In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 april 2025 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die in 1987 met elkaar zijn getrouwd. De vrouw verzocht de rechtbank om de echtscheiding uit te spreken en om partneralimentatie van € 12.000,- bruto per maand, evenals om het gebruik van de echtelijke woning voor een periode van zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De man was het niet eens met de verzoeken van de vrouw en voerde aan dat haar verzoeken afgewezen moesten worden. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 februari 2025 zijn de verzoeken besproken, waarbij beide partijen aanwezig waren.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de echtscheiding kan worden uitgesproken, omdat aan de wettelijke vereisten is voldaan en partijen het erover eens zijn dat hun huwelijk duurzaam is ontwricht. De rechtbank heeft bepaald dat de vrouw het gebruik van de woning en de inboedel tot zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking mag voortzetten, mits zij op dat moment in de woning woont. Wat betreft de partneralimentatie heeft de rechtbank vastgesteld dat de man € 10.912,- bruto per maand aan de vrouw moet betalen, omdat de vrouw niet in haar eigen behoefte kan voorzien. De rechtbank heeft ook de verdeling van de huwelijksgemeenschap behandeld, waarbij de aandelen in de onderneming van de man aan hem zijn toebedeeld tegen een waarde van € 1.300.000,-, onder vergoeding van de helft van de waarde aan de vrouw. De rechtbank heeft verder de verdeling van andere goederen en schulden geregeld, en heeft enkele verzoeken van de vrouw afgewezen, waaronder verzoeken om informatie en vergoedingen.