ECLI:NL:RBMNE:2025:171

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
UTR 24/1064
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor splitsing woning en verbouwing bijgebouw in strijd met goede ruimtelijke ordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 28 januari 2025, wordt het beroep van eiser tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht om een omgevingsvergunning te verlenen, beoordeeld. Eiser had een aanvraag ingediend voor het splitsen van een woning in twee woningen en het verbouwen van een bijgebouw naar twee woningen op het perceel in [plaats 1]. Het college heeft de aanvraag geweigerd op basis van de motivering dat het bouwplan in strijd is met de geldende bestemmingsplannen en de goede ruimtelijke ordening. Eiser heeft in zijn beroepsgronden aangevoerd dat het college het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden, omdat er in de omgeving wel omgevingsvergunningen zijn verleend voor vergelijkbare projecten.

De rechtbank oordeelt dat de motivering van het college duidelijk is en dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de omgevingsvergunning te weigeren. De rechtbank stelt vast dat het bouwplan niet past binnen de bestemmingsplannen ‘Vleuten’ en ‘Algemene regels over bouwen en gebruik’, en dat de toevoeging van extra woningen op het perceel in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. De rechtbank wijst erop dat het college beleidsruimte heeft om te beslissen over het verlenen van omgevingsvergunningen en dat de belangen van behoud van de cultuurhistorisch waardevolle lintstructuur Vleutense Wetering zwaarder wegen dan de financiële belangen van eiser.

Het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel wordt verworpen, omdat de rechtbank oordeelt dat de door eiser genoemde projecten niet vergelijkbaar zijn met zijn aanvraag. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, waardoor de weigering van de omgevingsvergunning in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/1064

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. Tj.P. Grünbauer),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht

(gemachtigde: mr. N.J. van Polanen).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van het college om aan hem een omgevingsvergunning eerste fase [1] te verlenen voor het op het perceel [adres 1] in [plaats 1] (het perceel) splitsen van de woning naar twee woningen en het veranderen van een bijgebouw naar twee woningen (de weigering).
1.2.
Met het bestreden besluit van 10 januari 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij de weigering gebleven.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en na een aanvulling van de beroepsgronden met nog een tweede verweerschrift. De rechtbank heeft eiser in de gelegenheid gesteld schriftelijk op de verweerschriften te reageren. Eiser heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
1.4.
De rechtbank heeft partijen vervolgens laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek op 24 december 2024 gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college de omgevingsvergunning heeft mogen weigeren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het toetsingskader
4. Op 1 januari 2024 is de Wabo ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. [2]
5. Het bouwplan waarvoor eiser een omgevingsvergunning heeft aangevraagd past niet binnen de bestemmingsplannen ‘Vleuten’ en ‘Algemene regels over bouwen en gebruik’, die op het perceel van toepassing zijn. Op grond van deze bestemmingsplannen mag het veranderen van een woning niet leiden tot de vorming van een extra woning [3] , en is het verboden om een vrijstaand bijgebouw te gebruiken voor bewoning. [4] Het college is bevoegd om in afwijking van het bestemmingsplan de door eiser aangevraagde omgevingsvergunning te verlenen, mits het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. [5]
Het geschil
6. Het college vindt het toevoegen van extra woningen op het perceel in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Daarom heeft hij geweigerd de aangevraagde omgevingsvergunning te verlenen.
7. Eiser is het hier niet mee eens. Volgens hem is het bouwplan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening en had het college de omgevingsvergunning dus gewoon kunnen verlenen. Daarnaast doet eiser een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
Is het bouwplan in strijdt met een goede ruimtelijke ordening?
8. Bij de beslissing om wel of geen gebruik te maken van zijn bevoegdheid om in afwijking van de bestemmingsplannen een omgevingsvergunning te verlenen heeft het college beleidsruimte. Daarbij moet hij de betrokken belangen afwegen. De rechtbank oordeelt niet zelf of het bouwplan waarvoor eiser een omgevingsvergunning heeft aangevraagd in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit van het college om de aangevraagde omgevingsvergunning te weigeren in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het bestreden besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de weigering van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
9. In het bestreden besluit en in het eerste verweerschrift heeft het college toegelicht dat onder de huidige situatie op het perceel sprake is van bebouwing met een lage dichtheid. Door het bouwplan, dat voorziet in het veranderen van één woning naar vier woningen waarbij extra parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd, ontstaat op het perceel bebouwing met een hoge(re) dichtheid. Hierdoor kunnen er meer mensen op hetzelfde perceel wonen. Dit heeft als gevolg dat er meer activiteiten, zoals verkeersbewegingen, op het perceel zullen plaatsvinden. Deze verdichting heeft niet alleen gevolgen voor het perceel. Deze verdichting zorgt volgens het college voor een aantasting van het karakter van de cultuurhistorisch waardevolle lintstructuur Vleutense Wetering. Dit lint is één van de belangrijkste structurerende elementen in Vleuten. Het deel van het lint waar het perceel ligt, is gelegen bij de dorpsentree en wordt gekenmerkt door grote, groene kavels met wisselende losstaande bebouwing. De lintstructuur moet volgens het college behouden blijven en niet wijzigen/verdichten door het toevoegen van woningen en/of het splitsen van percelen. In de omgevingsvisie ‘Ruimtelijke Strategie Utrecht 2040’ is opgenomen dat linten en groene hoofdstructuren ten bate staan van biodiversiteit, recreatie en klimaatadaptatie. Het lint langs de Vleutense Wetering is in de omgevingsvisie opgenomen als groene hoofdstructuur. Verdichting van het lint is in strijd met dit karakter. Hoewel de afbreuk door het bouwplan volgens het college enigszins beperkt is, zorgt het precedent wat hiermee gevormd zou worden wel voor een grote afbreuk van het karakter van de Vleutense Wetering. Het college acht dit onwenselijk en in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast werkt het college in principe niet mee aan het omzetten van bijgebouwen in woningen. Bijgebouwen zijn in de stedenbouwkundige structuur ondergeschikt aan hoofgebouwen en om die reden niet geschikt als woning. Als medewerking zou worden verleend aan het bouwplan, zal de stedenbouwkundige hiërarchie op het perceel verloren gaan. Bij splitsing van het perceel zullen daarnaast mogelijkheden ontstaan om vergunningsvrij bebouwing toe te voegen die de kwaliteit van de lintstructuur Vleutense Wetering volgens het college zal schaden. Ook dit acht het college in strijd met een goede ruimtelijke ordening.
10. De rechtbank vindt de motivering van het college waarom hij de omgevingsvergunning heeft geweigerd duidelijk. Wat eiser aanvoert brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechtbank legt hierna uit waarom.
11. Het college heeft de vrijheid om aan het uitgangspunt dat hij geen medewerking verleent aan het omzetten van bijgebouwen in woningen vast te houden. De rechtbank vindt dat niet onredelijk. Het begrip ruimtelijke ordening is geen ‘vaststaand’ begrip en het is aan het college om daar invulling aan te geven. De rechtbank toetst of de invulling die het college heeft gegeven redelijk is, en dat is het geval. De rechtbank kan het standpunt van het college volgen dat ook als de bebouwing volgens de aanvraag ongewijzigd blijft, het toevoegen van woningen tot een verdichting op het perceel leidt doordat er meer mensen op het perceel zullen wonen. Dat de extra benodigde parkeerplaatsen mogelijk achter de bestaande bebouwing gerealiseerd zouden kunnen worden en een beplatingsplan als voorwaarde aan de te verlenen omgevingsvergunning verbonden zou kunnen worden – zoals eiser aanvoert – maakt dit niet anders. Ook dan is nog steeds sprake van een verdichting op het perceel. Het college kan zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat dit de kwaliteit van het cultuurhistorisch waardevolle lint Vleutense Wetering zal aantasten volgen. Daarmee heeft het college naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Of bij het realiseren van de extra woningen op het perceel wel of niet vergunningsvrij extra bebouwing kan worden toegevoegd is dan verder niet meer relevant.
12. Dat eiser een financieel belang heeft bij het realiseren van de extra woningen is de rechtbank duidelijk. Maar naar het oordeel van de rechtbank heeft het college het belang van behoud van een goede ruimtelijk ordening van de lintstructuur Vleutense Wetering zwaarder mogen laten wegen dan dit financieel belang van eiser. Dat de woning op het perceel is aangewezen als gemeentelijk monument en de opbrengsten van het bouwplan voor het behoud hiervan kunnen worden ingezet, is niet doorslaggevend.
Had het college de omgevingsvergunning op basis van het gelijkheidsbeginsel toch moeten verlenen?
13. Eiser doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Volgens eiser wordt door het college en de gemeenteraad van Utrecht in de directe omgeving van het perceel wel aan andere toevoegingen van extra woningen meegewerkt. Hij noemt in het bijzonder het project de Kloosterweide, waar circa 152 woningen zullen worden gebouwd. Daarnaast verwijst hij naar extra wooneenheden bij voormalige agrarische bebouwing op meerdere percelen in [plaats 2] : [adres 2] en [adres 3] en [adres 4] en [adres 5] , en de percelen [adres 6] in [plaats 3] en [adres 7] in [plaats 4] waarvoor het college wel een omgevingsvergunning heeft verleend.
14. Een beroep op het gelijkheidsbeginsel kan alleen slagen als het college op een ander adres in de lintstructuur Vleutense Wetering waarvoor dezelfde regels voor strijdig gebruik en woningvorming gelden, wel een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan voor het toevoegen van extra woningen heeft verleend. Dat is op de door eiser genoemde locaties niet het geval. Het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel slaagt daarom niet.
15. Het college onderkent in het bestreden besluit dat in de buurt van het perceel verschillende ontwikkelingen zijn die bijdragen aan verdichting/verstedelijking. Het college heeft echter duidelijk toegelicht dat deze ontwikkelingen niet vergelijkbaar zijn met het bouwplan van eiser. Het ontwikkelingsgebied Kloosterweide ligt niet direct aan het lint. Daarnaast is dit ontwikkelingsgebied in 2015, ruim voor de omgevingsvisie werd vastgesteld, al aangewezen als locatie waar woningen gebouwd zouden gaan worden. In het tweede verweerschrift heeft het college toegelicht dat ook de omgevingsvergunningen op de door eiser genoemde adressen in [plaats 2] , [plaats 3] en [plaats 4] zijn verleend voordat de omgevingsvisie werd vastgesteld. Bovendien liggen al deze adressen niet aan het cultuurhistorisch waardevol lint Vleutense Wetering. Ook deze locaties zijn niet gelijk aan die van eiser.
16. Eiser geeft in zijn beroepsgronden zelf ook al aan dat de ontwikkelingen die hij noemt zijn of worden gerealiseerd op iets andere locaties dan waar het perceel is gelegen. De rechtbank volgt het standpunt van eiser dat uit het toestaan van deze ontwikkelingen zou blijken dat het college met twee maten meet dus niet. Het college moet elke aanvraag voor een omgevingsvergunning op zijn eigen merites beoordelen. De uitkomst van deze beoordeling kan op diverse punten per locatie sterk verschillen. De enkele feitelijke constatering dat elders in de gemeente woningen worden gerealiseerd is onvoldoende om te oordelen dat het college op grond van het gelijkheidsbeginsel het plan van eiser ook moest toestaan.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en dus mag eiser geen extra woningen op het perceel realiseren.
18. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van
mr.I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
28 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 2.5 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
3.Artikel 4, vierde lid, van de regels van het bestemmingsplan ‘Algemene regels voor bouwen en gebruik’.
4.Artikel 18, eerste lid en tweede lid, aanhef en onder a, van de regels van het bestemmingsplan ‘Vleuten’.
5.Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 3o, van de Wabo.