelijk is, ervoor te zorgen dat de polissen aan de man worden toebedeeld onder de verplichting tot vergoeding van de helft van de waarde van die polissen aan de vrouw;
4.5.7.
bepaalt dat de polis van de uitvaartverzekering bij [organisatie 1] met nummer [nummeraanduiding 4] en [nummeraanduiding 5] ten name van de man worden toebedeeld aan de man, onder vergoeding van de helft van de waarde op de peildatum aan de vrouw;
4.5.8.
bepaalt dat de verzekering bij [organisatie 2] met nummer [nummeraanduiding 6] ten name van de man wordt toebedeeld aan de man, onder vergoeding van de helft van de waarde op de peildatum aan de vrouw;
4.5.9.
bepaalt dat de auto van het merk BMW, 7 Serie, met het kenteken [kenteken] , wordt toebedeeld aan de man tegen een waarde van € 33.405,-, onder vergoeding van de helft van die waarde aan de vrouw;
4.5.10.
bepaalt dat de inboedel die zich in de echtelijke woning bevindt, met uitzondering van de door partijen in onderling overleg te bepalen boeken en flessen wijn, wordt toebedeeld aan de vrouw, zonder dat zij daarvoor een vergoeding verschuldigd is aan de man;
4.5.11.
bepaalt dat de inboedelgoederen die zich bevinden in de woning van de man worden toebedeeld aan de man, zonder dat hij daarvoor een vergoeding verschuldigd is aan de vrouw;
4.6.
bepaalt dat hetgeen de vrouw aan de man verschuldigd is uit hoofde van deze beschikking mag worden verrekend met hetgeen dat de man aan de vrouw verschuldigd is;
4.7.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad, behalve voor zover het de echtscheiding betreft;
4.8.
wijst de verzoeken van partijen voor het overige af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. N. Chedra, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. L.A. Nettekoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 april 2025.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlage 1

Voetnoten

1.Artikel 1:151 van het Burgerlijk Wetboek.
2.Bijlage 1: brutering behoefte.
3.Artikel 1:99 lid 1 sub b van het Burgerlijke Wetboek