ECLI:NL:RBMNE:2025:1710

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
C/16/565767 / FA RK 23-2046
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van huwelijkse voorwaarden met algehele gemeenschap van goederen, inclusief partneralimentatie en gebruiksrecht van de echtelijke woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 april 2025 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die in 2006 zijn getrouwd. De vrouw, met Deense nationaliteit, en de man, met Nederlandse nationaliteit, hebben samen een minderjarige dochter. De vrouw verzoekt de rechtbank om de echtscheiding uit te spreken en om partneralimentatie van € 6.522,- bruto per maand, evenals het voortgezet gebruik van de echtelijke woning. De man verzoekt eveneens om de echtscheiding en stelt dat de huwelijkse voorwaarden, die een algehele gemeenschap van goederen omvatten, niet in de verdeling moeten worden betrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de echtscheiding kan worden uitgesproken, omdat partijen het erover eens zijn dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De rechtbank heeft de partneralimentatie vastgesteld op € 6.372,- bruto per maand, met ingang van de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand. Tevens is bepaald dat de vrouw het recht heeft om in de echtelijke woning te blijven wonen tot zes maanden na de inschrijving van de echtscheiding, maar uiterlijk tot 1 november 2025. De rechtbank heeft ook de verdeling van de huwelijkse voorwaarden en de bijbehorende vermogensbestanddelen, zoals aandelen in bedrijven en onroerend goed, behandeld. De rechtbank heeft deskundigen benoemd voor de waardering van de aandelen en heeft de partijen opgedragen om samen te werken aan de verdeling van de huwelijksgemeenschap. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad, met uitzondering van de echtscheiding en de partneralimentatie, die pas ingaan na inschrijving.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/565767 / FA RK 23-2046 (echtscheiding)
C/16/573447 / FA RK 24-736 (huwelijkse voorwaarden)
C/16/584715 / FA RK 24-2238 (voorlopige voorzieningen)
Beschikking van 18 april 2025
in de zaak van:
[de vrouw], volgens de huwelijksakte genaamd
[de vrouw],
de vrouw,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. J.C. van den End,
tegen
[de man], de man,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat mr. M.M. Schoots.

1.De bodemprocedure en de voorlopige voorzieningenprocedure

1.1.
De rechtbank heeft in de bodemprocedure de volgende stukken ontvangen:
  • van de vrouw een verzoekschrift van [datum] 2023 met producties 1 tot en met 6, ontvangen op [datum] 2023;
  • van de man een verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken met producties 1 tot en met 28, van 17 januari 2024;
  • van de vrouw een verweerschrift tegen de zelfstandige verzoeken van de man met wijziging c.q. vermeerdering van haar verzoeken en producties 7 tot en met 20, van 11 april 2024;
  • van de man een akte houdende aanvulling c.q. wijziging van stellingen met producties 29 tot en met 69, van 19 november 2024;
  • van de vrouw een akte houdende aanvulling c.q. wijziging van haar verzoeken met producties 22 tot en met 24 en 27, van 20 november 2024;
  • van de man een brief van 21 november 2024;
  • van de vrouw een brief van 22 november 2024;
  • van de man een brief met producties 70 tot en met 74 van 22 november 2024;
  • van de vrouw een brief met producties 25, 26 en 28 tot en met 30 van 25 november 2024;
  • van de vrouw een brief met producties 31 tot en met 33 van 10 januari 2025;
  • van de man een akte met producties 75 tot en met 89 van 10 januari 2025;
  • van de man een brief met producties 90a en 90b van 15 januari 2025;
1.2.
De vrouw heeft bezwaar gemaakt tegen de brief van de man van 15 januari 2025 met producties 90a en 90b. De stukken zijn door de man zonder opgave reden buiten de tiendagen termijn ingediend. De rechtbank laat deze stukken daarom bij haar beoordeling buiten beschouwing.
1.3.
De rechtbank heeft in de voorlopigevoorzieningenprocedure de volgende stukken ontvangen:
  • van de man een verzoekschrift met producties 1 tot en met 4, ontvangen op 25 november 2024;
  • van de vrouw een verweerschrift met zelfstandig verzoek en producties 1 tot en met 22 van 2 december 2024;
  • van de man een verweerschrift tegen het zelfstandig verzoek van de vrouw en met producties 1 tot en met 17, van 3 december 2024.
1.4.
De verzoeken in de bodemprocedure en de voorlopigevoorzieningenprocedure zijn besproken tijdens de zitting van 22 januari 2025. Daarbij waren partijen aanwezig, bijgestaan door hun voorgenoemde advocaten. Beide advocaten hebben pleitnotities overgelegd.

2.Waar de procedures over gaan

De feiten
2.1.
De vrouw heeft de Deense nationaliteit. De man heeft de Nederlandse nationaliteit.
2.2.
Partijen zijn de ouders van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2006 in [geboorteplaats] .
2.3.
Partijen zijn op [trouwdatum] 2006 in [plaats 2] met elkaar getrouwd.
2.4.
Voorafgaand aan het huwelijk, bij notariële akte van [datum] 2006, zijn partijen huwelijkse voorwaarden overeengekomen.
2.5.
Tijdens het huwelijk, bij notariële akte van 25 april 2012, zijn partijen gewijzigde huwelijkse voorwaarden overeengekomen.
De verzoeken in de bodemprocedure
2.6.
De vrouw verzoekt de rechtbank om de echtscheiding tussen partijen uit te spreken.
Daarnaast verzoekt de vrouw te bepalen dat de man aan haar, bij vooruitbetaling, een bedrag van € 6.522,- bruto per maand partneralimentatie moet betalen, met ingang van de dag van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand.
Verder verzoekt de vrouw te bepalen dat zij, met uitsluiting van de man, het voortgezet gebruik van de echtelijke woning aan de [adres 1] in [woonplaats 1] (hierna: de echtelijke woning) en de daarin bevindende inboedel, zal toekomen voor de duur van zes maanden nadat de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden verzoekt de vrouw:
I. een deskundige te benoemen om de aandelen in [bedrijf 1] B.V. te waarderen, één en ander zoals omschreven in randnummer 68 e.v. van het verweerschrift van de vrouw van 11 april 2024 alsmede het aandeel in [bedrijf 2] Ltd;
II. de man te bevelen over de volgende vermogensbestanddelen verificatoire bescheiden over te leggen om tot een verdeling van de huwelijksgemeenschap te kunnen komen:
de drie meest recente jaarstukken van [bedrijf 1] B.V., waaronder de jaarstukken 2023;
informatie c.q. bankafschriften over de ING-rekening met nummer [rekeningnummer] ;
informatie c.q. bankafschriften over de ABN AMRO-spaarrekening met nummer [rekeningnummer] ;
informatie c.q. bankafschriften over Saxo/Index Capital/Semmie (v/h Bink Beleggingen);
informatie c.q. bankafschriften over de Van Lanschotrekening met nummer [rekeningnummer] ;
informatie c.q. bankafschriften over de beleggersgirorekening bij Van Lanschot met nummer [rekeningnummer] ;
informatie c.q. bankafschriften over de Prosperity Bankrekening met nummer [rekeningnummer] ;
informatie c.q. bankafschriften over de overige, niet door de man genoemde bankrekeningen;
III. te bepalen dat de woning aan de [adres 2] in [plaats 1] verkocht dient te worden en partijen te bevelen aan de verkoop hun onvoorwaardelijke medewerking te verlenen en voor recht te verklaren dat de netto-verkoopopbrengst tussen partijen 50/50 gedeeld moet worden;
IV. te bepalen dat partijen, nadat door de deskundige de waarde van de aandelen in [bedrijf 1] B.V. alsmede de waarde van het aandeel [bedrijf 2] Ltd is vastgesteld, partijen in de gelegenheid worden gesteld hun verzoeken over de verdeling van de huwelijksgemeenschap te concretiseren;
V. de verdeling van de huwelijksgemeenschap van partijen vast te stellen op een nader door de vrouw aan te geven wijze, waarbij de vrouw in ieder geval de rechtbank zal verzoeken de echtelijke woning aan haar toe te delen;
VI. voorwaardelijk, indien de rechtbank van oordeel is dat de echtelijke woning moet worden verkocht, voor recht te verklaren dat de netto verkoopopbrengst tussen partijen 50/50 gedeeld dient te worden, alsmede te bepalen dat de echtelijke woning niet vóór 1 november 2025 geleverd hoeft te worden aan een derde, om de vrouw in de gelegenheid te stellen vervangende woonruimte te vinden.
2.7.
De man verzoekt de rechtbank om de echtscheiding tussen partijen uit te spreken.
Ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden verzoekt de man:
I. te bepalen dat de in sub 32 a tot en met q van zijn verzoekschrift van 17 januari 2024 genoemde goederen tot het privévermogen van de man behoren en buiten de verdeling van de gemeenschap van goederen van partijen blijven en de vrouw hierop geen aanspraak kan maken;
II. de vrouw te veroordelen om binnen drie weken na de dag van deze beschikking de in sub 33 onder I tot en met VI in het verzoekschrift van de man van 17 januari 2024 omschreven stukken aan de man over te leggen;
III. te bepalen dat de vrouw haar medewerking moet verlenen aan de verkoop en levering van de echtelijke woning aan een derde, waaronder in ieder geval moet worden verstaan dat:
de vrouw de echtelijke woning binnen één maand na echtscheiding moet verlaten, zodat de man in de gelegenheid wordt gesteld de woning te verkopen;
de man binnen één maand na echtscheiding aan een door hem gekozen makelaar een opdracht tot verkoop kan verstrekken;
bij verkoop en levering van de woning aan een derde de opbrengst van de woning, verminderd met de hypothecaire geldlening en overige geldleningen alsmede de met de verkoop samenhangende kosten, aan de man toekomt;
partijen slechts met onderlinge overeenstemming van het hiervoor vermelde kunnen afwijken.
Tot slot verzoekt de man een beslissing te nemen over de proceskosten
2.8.
De man heeft op de zitting zijn verzoeken over [minderjarige] (over de vaststelling van een zorgregeling en kinderalimentatie) ingetrokken.
De verzoeken in de voorlopigevoorzieningenprocedure
2.9.
De man verzoekt de rechtbank om:
I.
primair, te bepalen dat de man met ingang van 2 januari 2025, bij uitsluiting van de vrouw, gerechtigd is tot het gebruik en bewoning van de echtelijke woning met de daarbij behorende inboedel;
subsidiair, indien de rechtbank het primaire verzoek afwijst, te bepalen dat de vrouw binnen 24 uur na deze beschikking moet meewerken aan afgifte van de bij randnummer 12 van zijn verzoekschrift genoemde inboedelgoederen;
II. te bepalen dat de vrouw hond [naam] met ingang van 2 januari 2025 aan de man moet afgeven en te bepalen dat hond [naam] voorlopig bij de man, dan wel week op week af bij ieder van partijen, verblijft, totdat partijen over de toedeling van [naam] afspraken hebben gemaakt dan wel de rechtbank hierover heeft beslist;
III. een machtiging om deze beschikking zo nodig zelf ten uitvoer te laten leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
IV. een beslissing te nemen over de proceskosten.
2.10.
De vrouw verzoekt de rechtbank om:
I. te bepalen dat de vrouw, bij uitsluiting van de man, gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning met een bevel aan de man om die woning te verlaten en deze verder niet te betreden;
II. te bepalen dat de man aan de vrouw, bij vooruitbetaling, € 6.525,- bruto per maand moet betalen als bijdrage in haar kosten van levensonderhoud;
III. een beslissing te nemen over de proceskosten.

3.De beoordeling in de bodemprocedure

De echtscheiding
3.1.
De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding omdat de gewone verblijfplaats van partijen in Nederland is. Op het verzoek is Nederlands recht van toepassing.
3.2.
De rechtbank zal de echtscheiding tussen partijen uitspreken omdat aan de wettelijke vereisten is voldaan. Partijen zijn het er namelijk over eens dat hun huwelijk duurzaam is ontwricht. Dat betekent dat zij niet samen verder kunnen als echtgenoten.
De partneralimentatie
3.3.
De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht met betrekking tot het verzoek van de vrouw tot partneralimentatie omdat het verzoek is ingediend als nevenverzoek in de echtscheidingsprocedure waarin de Nederlandse rechter bevoegd is. Op het verzoek is Nederlands recht van toepassing omdat dit het interne recht is van de gewone verblijfplaats van de vrouw (de onderhoudsgerechtigde).
3.4.
De rechtbank beslist dat de man een bedrag van € 6.372,-, bruto per maand aan partneralimentatie aan de vrouw moet betalen, vanaf de datum van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand. Dit betekent dat de rechtbank een deel van het verzoek van de vrouw afwijst.
De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen heeft de rechtbank de bedragen af op hele euro’s afgerond.
De ingangsdatum
3.5.
Voordat de rechtbank kan gaan rekenen, moet zij weten welke gegevens en belastingtarieven zij moet gebruiken bij die berekening. Daarom moet de rechtbank eerst beslissen vanaf welk moment de partneralimentatie gaat gelden.
3.6.
De partneralimentatie kan volgens de wet niet eerder ingaan dan het moment dat de echtscheiding definitief is. Dat is het geval als de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand (bij de gemeente). De rechtbank stelt deze datum daarom als ingangsdatum vast.
De huwelijksgerelateerde behoefte
3.7.
Bij de berekening van de partneralimentatie stelt de rechtbank eerst het bedrag vast dat de vrouw nodig heeft om haar kosten van te kunnen betalen. Dat wordt de ‘behoefte’ genoemd. Daarbij kijkt de rechtbank niet alleen naar de puur noodzakelijke kosten die de vrouw moet maken, maar ook naar de welstand waarin partijen hebben geleefd en naar wat de vrouw daardoor gewend was uit te geven. Daarom wordt dat de ‘huwelijksgerelateerde behoefte’ genoemd.
3.8.
Partijen zijn in 2023 feitelijk uit elkaar gegaan. De rechtbank overweegt dat voor het bepalen van de huwelijksgerelateerde behoefte niet gekeken moet worden naar het inkomen en de uitgaven van partijen in 2023. Aangenomen mag worden dat partijen in 2023, sinds zij uit elkaar zijn, andere uitgaven hebben gehad dan tijdens het huwelijk gebruikelijk was. Voor het bepalen van de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw, gaat de rechtbank daarom uit van de inkomensgegevens van partijen over 2022. Toen waren partijen nog het hele jaar bij elkaar.
3.9.
Volgens de IB-aangifte van partijen over 2022 hadden zij in dat jaar een verzamelinkomen van € 28.520,-. Tussen partijen staat niet ter discussie dat dit inkomen niet representatief is om te bepalen waar partijen van hebben geleefd. Om in hun maandelijkse uitgaven te voorzien, vulden partijen het inkomen aan uit vermogen. Om de huwelijksgerelateerde behoefte te berekenen zal de rechtbank daarom uitgaan van wat partijen hebben uitgegeven. De rechtbank gebruikt dus niet de hofnorm om de huwelijksgerelateerde behoefte vast te stellen.
3.10.
Volgens het overzicht dat de vrouw heeft overgelegd werd het inkomen in 2022 in ieder geval aangevuld tot € 103.572,- voor consumptieve uitgaven. Dat komt neer op een bedrag van € 8.631,- netto per maand. De man heeft de cijfers uit het overzicht van de vrouw onvoldoende gemotiveerd betwist. De man is in zijn stukken enkel ingegaan op eventuele onjuistheden in het cijferoverzicht over 2023. De rechtbank neemt het bedrag van € 8.631,- netto per maand daarom als uitgangspunt voor de berekening van de huwelijksgerelateerde behoefte. Naar het oordeel van de rechtbank dient dit bedrag verminderd te worden met de kosten van [minderjarige] voor haar topsport van € 2.000,- per maand. Omdat partijen dit bedrag uitgaven aan de kosten voor de sport van [minderjarige] , hadden partijen dit bedrag tijdens het huwelijk niet beschikbaar om in hun eigen kosten te voorzien. Gelet hierop stelt de rechtbank de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw in 2022 vast op € 6.631,- per maand. Gecorrigeerd in verband met de inflatie (geïndexeerd) is dat in 2025 een bedrag van € 7.755,- netto per maand.
De behoeftigheid
3.11.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank of de vrouw redelijkerwijs in staat is om zelf het hiervoor vermelde bedrag (€ 7.755,-) te verdienen. Als de vrouw daar niet toe in staat is, dan is zij ‘behoeftig’. Alleen in dat geval kan de rechtbank het verzoek van de vrouw om partneralimentatie toewijzen.
3.12.
Uit de drie recente loonstroken die de vrouw heeft overgelegd (september t/m november 2024) blijkt dat zij 24 uur per week werkt tegen een bruto maandsalaris, exclusief vakantiegeld, van € 1.583,-. Het brutoloon wordt verminderd met een pensioenbijdrage van € 38,- per maand. De man vindt dat de vrouw meer kan verdienen en aan haar een verdiencapaciteit moet worden toegerekend tussen de € 2.000,- en € 4.000,- bruto per maand. De rechtbank volgt de man hierin. Van de vrouw mag verwacht worden dat zij 32 uur gaat werken. Nergens blijkt uit dat dit, vanwege gezondheidsklachten van de vrouw of de zorg die zij voor haar dementerende moeder heeft (die op een gesloten afdeling woont), niet mogelijk is. Dit klemt temeer omdat uit de loonstrook van de vrouw van november 2024 blijkt dat zij meer uren per week kan werken. Bovendien verwacht de vrouw ook van de man dat hij tenminste 32 uur per week blijft werken. Omgerekend naar een 32-urige werkweek komt het bruto maandinkomen voor de vrouw, inclusief vakantiegeld, uit op een bedrag van € 2.280,- per maand, zijnde € 27.359,- per jaar.
3.13.
Naast het inkomen uit arbeid houdt de rechtbank aan de zijde van de vrouw rekening met een rendement over sparen en beleggen van € 44.239,- per jaar. Gelet op de hierna volgende beslissing over de verdeling van de huwelijksgemeenschap ziet de rechtbank niet in waarom enkel aan de zijde van de man (bij de berekening van zijn draagkracht) rekening moet worden gehouden met een rendement over sparen en beleggen. Het bedrag van € 44.239,- is lager dan het bedrag dat de vrouw in haar berekening bij de draagkracht van de man als rendement heeft meegenomen maar, het is onduidelijk welke gegevens aan het door de vrouw gestelde bedrag van € 59.700,- ten grondslag liggen. Bij de berekening van het rendement is de rechtbank daarom uitgegaan van de door de man overgelegde IB-aangifte over 2023. Daaruit volgt een werkelijk rendement uit sparen en beleggen (na aftrek van schulden) van € 88.478,- per jaar. De helft van het rendement volgens de IB-aangifte 2023, zijnde € 44.239,-, komt toe aan de vrouw. Hierin is geen rendement over buitenlandse goederen (de aandelen van [bedrijf 2] , van [bedrijf 3] en van het appartement in Rusland) meegenomen. Het rendement op de onroerende goederen in Nederland (behoudens de echtelijke woning) is wel in de berekening meegenomen, omdat de rechtbank verderop in deze beschikking zal beslissen dat deze moeten worden verkocht.
Met voormelde gegevens heeft de rechtbank berekent dat het netto besteedbaar inkomen van de vrouw € 4.264,- per maand bedraagt.
3.14.
Bij een huwelijksgerelateerde behoefte van € 7.755,- netto per maand en een netto besteedbaar inkomen van de vrouw van € 4.264,-, resteert een aanvullende behoefte van € 3.491,- netto per maand. Als de vrouw partneralimentatie ontvangt, dan moet zij daarover nog belasting afdragen. De rechtbank berekent dat de vrouw daarom een bedrag van
€ 6.372,- bruto per maand nodig heeft om in haar huwelijksgerelateerde behoefte te kunnen voorzien.
De draagkracht van de man
3.15.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank in hoeverre de man in de aanvullende behoefte van de vrouw kan voorzien. Dat wordt de ‘draagkracht’ genoemd.
3.16.
Voor het bepalen van de draagkracht kijkt de rechtbank allereerst naar het inkomen van de man. Het inkomen van de man bestaat uit verschillende onderdelen, die de rechtbank hierna afzonderlijk zal bespreken.
3.17.
De rechtbank houdt, net als de vrouw, rekening met een salaris van € 30.000,- per jaar als Directeur Grootaandeelhouder van [bedrijf 1] BV; de eigen onderneming van de man. De man heeft zichzelf dit salaris in de laatste jaren van het huwelijk uitgekeerd (in ieder geval in de periode van 2017 tot en met 2022) terwijl hij naar eigen zeggen in die jaren niet voor de onderneming heeft gewerkt. Het is onduidelijk waarom de salarisuitkeringen vanaf 2023 zijn gestopt. Volgens de man bood het resultaat van de onderneming daar geen ruimte meer voor, maar dit is door de vrouw betwist en uit de jaarstukken van de onderneming blijkt juist het tegenovergestelde. Volgens de jaarstukken 2023 (productie 72 van de man) bedroeg het resultaat in de onderneming in 2023 totaal € 139.563,- terwijl dat in 2022 nog minus € 39.018,- was. Dat is een stijging van € 178.581,-.
3.18.
Ten tweede houdt de rechtbank, net als de vrouw, rekening met het salaris van de man voor zijn werkzaamheden bij [bedrijf 4] BV. De man werkt sinds 2023 gedurende 32 uur per week voor deze onderneming. Hij ontvangt daarvoor een bruto salaris van € 2.080,- per maand, exclusief vakantiegeld, zijnde een bedrag van € 26.957,- per jaar. De hoogte van het salaris blijkt uit de recente loonstroken die de man heeft overgelegd (augustus tot en met oktober 2024). Van de man wordt mag worden verwacht dat hij ten minste net zoveel uren blijft werken als van de vrouw wordt verwacht.
3.19.
Ten derde houdt de rechtbank rekening met de door de vrouw geschatte netto dividenduitkering uit [bedrijf 1] BV van € 60.000,- per jaar. Deze schatting is redelijk. Uit het, door de man overgelegde, overzicht (productie 41) van de dividenduitkeringen leidt de rechtbank af dat de hoogte van de dividenduitkeringen in de periode 2014 tot en met 2023 geen verband hebben gehouden met de hoogte van het resultaat in de onderneming. Zo is in 2014 een bedrag van € 140.000,- aan dividend uitgekeerd terwijl het resultaat toen minus € 21.000,- bedroeg en is in 2017 een bedrag van € 124.000,- aan dividend uitgekeerd terwijl het resultaat toen minus € 18.727,- bedroeg. In 2016 is een bedrag van € 40.000,- aan dividend uitgekeerd terwijl het resultaat € 53.390,- bedroeg en, recentelijk, in 2023 is een bedrag van € 90.000,- aan dividend uitgekeerd terwijl het resultaat € 139.563,- bedroeg.
3.20.
Ten vierde houdt de rechtbank rekening met een rendement over sparen en beleggen van € 44.239,- per jaar. Dit is een lager bedrag dan de vrouw in haar berekening heeft meegenomen maar, het is onduidelijk welke gegevens aan het door de vrouw gestelde bedrag van € 59.700,- ten grondslag liggen. De rechtbank gaat daarom uit van de door de man ingediende IB-aangifte over 2023. Daaruit volgt een werkelijk rendement uit sparen en beleggen (na aftrek van schulden) van € 88.478,- per jaar. Hierin is geen rendement over buitenlandse goederen (de aandelen van [bedrijf 2] , van [bedrijf 3] en van het appartement in Rusland) meegenomen. De helft van het rendement, zijnde € 44.239,-, komt toe aan de man.
3.21.
Ten vijfde houdt de rechtbank, net als de vrouw, rekening met inkomen vanuit [bedrijf 2] Ltd van € 68.280,- per jaar. Dit bedrag is gebaseerd op Amerikaanse documenten die voor de man zijn opgesteld en door de vrouw zijn overgelegd (productie 13). Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man de hoogte van dit bedrag onvoldoende gemotiveerd betwist. De man heeft enkel een zelf gemaakt overzicht in het geding gebracht (productie 43) waaruit blijkt dat hij maar € 20.000,- vanuit [bedrijf 2] Ltd zou ontvangen. Hierbij wordt opgemerkt dat in dit geval de IB-aangiften geen aanknopingspunt kunnen geven voor de hoogte van het inkomen uit [bedrijf 2] Ltd omdat het inkomen op de IB-aangiften niet voorkomt, vermoedelijk omdat daarover in Amerika belasting wordt afgedragen.
3.22.
De rechtbank houdt geen rekening met opbrengsten uit de verhuur van de onroerende zaken aan de [adres 2] en de [adres 3] . De woning aan de [adres 2] wordt niet langer verhuurd. De man woont op dit moment in die woning en de rechtbank zal hierna beslissen dat de woning in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap verkocht moet worden. Ook ten aanzien van de [adres 3] zal de rechtbank beslissen dat de woning in het kader van de verdeling moet worden verkocht. Gelet hierop kunnen inkomsten uit verhuur van deze woningen niet tot het inkomen van de man voor de berekening van zijn draagkracht voor de partneralimentatie gerekend worden. Inkomen uit dit (te gelde gemaakt) vermogen is wel meegenomen in het hiervoor berekende rendement.
3.23.
Met voornoemde gegevens heeft de rechtbank berekend dat de man een netto besteedbaar inkomen van € 16.314,- per maand heeft. Vervolgens bekijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van de vrouw. Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachtformule’ die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. In die formule wordt uitgegaan van een woonbudget van 30% van het netto besteedbaar inkomen per maand. De man wordt geacht vanuit het woonbudget alle redelijke lasten voor een woning passend bij zijn inkomen te kunnen voldoen. Daarnaast wordt rekening gehouden met een forfaitair (vaststaand) bedrag voor redelijke kosten van levensonderhoud, dat ieder jaar wordt bijgesteld. In 2025 is dat een bedrag van € 1.310 per maand. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het netto besteedbaar inkomen blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 60% beschikbaar voor partneralimentatie. De overige 40% mag de man vrij besteden (de ‘vrije ruimte’). De berekening van de draagkracht ziet er voor de man dan als volgt uit: 60% [€ 16.314 – (0,3 x € 16.314 + 1.310)] = € 6.066,- per maand. De rechtbank brengt hierop in mindering een bedrag van € 750,-, vanwege de door de man, onbetwist, gestelde kosten voor [minderjarige] . De draagkracht van de man bedraagt dan € 5.316,-
3.24.
Als de man partneralimentatie betaalt, dan mag hij de betaalde partneralimentatie als aftrekpost opvoeren in de belastingaangifte. Daardoor betaalt de man minder belasting, zodat hij meer ruimte heeft voor het betalen van partneralimentatie. De rechtbank telt daarom dat belastingvoordeel op bij de draagkracht. Daarmee komt de draagkracht van de man op een bedrag van € 7.875,- bruto per maand. De man kan dus in de aanvullende behoefte van de vrouw van € 6.372,- bruto per maand voorzien.
Vergelijking van de financiële situaties van partijen
3.25.
Eerder heeft de rechtbank berekend dat de man een bedrag van € 6.372,- per maand aan partneralimentatie kan betalen en dat de vrouw ook behoefte heeft aan dit bedrag. Het ligt dan voor de hand dat de man dit bedrag aan partneralimentatie moet betalen. Maar de man heeft ook aangevoerd dat het onredelijk zou zijn als hij door de betaling van dat bedrag minder geld te besteden heeft dan de vrouw. Anders gezegd, de vrouw mag niet beter af zijn dan de man na betaling van de partneralimentatie. Om te kunnen vaststellen of die situatie zich hier voordoet, moet de rechtbank de financiële situatie van de man vergelijken met die van de vrouw.
3.26.
Bij de financiële vergelijking gaat de rechtbank bij de man uit van de inkomensgegevens als hiervoor bij de berekening van zijn draagkracht is vermeld.
Aan de kant van de vrouw gaat de rechtbank uit van het inkomen als hiervoor bij de berekening van haar behoefte is vermeld.
3.27.
Na vergelijking van de financiële situaties van partijen, stelt de rechtbank vast dat de vrouw niet beter af is dan de man als de man het bedrag van € 6.372,- aan partneralimentatie betaalt. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot die conclusie komt.
3.28.
Uit de berekening volgt dat de man en de vrouw ongeveer evenveel te besteden hebben in het geval de man een bedrag van € 9.027,- per maand aan partneralimentatie aan de vrouw zou betalen. Dat betekent dat pas als de man méér dan € 9.027,- per maand zou betalen, de vrouw beter af is dan man zelf. De rechtbank zal dus het bedrag van € 6.372,- per maand aan partneralimentatie vaststellen.
Het voortgezet gebruik van de echtelijke woning
3.29.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw om een periode in de echtelijke woning te kunnen blijven wonen (de rechtbank begrijpt: het voortgezet gebruik van de echtelijke woning en de zich daarin bevindende inboedel) toewijzen. De vrouw verblijft op dit moment in de woning. De rechtbank zal hierna beslissen dat de vrouw de kans krijgt om te onderzoeken of zij het aandeel van de man in de woning over kan nemen, op basis van de financiële gevolgen van de echtscheiding zoals in deze beschikking opgenomen. Indien blijkt dat de vrouw de woning kan overnemen, is het onwenselijk dat zij nu moet verhuizen. Daarbij heeft de man andere woonruimte tot zijn beschikking. Hij woont nu in de gezamenlijke woning van partijen in de [adres 2] in [plaats 1] . Partijen hebben op de zitting afgesproken dat de man in die woning mag blijven, zolang de vrouw het voortgezet gebruik van de echtelijke woning heeft.
3.30.
De rechtbank zal het voortgezet gebruik van de vrouw toewijzen tot zes maanden nadat de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, maar uiterlijk tot 1 november 2025. Daarmee krijgt de vrouw voldoende tijd om haar financiële situatie, op basis van deze beschikking, in kaart te brengen en het aandeel van de man over te nemen, of, als dat niet lukt, voor haar (en eventueel [minderjarige] ) andere woonruimte te vinden.
De financiële afwikkeling van de echtscheiding
De huwelijkse voorwaarden van [datum] 2006
3.31.
In de huwelijkse voorwaarden van [datum] 2006 (hierna de 1e huwelijkse voorwaarden) is, onder meer, opgenomen dat partijen zijn gehuwd in (beperkte) gemeenschap van:
  • inboedel, zoals bedoeld in artikel 3:5 BW, waartoe alle inboedelzaken van de echtgenoten behoren, onverschillig door wie, wanneer en op welke wijze die zaken zijn verkregen, met uitsluiting van:
  • die inboedelzaken die als aanbreng van een echtgenoot op de aan de akte te noemen staat van aanbrengsten zijn vermeld;
  • die inboedelzaken die gedurende het bestaan van de gemeenschap door schenking of erfrecht worden verkregen;
  • woonhuis aan de [adres 4] in [plaats 2] , verkregen door de man bij akte van 3 oktober 2005;
  • de schuld aan Van Lanschot, waarvoor hypothecaire zekerheid is gesteld bij akte op 3 oktober 2005;
  • alle auto’s.
3.32.
Op de staat van aanbrengsten bij de 1e huwelijkse voorwaarden is opgenomen dat:
  • de man aanbrengt: het bedrijf [bedrijf 1] B.V. te [vestigingsplaats] , met KvK-nummer [nummer] en de bankrekening met nummer [rekeningnummer] ;
  • de vrouw aanbrengt: twee appartementen in [plaats 3] , Rusland aan de [adres 5] en aan de [adres 6] , een bankrekening bij de Northern Trust N.A. in Houston, Texas met nummer [nummer] en een bankrekening bij de UNFCU (bank) met nummer [rekeningnummer] .
De huwelijkse voorwaarden van 25 april 2012
3.33.
In de huwelijkse voorwaarden van 25 april 2012 (hierna de 2e huwelijkse voorwaarden) is, onder meer, opgenomen dat tussen partijen vanaf 26 april 2012 een algehele gemeenschap van goederen zal bestaan als bedoeld in artikel 1:93 BW (oud).
3.34.
In de 2e huwelijkse voorwaarden is verder, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
Uitsluitingsclausule
De comparanten verklaarden bekend te zijn met het bepaalde in artikel 1:94 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, dat niet tot bedoelde gemeenschap kunnen behoren: de goederen ten aanzien waarvan bij uiterste wilsbeschikking van de erflater of bij de gift is bepaald dat zij buiten de gemeenschap vallen.”
De ontbonden huwelijksgemeenschap
3.35.
Door de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding is de algehele gemeenschap op [datum] 2023 ontbonden. Dat betekent dat in beginsel alle goederen, die op die datum (de zogenoemde ‘peildatum omvang’) tot de huwelijksgemeenschap behoren, moeten worden verdeeld. Van de schulden die op de peildatum tot de huwelijksgemeenschap behoren moet worden vastgesteld wie onderling welke schuld of welk deel daarvan moet betalen (ook wel de ‘interne draagplicht’ genoemd).
3.36.
Partijen zijn het (op een aantal punten) niet eens over de tot de huwelijksgemeenschap behorende bestanddelen en de wijze waarop de verdeling zou moeten plaatsvinden. Beide partijen hebben zich uitgelaten over de wijze van verdeling van de tot de huwelijksgemeenschap behorende goederen en de draagplicht voor de schulden. De rechtbank zal hierna per goed en schuld beoordelen of deze deel uitmaken van de ontbonden huwelijksgemeenschap. Daarbij zal de rechtbank per goed de verdeling vaststellen of de wijze van verdeling gelasten en per schuld de interne draagplicht vaststellen. Daarbij geldt als uitgangspunt dat ieder van partijen recht heeft op de helft van de waarde van de goederen en ieder van hen de helft van de schulden zal moeten dragen. Voor de waarde van de goederen geldt dat de rechtbank (in beginsel) kijkt naar de waarde die de goederen hebben op het moment van de feitelijke verdeling (de zogenoemde ‘peildatum waardering’), tenzij uit een overeenkomst tussen partijen of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hiervan moet worden afgeweken.
De aandelen in [bedrijf 1] BV
3.37.
Partijen verschillen van mening of de aandelen in [bedrijf 1] BV (hierna: de onderneming) tot de gemeenschap behoren en in de verdeling betrokken moeten worden. Volgens de vrouw is dit wel het geval. Volgens de man is dit niet het geval. De man draagt hiertoe aan dat de aandelen door hem zijn aangekocht met gelden uit een tweetal schenkingen die hij onder uitsluitingsclausule van zijn vader heeft ontvangen.
3.38.
De rechtbank volgt de man niet. De rechtbank is van oordeel dat de man, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw, onvoldoende heeft onderbouwd dat de aandelen die hij in de onderneming houdt met door hem onder uitsluitingsclausule verkregen gelden zijn verkregen. Daarom worden de aandelen door de rechtbank als bestanddeel van de huwelijksgemeenschap aangemerkt en in de verdeling betrokken.
3.39.
De onderneming is, vóór het huwelijk, op 23 december 1996 door de man opgericht. Dit volgt uit de akte van oprichting (productie 9 van de man). Bij de oprichting bedroeg het maatschappelijk kapitaal 200.000 gulden, verdeeld in 100 preferente en 100 gewone op naam gestelde aandelen. Het geplaatste en gestorte kapitaal bedroeg bij oprichting 40.000 gulden, verdeeld in 40, op naam van de man gestelde, gewone aandelen van 1.000 gulden. Deze, bij de oprichting uitsluitend aan de man uitgegeven, 40 aandelen zijn volgens de oprichtingsakte onmiddellijk volgestort. Op dat moment kon de man nog niet beschikken over de gelden uit de twee schenkingen van zijn vader waarnaar hij verwijst. Die schenkingen hebben namelijk pas in januari en mei 1997 plaatsgevonden. De stelling van de man dat hij de 40.000 gulden voor de aandelen eerst van zijn vader heeft geleend, vervolgens via een opname van de rekening courant bij de onderneming aan zijn vader heeft terugbetaald en die rekening courant vervolgens met de latere schenking(en) is afgelost, vindt geen steun in de stukken. De rechtbank kan niet uitgaan van de, bij productie 89, door de man, ter onderbouwing van zijn stelling, overgelegde grootboekrekening van de onderneming. Deze grootboekrekening is namelijk op essentiële onderdelen tegenstrijdig met de grootboekrekening van de onderneming die de man als productie 57 heeft overgelegd en over dezelfde periode gaat. Bij de ene grootboekrekening (productie 57) wordt de schenking van 17 januari 1997 van 448.000 gulden eerst op de bank van de onderneming gestort, waarna een schuld van de onderneming bij de vader van de man wordt afgelost voor een bedrag van 448.000 gulden, terwijl er een schuld van de onderneming aan de man ontstaat voor 448.000 gulden en de rekening courant, ook na de tweede schenking op 20 mei 1997, blijft bestaan. Bij de andere grootboekrekening (productie 89) wordt de eerste schenking van 448.000 gulden op 17 januari 1997 op de bank van de onderneming gestort, waarna de rekeningcourantschuld wordt afgelost en tegelijkertijd een schuld van de onderneming aan de man ontstaat voor het restant (408.500 gulden). Andere stukken waaruit zou moeten blijken met welke gelden de 40 bij oprichting door de man verkregen aandelen zijn verkregen, zijn er niet.
3.40.
Verder blijkt uit de enige door de man overgelegde pagina uit het aandeelhoudersregister (productie 75) en de akte van uitgifte aandelen van 6 mei 1997 (productie 58) dat de man op die dag nog eens 60 gewone aandelen heeft verkregen. Volgens de uitgifteakte heeft de man deze aandelen verkregen onder de voorwaarde van een stortingsplicht van 3.260.000 gulden. Deze stortingsplicht is, volgens de uitgifteakte, middels verrekening voldaan. De man heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt met welke gelden de verrekening heeft plaatsgevonden. Dát verrekend is met gelden van de eerste schenking van 17 januari 1997 van 448.000 kan de rechtbank in ieder geval niet vaststellen. Dit bedrag was ook niet toereikend voor de stortingsplicht van 3.260.000 gulden. Van verrekening met gelden van de tweede schenking kon nog geen sprake zijn. De tweede schenking van 2.852.000 gulden heeft namelijk pas na de volstorting plaatsgevonden, op 20 mei 1997. Toen had de man de 60 aandelen dus al verkregen en had verrekening al plaatsgevonden.
3.41.
Uit de enige door de man overgelegde pagina uit het aandeelhoudersregister blijkt verder dat de man per 11 december 2001 45.379 gewone en 1.452.095 preferente aandelen in de onderneming houdt. Met welke gelden de man de 45.279 gewone aandelen, naast de 100 gewone aandelen die de man al had, zijn verkregen blijkt nergens uit. Voor wat betreft de 1.452.095 preferente aandelen is in de akte van uitgifte van die van 11 december 2001 (productie 58 van de man) af te leiden dat de man onmiddellijk aan de daaraan verbonden stortingsplicht van € 1.452.095,- heeft voldaan. Volgens de akte is aan de stortingsplicht voldaan middels een boeking ten laste van de agioreserve van de onderneming. Dat deze agioreserve (enkel) is opgebouwd uit met onder uitsluitingsclausule verkregen gelden, volgt niet uit de stukken. Het ligt ook eerder voor de hand dat de agioreserve is opgebouwd als gevolg van een dividenduitkering aan de onderneming vanwege de door haar gehouden certificaten van aandelen in [bedrijf 5] BV.
3.42.
Kortom: de stukken die de man heeft overgelegd, geven geen compleet en sluitend beeld. Hierdoor valt dus ook niet uit de stukken af te leiden dat de man de aandelen in de onderneming met onder uitsluitingsclausule verkregen gelden heeft verkregen. Dit betekent overigens niet dat de rechtbank van oordeel is dat er geen onder uitsluitingsclausule verkregen gelden van de man in de onderneming terecht zijn gekomen. Als dat zo is geweest, kan dit er hooguit toe leiden dat de man een vergoedingsrecht op de gemeenschap toekomt. Dit heeft de man echter niet gesteld, althans hij heeft over de hoogte daarvan geen standpunt ingenomen. Dit had wel op zijn weg gelegen, temeer omdat uit de stukken blijkt dat er ook grote bedragen door de man van de onderneming zijn ontvangen waarvan niet precies duidelijk is of en waaraan deze zijn besteed. Bovendien is de man in 1994 getrouwd met [A] , welk huwelijk tot [echtscheidingsdatum] 2001 heeft geduurd en is over het vermogensregime van dat huwelijk en de financiële afwikkeling daarvan niets bekend. De rechtbank kan dan ook niet tot een ander oordeel komen dan dat de aandelen tot de gemeenschap behoren.
3.43.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat de stelling van de man, dat de aandelen en de vruchten daarvan nooit tot de gemeenschap zouden gaan behoren, ook niet strookt met hetgeen hij over de totstandkoming van de 2e huwelijkse voorwaarden op de zitting heeft verklaard. Dit zou er namelijk toe leiden dat met de 2e huwelijkse voorwaarden uitsluitend het vermogen van de vrouw gemeenschappelijk zou worden, terwijl volgens de verklaring van de man de vrouw hem lange tijd en op dringende wijze tot de 2e huwelijkse voorwaarden heeft aangespoord omdat het in haar cultuur ongebruikelijk zou zijn dat de vrouw een ongelijke positie heeft ten opzichte van de man. Uit deze verklaring volgt eerder dat het met de 2e huwelijke voorwaarden juist wel de bedoeling was dat partijen voortaan hun gehele vermogen met elkaar zouden delen.
3.44.
Omdat de aandelen als bestanddeel van de gemeenschap worden aangemerkt moeten deze in de verdeling worden betrokken. De rechtbank zal deze toedelen aan de man, onder verrekening van de helft van de waarde met de vrouw. Net als de vrouw, ziet de rechtbank aanleiding om een deskundige te benoemen die de aandelen zal waarderen. Daarbij moet het voorschot op de kosten van de deskundige door partijen samen worden betaald, ieder voor de helft. De rechtbank zal partijen eerst opdragen om in onderling overleg te bepalen welke deskundige moet worden benoemd en welke vragen aan deze deskundige moeten worden gesteld, en de rechtbank hierover te informeren. De rechtbank zal dus nog geen beslissing nemen over de waarde van de aandelen en de verrekening daarvan.
3.45.
Ter zake de waardering brengt, naar het oordeel van de rechtbank, de redelijkheid en billijkheid met zich van de waarde van de aandelen op de datum van ontbinding van de huwelijksgemeenschap moet worden uitgegaan, zijnde [datum] 2023. De man heeft de onderneming, in ieder geval na de ontbinding van de gemeenschap, alleen gedreven. De vrouw was niet (actief) betrokken. Als gevolg hiervan zijn de waardewijzigingen van de onderneming na ontbinding van de gemeenschap het gevolg van het uitsluitend door de man gevoerde beleid en zijn arbeidsinzet. De waardestijging c.q. waardedaling na ontbinding van de gemeenschap moet dan ook voor rekening en risico van de man komen.
3.46.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw, om een bevel aan de man om de drie meest recente jaarstukken van de onderneming over te leggen, afwijzen bij gebrek aan belang. De man heeft de jaarstukken van de onderneming over 2022 en 2023 reeds overgelegd en de peildatum voor de te taxeren waarde is vastgesteld op [datum] 2023. De vrouw heeft niet uitgelegd welk belang zij heeft bij de jaarstukken over 2024 als het gaat om de verdeling van de huwelijksgemeenschap.
Het aandeel in [bedrijf 2] Ltd
3.47.
Partijen verschillen van mening of het aandeel in [bedrijf 2] Ltd tot de gemeenschap behoort en in de verdeling betrokken moeten worden. Volgens de vrouw is dit wel het geval. Volgens de man is dit niet het geval. De man draagt hiertoe aan dat het aandeel onderdeel uitmaakt van zijn aandeel in de erfenis van zijn vader, die de man onder uitsluitingsclausule heeft gekregen.
3.48.
De rechtbank volgt de man niet. De rechtbank is van oordeel dat de man, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw, onvoldoende heeft onderbouwd dat hij het aandeel met door hem onder uitsluitingsclausule verkregen gelden is verkregen. Het aandeel wordt daarom door de rechtbank als bestanddeel van de huwelijksgemeenschap aangemerkt en in de verdeling betrokken.
3.49.
De man van de vader is op [overlijdensdatum] 2009 overleden. Dat de man daarna, uit zijn aandeel in de erfenis van zijn vader, zijn aandeel in [bedrijf 2] Ltd heeft verkregen is niet vast komen te staan. De man verwijst naar productie 22, maar de stukken bij deze productie geven daarover geen uitsluitsel. Uit die stukken volgt enkel dat [bedrijf 6] Ltd, na het overlijden van de vader op 27 december 2010, haar belang van 10.2081% in [bedrijf 2] Ltd in gelijke delen heeft overdragen aan de man, zijn twee broers en zijn twee zussen. De man heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt door wie op dat moment de belangen in [bedrijf 6] gehouden werden. Het is daarmee, zoals de vrouw betoogd, niet uitgesloten dat de man zijn aandeel in [bedrijf 2] Ltd al reeds voor overlijden van de vader van de man (via [bedrijf 6] ) heeft verkregen.
3.50.
Nu de man niet heeft aangetoond dat het aandeel in [bedrijf 2] Ltd door hem met onder uitsluitingsclausule ontvangen gelden zijn verkregen, wordt het aandeel als bestanddeel van de gemeenschap aangemerkt en in de verdeling betrokken. De rechtbank zal dit toedelen aan de man, onder verrekening van de helft van de waarde met de vrouw. Net als de vrouw, ziet de rechtbank aanleiding om een deskundige te benoemen die de aandelen zal waarderen. Daarbij moet het voorschot van de kosten van de deskundige door partijen samen worden betaald, ieder voor de helft. De rechtbank zal partijen eerst opdragen om in onderling overleg te bepalen welke deskundige moet worden benoemd en welke vragen aan deze deskundige moeten worden gesteld, en de rechtbank hierover te informeren. De rechtbank zal dus nog geen beslissing nemen over de waarde van het aandeel en de verrekening daarvan.
3.51.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt de redelijkheid en billijkheid mee dat voor de waardering van het aandeel de datum van het rapport van de deskundige moet worden uitgegaan. De rechtbank begrijpt dat geen van partijen invloed hebben (gehad) op het gevoerde beleid van de onderneming. De waardestijging c.q. waardedaling na ontbinding van de gemeenschap moet dan ook voor rekening en risico van beide partijen komen.
De woning aan de [adres 1] in [woonplaats 1] en de daaraan verbonden (hypothecaire) geldlening(en)
3.52.
Partijen verschillen van mening of de woning aan de [adres 1] tot de gemeenschap behoort en in de verdeling betrokken moeten worden. Volgens de vrouw is dit wel het geval. Volgens de man is dit niet het geval. De man draagt hiertoe aan dat de woning is gefinancierd met zijn privévermogen. Enerzijds met gelden van zijn privérekening die is gevoed met uitkeringen van [bedrijf 1] BV, waarvan de aandelen en dus de uitkeringen tot het privévermogen van de man behoren. Anderzijds met geldleningen bij [bedrijf 1] BV.
3.53.
De rechtbank volgt de man niet. De rechtbank is van oordeel dat de man, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw, onvoldoende heeft onderbouwd dat de woning met zijn privévermogen is gefinancierd. De woning aan de [adres 1] wordt daarom door de rechtbank als bestanddeel van de huwelijksgemeenschap aangemerkt en in de verdeling betrokken, net als de aan de woning verbonden (hypothecaire) geldlening(en).
3.54.
Partijen hebben de woning op 20 april 2011 gezamenlijk geleverd gekregen. Ieder is eigenaar geworden van een onverdeelde helft. Ongeacht de financiering voor de aankoop van de woning, maakt dit dat partijen samen eigenaar zijn van de woning en deze woning tot de huwelijksgemeenschap behoort. Als al vastgesteld zou kunnen worden dat de aankoopsom van de woning met privégelden van de man zou zijn gefinancierd, kan dit er hooguit toe leiden dat de man aanspraak zou kunnen maken op een vergoedingsrecht op de gemeenschap. Van een vergoedingsrecht is echter geen sprake. De rechtbank heeft eerder al geoordeeld dat de aandelen van de man in de onderneming niet tot zijn privévermogen behoren maar tot de gemeenschap, waartoe partijen ieder voor de helft gerechtigd zijn. Uit de onderneming ontvangen inkomsten die op de rekening(en) ten name van de man zijn gestort behoren daarmee eveneens tot de gemeenschap. De geldleningen die voor de woning zijn aangegaan vallen ook in de gemeenschap.
3.55.
De vrouw heeft te kennen gegeven dat zij de kans wil krijgen om het aandeel van de man in de woning over te nemen. De man heeft hiertegen geen inhoudelijke bezwaren gevoerd. De rechtbank zal de woning daarom toedelen aan de vrouw, onder de in het dictum genoemde voorwaarden. Om ervoor te zorgen dat de vrouw hierbij voortvarend te werk gaat, zal de rechtbank daaraan de termijnen verbinden zoals in het dictum zijn omschreven. De vrouw wordt hiermee een redelijke termijn geboden om het aandeel van de man over te nemen. Van de man kan niet langer dan na afloop van de genoemde termijnen verlangd worden dat hij in feitelijke onverdeeldheid verblijft. Dus ook niet wanneer er voor de afloop van de genoemde termijnen nog geen duidelijkheid bestaat over wat de vrouw in totaal uit de verdeling zal ontvangen. Voor het geval de vrouw niet binnen de gestelde termijnen aan de voorwaarden voldoet, zal de rechtbank bepalen dat de woning verkocht moet worden, waarna de (netto) verkoopopbrengst bij helfte moet worden verdeeld. De waarde van het aandeel van de man dan wel de netto verkoopopbrengst, wordt mede bepaald door de aan de woning verbonden hypothecaire geldlening en leningen bij de onderneming.
De [adres 2] in [plaats 1]
3.56.
Partijen verschillen van mening of de woning aan de [adres 2] tot de gemeenschap behoort en in de verdeling betrokken moeten worden. Volgens de vrouw is dit wel het geval. Volgens de man is dit niet het geval. De man draagt hiertoe aan dat de woning is gefinancierd met de opbrengst(en) van de woning aan de [adres 4] in [plaats 2] . Deze woning heeft de man voor het huwelijk van partijen, op 3 oktober 2005, aangekocht, waarvoor een hypotheek is afgesloten bij de Van Lanschot, welke hypotheek inmiddels met geldleningen bij [bedrijf 1] BV is afgelost. De geldleningen bij de onderneming zijn vervolgens afgelost met vorderingen die de man nog op de onderneming had.
3.57.
De rechtbank volgt de man niet. De rechtbank is van oordeel dat de woning aan de [adres 2] tot de huwelijksgemeenschap behoort en verdeeld moet worden. De man heeft, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw, onvoldoende onderbouwd dat de woning met zijn privévermogen is gefinancierd. De woning aan de [adres 2] wordt daarom door de rechtbank als bestanddeel van de huwelijksgemeenschap aangemerkt en in de verdeling betrokken.
3.58.
Uit de 1e huwelijkse voorwaarden van partijen blijkt dat de [adres 4] en de daaraan verbonden hypotheek tot de (beperkte) huwelijksgemeenschap van partijen behoren. Uit de stelling dat de woning aan de [adres 2] is gefinancierd met de opbrengsten van de woning aan de [adres 4] kan daarom niet worden afgeleid dat de woning aan de [adres 2] tot het privévermogen van de van behoort. Partijen waren samen gerechtigd tot de verkoopopbrengst van de [adres 4] . Uit de stelling van de man dat de hypotheek van de [adres 4] met privégelden van de man is afgelost, zou hooguit afgeleid kunnen worden dat bij aflossing voor de man een vergoedingsrecht op de gemeenschap is ontstaan. Dat sprake is van een dergelijk vergoedingsrecht heeft de man niet aangetoond. De man verwijst voor de aflossing van de lening naar gelden (of vorderingen) die hij in privé van de onderneming tegoed had omdat de aandelen daarvan ook tot zijn privévermogen behoren. De rechtbank heeft eerder al geoordeeld dat dit uitgangspunt onjuist is.
3.59.
Geen van partijen heeft te kennen gegeven in de gelegenheid gesteld te willen worden om het aandeel van de ander in de woning over te nemen. De rechtbank zal daarom beslissen dat de woning verkocht moet worden op de in het dictum beschreven wijze waarna de (netto) verkoopopbrengst bij helfte moet worden verdeeld. Gelet op het voorlopig gebruiksrecht van de man zal de rechtbank bepalen dat de woning niet eerder dan 1 november 2025 geleverd hoeft te worden, tenzij de man daarmee instemt.
De [adres 3] in [plaats 1] en de daaraan verbonden hypothecaire schuld
3.60.
Tussen partijen is niet in geschil dat de woning aan de [adres 3] en de daaraan verbonden hypothecaire schuld tot de gemeenschap behoort. De rechtbank zal beslissen dat de woning verkocht moet worden aan een derde op de wijze als in het dictum is beschreven. Na aflossing van de hypothecaire schuld en de kosten van de verkoop moeten partijen de verkoopopbrengst bij helfte delen. De rechtbank gaat ervan uit dat bij verkoop rekening wordt gehouden met eventuele rechten van huurders van de woning.
Het appartement in [plaats 3] , Rusland
3.61.
Tussen partijen is niet in geschil dat het appartement in Rusland tot de gemeenschap behoort en aan de vrouw toegedeeld kan worden, onder verrekening van de helft van de waarde met de man. De rechtbank zal daarom zo beslissen. Daarbij stelt de rechtbank de waarde van het appartement vast op de het door de man (in zijn aangifte inkomstenbelasting van 2023) geschatte bedrag van € 40.000,-. De vrouw heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat deze schatting onjuist is. De enkele stelling dat het oorlog is in Rusland en het appartement daarom niets waard is, is onvoldoende.
3.62.
De rechtbank zal het verzoek van de man voor een bevel aan de vrouw om een taxatierapport van het appartement te verstrekken afwijzen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man hier geen belang meer bij, omdat de rechtbank de waarde van het appartement voor de verdeling heeft bepaald.
De ING-Bankrekening op naam van de man met nummer [rekeningnummer]
3.63.
Partijen verschillen erover van mening of het saldo bij de ING Bank op de peildatum van [datum] 2023 op rekeningnummer [rekeningnummer] , tot de gemeenschap behoort. Volgens de vrouw is dit wel het geval. Volgens de man is dit niet het geval. De man heeft zijn stelling niet onderbouwd. Voor zover de man zich op het standpunt zou stellen dat het saldo op de rekening uitsluitend is gevormd door onder uitsluitingsclausule ontvangen gelden, verwijst de rechtbank naar wat zij daarover eerder heeft geoordeeld. Het saldo op de peildatum op de rekening van € 48,55 (productie 84 van de man) wordt daarom door de rechtbank als bestanddeel van de huwelijksgemeenschap aangemerkt en in de verdeling betrokken. De rechtbank zal het saldo toedelen aan de man, onder de verplichting om de helft van de het saldo aan de vrouw te voldoen. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw om de man te bevelen informatie c.q. bankafschriften van rekening over te leggen, wegens gebrek aan belang afwijzen. De man heeft zelf stukken ingebracht waaruit het saldo op de peildatum kan worden afgeleid. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw daarmee de door haar voor de verdeling benodigde stukken ontvangen.
De aandelen [bedrijf 7] op naam van de man
3.64.
Tussen partijen is niet in geschil dat de aandelen [bedrijf 7] op naam van de man voor de peildatum van [datum] 2023 zijn verkocht. Met de verkoopopbrengst van € 13.000,- is een lening bij de onderneming van € 10.000,- afgelost en het restant is naar de gemeenschappelijke rekening overgeboekt. Dit betekent dat op de peildatum geen sprake was van aandelen [bedrijf 7] . De rechtbank zal hierover dan ook geen beslissing nemen.
De e/o vreemdevalutarekening met nummer [rekeningnummer] bij ABN AMRO
3.65.
Partijen verschillen erover van mening of het saldo op de peildatum van [datum] 2023 op deze vreemdevalutarekening van partijen bij ABN AMRO met nummer [rekeningnummer] , tot de gemeenschap behoort. Volgens de vrouw is dit wel het geval. Volgens de man is dit niet het geval. De man draagt hiertoe aan dat het saldo afkomstig is van een dollarrekening waarop het dividend van het aandeel in [bedrijf 2] wordt gestort, welk aandeel niet tot de gemeenschap behoort.
3.66.
De rechtbank volgt de man niet. De rechtbank is van oordeel dat het saldo op de vreemdevalutarekening op de peildatum tot de gemeenschap behoort. De man heeft, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw, onvoldoende onderbouwd dat het saldo buiten de gemeenschap valt. Hierbij verwijst de rechtbank naar hetgeen zij eerder ten aanzien van het aandeel in [bedrijf 2] heeft overwogen. Omdat het aandeel tot de gemeenschap behoort, behoren ook de daaruit voortvloeiende inkomsten tot de gemeenschap.
3.67.
Uit productie 82 van de man volgt dat het saldo op de vreemdevalutarekening op de peildatum € 13.934,48 bedraagt. Omdat de man na de peildatum het beheer over de rekening heeft gevoerd, zal de rechtbank het saldo op de peildatum aan de man toedelen, onder verrekening van de helft daarvan met de vrouw.
De e/o ABN AMRO-rekening met nummer [rekeningnummer]
3.68.
Partijen verschillen erover van mening of het saldo op de ABN AMRO-rekening met nummer [rekeningnummer] , tot de gemeenschap behoort. Volgens de vrouw is dit wel het geval. Volgens de man is dit niet het geval. De man draagt hiertoe aan dat het saldo is gevormd uit de borg voor de woning aan de [adres 2] , welke woning niet tot de gemeenschap behoort.
3.69.
De rechtbank volgt de man niet. De rechtbank is van oordeel dat het saldo op de rekening tot de gemeenschap behoort. De man heeft, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw, onvoldoende onderbouwd dat het saldo buiten de gemeenschap valt. Hierbij verwijst de rechtbank naar hetgeen zij eerder ten aanzien van de woning aan de [adres 2] heeft overwogen. Omdat de woning tot de gemeenschap behoort, behoren ook de daaruit voortgevloeide of voortvloeiende inkomsten tot de gemeenschap. Dit geldt niet voor de eventuele borg die de man van deze rekening aan de huurders heeft terugbetaald.
3.70.
De rechtbank begrijpt dat de rekening (in ieder geval) na de peildatum door de man werd beheerd. De rechtbank bedeelt het saldo op de peildatum, onder aftrek van de van die rekening aan de huurders terugbetaalde borg, daarom toe aan de man, onder de verplichting om de helft daarvan aan de vrouw te voldoen. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw voor een bevel aan de man om stukken over deze rekening over te leggen afwijzen. Het betreft een gezamenlijke rekening, dus de rechtbank gaat ervan uit dat de vrouw, net als de man, zelfstandig inzage in de rekening heeft of kan hebben.
De e/o Van Lanschotrekening met nummer [rekeningnummer]
3.71.
Partijen hebben een gezamenlijke bankrekening bij Van Lanschot met nummer [rekeningnummer] . Partijen willen dat de rekening wordt opgeheven als de echtelijke woning is verkocht of, zo de rechtbank begrijpt, de vrouw het aandeel van de man in de woning heeft overgenomen. Tussen partijen is niet in geschil dat het saldo dat op de peildatum op de rekening stond tot de gemeenschap behoort en bij helfte verdeeld moet worden. Uit de stellingen en de stukken van partijen leidt de rechtbank af dat van deze rekening na de peildatum zowel gezamenlijke lasten als privélasten van partijen zijn betaald. Gelet hierop zal de rechtbank beide partijen bevelen om Van Lanschot opdracht te geven de rekening op te heffen en de helft van het resterende saldo aan ieder van hen over te maken, bij verkoop van de echtelijke woning of overname van het aandeel van de man door de vrouw.
De e/o ABN AMRO-rekening met nummer [rekeningnummer]
3.72.
Partijen hebben een gezamenlijke bankrekening bij ABN AMRO met nummer [rekeningnummer] . Tussen partijen is niet in geschil dat het saldo dat op de peildatum op de rekening stond tot de gemeenschap behoort en bij helfte verdeeld moet worden. Uit de stellingen en stukken leidt de rechtbank af dat na de peildatum van deze rekening zowel gezamenlijke lasten als lasten van [minderjarige] en privélasten zijn voldaan. Gelet hierop zal de rechtbank beide partijen bevelen om ABN AMRO opdracht te geven de rekening op te heffen en de helft van het resterende saldo aan ieder van hen over te maken.
De ABN AMRO-rekening op naam van de vrouw met nummer [rekeningnummer]
3.73.
De vrouw heeft een rekening op haar naam bij ABN AMRO met nummer [rekeningnummer] . De vrouw vindt dat de peildatum voor de omvang van het saldo niet moet worden vastgesteld op [datum] 2023, maar op een latere datum. De vrouw draagt hiertoe aan dat zij het saldo na de peildatum heeft gebruikt om in haar levensonderhoud te voorzien omdat zij geen partneralimentatie van de man ontving. De man heeft verweer gevoerd.
3.74.
De rechtbank volgt de vrouw niet. De rechtbank is van oordeel dat het saldo op de peildatum van [datum] 2023 tot de gemeenschap behoort en bij helfte verdeeld moet worden. Zoals de rechtbank eerder heeft overwogen zijn na de peildatum van de saldi van een aantal gezamenlijke rekeningen zowel gezamenlijke lasten als privélasten van partijen voldaan. Sinds april ontvangt de vrouw (ook) een bedrage van de man in haar levensonderhoud. De vrouw heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt in hoeverre zij daarnaast nog behoefte had aan een bijdrage. Als dat al zo was, had het op de weg van de vrouw gelegen om, eerder dan zij nu heeft gedaan en met terugwerkende kracht, via een voorlopigevoorzieningenprocedure de vaststelling van partneralimentatie te verzoeken.
3.75.
Uit productie 25 van de vrouw volgt dat het saldo op de rekening op de peildatum € 1.518,97 bedroeg. Omdat de rekening op naam van de vrouw is gesteld, zal de rechtbank dit saldo toedelen aan de vrouw, onder de verplichting om de helft daarvan aan de man te voldoen.
De Nordea-rekening op naam van de vrouw met nummers [rekeningnummer] en [rekeningnummer]
3.76.
De vrouw beschikt(e) over twee rekeningen bij Nordea met nummers [rekeningnummer] en [rekeningnummer] . Volgens de vrouw is de rekening met nummer [rekeningnummer] voor de peildatum opgeheven, maar dit blijkt niet uit de door haar ingediende productie 25. De rechtbank gaat er daarom van uit dat beide rekeningen op de peildatum nog bestonden. Voor de verdeling vindt de vrouw dat de peildatum voor de omvang van het saldo op de rekening(en) niet moet worden vastgesteld op [datum] 2023, maar op een latere datum. De vrouw draagt hiertoe aan dat zij de rekening(en) na de peildatum heeft gebruikt om in haar levensonderhoud te voorzien omdat zij geen partneralimentatie van de man ontving. Daarnaast vindt de vrouw dat een bedrag van € 5.926,- van het saldo van de latere peildatum moet worden afgetrokken omdat dit bedrag aan de vrouw verknocht is. De man voert verweer tegen de door de vrouw gestelde latere peildatum, maar niet tegen het door haar gestelde verknochte bedrag.
3.77.
De rechtbank is van oordeel dat de saldi op de peildatum van [datum] 2023, voor zover dit meer dan € 5.926,- (DKR 44.056,95) bedraagt, tot de gemeenschap behoren en bij helfte verdeeld moet worden. Dat een deel van de saldi op de peildatum aan de vrouw verknocht is, is immers tussen partijen niet in geschil. Over de door de vrouw gestelde latere ingangsdatum verwijst de rechtbank naar wat zij hierover bij 3.74. heeft overwogen.
3.78.
Omdat de rekeningen op naam van de vrouw zijn/waren gesteld, zal de rechtbank het de saldi op de peildatum toedelen aan de vrouw, onder de verplichting om de helft van de saldi, voor zover dat het bedrag van € 5.926,- te boven gaat, aan de man te vergoeden. De vrouw heeft geen stukken overgelegd waaruit de saldi op de peildatum kunnen worden afgeleid. De rechtbank zal de vrouw daarom verplichten om deze stukken van beide rekeningen alsnog aan de man te verstrekken.
3.79.
De man heeft onvoldoende gesteld waarom hij belang heeft bij overlegging van de bankafschriften van de rekening(en) bij Nordea vanaf 1 januari 2023 tot de peildatum. De rechtbank zal dit deel van het verzoek van de man daarom afwijzen. Het betoog van de man over equality of arms kan de rechtbank niet volgen. Het is onduidelijk waar de man bewijs van zou willen zien of leveren. De vrouw wordt verplicht om het saldo van de rekeningen op de peildatum inzichtelijk te maken, daarmee heeft de man inzicht in de vermogensbestanddelen waar hij aanspraak op maakt. Verder vloeit uit de verplichting van partijen om elkaar als echtgenoten inlichtingen te verschaffen niet de verplichting voort tot het overleggen van bankafschriften over de door de man genoemde periode.
De Nordea-rekeningen op naam van de vrouw met nummers [rekeningnummer] en [rekeningnummer] de EVI Van Lanschot-beleggingsrekening met nummer [rekeningnummer]
3.80.
De vrouw heeft nog twee rekeningen op haar naam bij Nordea met nummers [rekeningnummer] en [rekeningnummer] en een EVI Van Lanschot-beleggingsrekening met nummer [rekeningnummer] . De vrouw vindt dat de peildatum voor de omvang van het te verdelen saldi niet moet worden vastgesteld op [datum] 2023, maar op een latere datum. De vrouw draagt hiertoe aan dat zij de saldi na de peildatum heeft gebruikt om in haar levensonderhoud te voorzien omdat zij geen partneralimentatie van de man ontving. De man heeft verweer gevoerd.
3.81.
De rechtbank volgt de vrouw niet. De rechtbank verwijst hierbij naar wat zij hierover bij 3.74. heeft overwogen.
3.82.
Omdat de rekeningen op naam van de vrouw zijn gesteld, zal de rechtbank de saldi op de peildatum van [datum] 2023 toedelen aan de vrouw, onder de verplichting om de helft daarvan aan de man te voldoen. De vrouw heeft geen stukken overgelegd waaruit de saldi op de peildatum kunnen worden afgeleid. De rechtbank zal de vrouw daarom verplichten om deze alsnog aan de man te verstrekken.
3.83.
De man heeft onvoldoende gesteld waarom hij belang heeft bij overlegging van de bankafschriften van de beleggingsrekening vanaf 1 januari 2023 tot de peildatum. Hierbij verwijst de rechtbank naar wat zij hierover bij 3.79. heeft overwogen.
Andere bankrekeningen van de man
3.84.
Volgens de vrouw heeft de man mogelijk nog een aantal bankrekeningen die hij niet in zijn processtukken heeft genoemd maar, waarvan de saldi op de peildatum van [datum] 2023 wel tot de gemeenschap behoren. Hierbij verwijst de vrouw naar de bankrekeningen zoals genoemd vanaf pagina 20 van het door haar overgelegde deskundigerapport (productie 23). Daar worden de volgende rekening(en)nummers genoemd:
  • [rekeningnummer] op naam van de man;
  • St. Beleggersgiro Van Lanschot nr. [rekeningnummer] op naam van de man;
  • Prosperity Bank [rekeningnummer] op naam van Account [nickname] (nickname)/TX C PersCkg;
  • Van Lanschot-rekening [rekeningnummer] op naam van de man;
  • Van Lanschot Kroonrekening nr. [rekeningnummer] op naam van de man;
  • Van Lanschot Effectenrekening nr [rekeningnummer] op naam van de man;
  • Van Lanschot – US dollarrekening nr. [rekeningnummer] op naam van de man;
  • Van Lanschot Depositorekening nr. [rekeningnummer] op naam van de man;
  • Van Lanschot-rekening met nummer [rekeningnummer] op naam van de man.
3.85.
De vrouw wil dat de man, om tot verdeling van de huwelijksgemeenschap te komen, inzage geeft in de daartoe benodigde stukken van deze bankrekeningen. De man heeft tegen dit verzoek geen (inhoudelijk) verweer gevoerd. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw daarom toewijzen. De vrouw heeft voldoende belang bij de stukken van deze rekeningen. Zij moet immers haar aanspraken omtrent de verdeling kunnen bepalen. De termijn waarbinnen de man de stukken aan de rechtbank en de vrouw moet overleggen, stelt de rechtbank in redelijkheid vast op vier weken na de datum van deze beschikking.
Andere bankrekeningen van de vrouw
3.86.
Volgens de man heeft de vrouw mogelijk nog andere bankrekeningen dan door haar in de stukken zijn genoemd, zoals een bankrekening in Rusland. De man heeft deze, door de vrouw betwiste stelling, niet nader onderbouwd. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat de vrouw nog andere bankrekeningen heeft dan uit de stukken naar voren komen. Bovendien heeft de man aan zijn stelling geen conclusies of verzoeken verbonden. De rechtbank zal daar dus ook geen beslissing over nemen.
Het saldo Saxo/Index/Capital/Semmie (v/h Bink Beleggingen)
3.87.
Partijen verschillen van mening of het saldo van de beleggingen Saxo/Index/Capital/Semmie, behoudens de renteloze vordering ter zake de ik-opa-schuld van de man aan [minderjarige] van nominaal € 230.500,-, tot de gemeenschap behoort. Partijen zijn het dus eens dat het gedeelte van de beleggingsrekening dat op de ik-opa-vordering van [minderjarige] op de man ziet, buiten de gemeenschap valt. Volgens de vrouw behoort het overige saldo tot de gemeenschap. Volgens de man is dit niet het geval. De man draagt hiertoe aan dat de aandelen zijn verkregen met onder uitsluitingsclausule verkregen gelden die uit de onderneming zijn voortgevloeid.
3.88.
De rechtbank volgt de man niet. De rechtbank verwijst hierbij naar wat zij eerder over de aandelen heeft overwogen; de aandelen behoren tot de gemeenschap en de vruchten daarvan dus ook. Omdat de beleggingsrekening op naam van de man is gesteld, zal de rechtbank het saldo op de peildatum van [datum] 2023, met aftrek van de vordering van [minderjarige] , toedelen aan de man, onder de verplichting om de helft daarvan aan de vrouw te vergoeden. De man heeft geen stukken overgelegd waaruit het saldo van de beleggingsrekening op de peildatum kan worden opgemaakt. De rechtbank zal de man daarom verplichten om deze alsnog aan de vrouw te verstrekken.
Het aandeel [bedrijf 3] USA
3.89.
Partijen zijn het erover eens dat het aandeel [bedrijf 3] USA ten onrechte op de aangifte inkomstenbelasting van de man van 2023 is meegenomen en dat dit aandeel gehouden wordt door de onderneming. Omdat het aandeel gehouden wordt door de onderneming, waarvan de aandelen tot de gemeenschap behoren, valt het aandeel [bedrijf 3] USA (indirect) ook in de gemeenschap. De waardering van het aandeel zal worden meegenomen bij de waardering van de onderneming. De rechtbank zal hierover dan ook geen beslissing nemen.
De BMW X3 met kenteken [kenteken]
3.90.
Partijen verschillen erover van mening of de BMW X3 met kenteken [kenteken] tot de gemeenschap behoort. Volgens de vrouw is dit wel het geval. Volgens de man is dit niet het geval. De man draagt hiertoe aan dat de auto is aangekocht met gelden die uit de verkoop van de woning aan de [adres 4] zijn ontvangen.
3.91.
De rechtbank volgt de man niet. Hierbij verwijst de rechtbank naar wat zij eerder ten aanzien van de verkoopopbrengst van de woning aan de [adres 4] heeft overwogen. De woning aan de [adres 4] behoorde tot de gemeenschap en daarmee de uit de verkoop van die woning ontvangen verkoopopbrengst ook. Omdat de auto in gebruik is bij de man, zal de rechtbank de auto aan de man toedelen onder de verplichting om de helft van de waarde op de peildatum van [datum] 2023 aan de vrouw te vergoeden. Voor de waarde van de auto verwijst de vrouw naar de door haar, bij productie 20, overgelegde koerslijst van de ANWB. Daaruit volgt dat de auto (bij verkoop tussen particulieren) € 23.600,- waard is. De man heeft deze waarde onvoldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank zal de waarde van de auto op de peildatum daarom vaststellen op € 23.600,-.
De BMW 118 met kenteken [kenteken]
3.92.
Tussen partijen is niet in geschil dat de BMW 118 met kenteken [kenteken] tot de gemeenschap behoort en bij helfte verdeeld moet worden. Omdat de auto in gebruik is bij de vrouw, zal de rechtbank de auto aan de vrouw toedelen onder de verplichting om de helft van de waarde op de peildatum van [datum] 2023 aan de man te vergoeden. Voor de waarde van de auto verwijst de vrouw naar de door haar, bij productie 20, overgelegde koerslijst van de ANWB. Daaruit volgt dat de auto (bij verkoop tussen particulieren) € 14.850,- waard is. De man lijkt tegen deze waarde geen verweer te voeren; volgens hem is de auto ongeveer € 15.000,- waard. De rechtbank zal de waarde van de auto op de peildatum daarom vaststellen op € 14.850,-.
De jongerenbankrekening nummer [rekeningnummer] bij de ING
3.93.
Tussen partijen is niet in geschil dat het saldo op deze jongerenbankrekening nummer [rekeningnummer] buiten de gemeenschap valt. De rekening en het saldo daarop zijn van [minderjarige] . De rechtbank zal over deze rekening dan ook geen beslissing nemen.
De ik-opa-vordering
3.94.
Tussen partijen is niet in geschil dat de ik-opa-vordering buiten de gemeenschap valt. Dit is een vordering van [minderjarige] op de man. De gelden van deze vordering zijn ondergebracht op de beleggingsrekening Saxo/Index/Capital/Semmie (v/h Bink Beleggingen). De rechtbank zal over de ik-opa-vordering dan ook geen beslissing nemen.
De inboedel
3.95.
De rechtbank zal geen beslissing nemen over de inboedel van de echtelijke woning. Partijen hebben geen inboedellijst overgelegd en geen standpunt over de verdeling van de inboedel ingenomen. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen een eventuele inboedel in onderling overleg zullen verdelen.
Schulden
3.96.
Uit de processtukken van de man volgt dat hij de volgende schulden voor zijn rekening wil nemen:
een geldlening van de man aan de onderneming van € 217.000,- per 31 december 2021, die op 5 oktober 2021 is afgelost;
een geldlening bij de onderneming ten behoeve van de aanschaf van de beleggingen bij [bedrijf 7] van € 10.000,-, die in 2021 is afgelost;
het saldo op de rekening-courant van de onderneming van € 23.739,- per 31 december 2022
de ik-opa-schuld aan [minderjarige] met een contante waarde van € 160.889,- per 31 december 2022.
De vrouw heeft hier geen bezwaar tegen.
3.97.
De rechtbank zal nog geen beslissing nemen over de hiervoor door de man bij 1 tot en met 3 genoemde schulden. De rechtbank acht zich onvoldoende geïnformeerd om daarover een beslissing te nemen. Het is onduidelijk of deze drie schulden op de peildatum nog aanwezig waren en zo ja, of deze tot de gemeenschap behoren en wie daarvoor draagplichtig zou moeten zijn. De rechtbank zal partijen opdracht geven om over deze schulden alsnog een onderbouwd standpunt in te nemen.
3.98.
Naar het oordeel van de rechtbank valt de ik-opa-schuld van de man aan [minderjarige] buiten de gemeenschap. Deze schuld is onderdeel van het door de man onder uitsluitingsclausule verkregen erfdeel uit de nalatenschap van zijn vader. De hier tegenover staande vordering van [minderjarige] valt, zoals de rechtbank eerder heeft overwogen, ook buiten de gemeenschap. De rechtbank zal over deze schuld dan ook geen beslissing nemen.
Overige door de man verzochte stukken
3.99.
De rechtbank zal het verzoek van de man om stukken waaruit blijkt welke vergoeding de vrouw in 2022 en 2023 voor haar vrijwilligerswerk heeft ontvangen, afwijzen. Het betoog van de man over equality of arms kan de rechtbank niet volgen. Het is onduidelijk waar de man met deze stukken bewijs van zou willen zien of leveren. De stukken waarover de rechtbank zal beslissen dat de vrouw deze aan de man moet overleggen, geven naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzicht in de tot de huwelijksgemeenschap behoren vermogensbestanddelen. Uit de verplichting van partijen om elkaar als echtgenoten inlichtingen te verschaffen vloeit, naar het oordeel van de rechtbank, niet voort dat de man een rechtmatig belang heeft bij gegevens over het vrijwilligerswerk van de vrouw over de door de man genoemde periode.
3.100. De rechtbank zal het verzoek van de man om stukken over de door de vrouw opgebouwde pensioenaanspraken afwijzen bij gebrek aan belang. De vrouw heeft stukken over de aan haar toekomende pensioenaanspraken overgelegd. Niet gesteld of gebleken is dat deze stukken niet voldoende zijn.
3.101. De rechtbank zal ook het verzoek van de man om stukken met betrekking tot overig (eventueel in het buitenland bevindende) vermogen van de vrouw afwijzen. Dit verzoek is te onbepaald.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.102. De rechtbank zal de beslissingen in de bodemprocedure, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
3.103. De uitvoerbaarheid bij voorraad geldt niet voor de echtscheiding en de partneralimentatie. De echtscheiding kan de rechtbank niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het huwelijk pas eindigt op het moment dat deze beschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De beslissing over de partneralimentatie kan niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, omdat bij deze beslissing als voorlopige voorziening partneralimentatie wordt vastgesteld. Deze voorlopige voorziening blijft gelden tot de beslissing over de partneralimentatie in de echtscheidingsprocedure in kracht van gewijsde gaat. Dit is het geval als er geen hoger beroep meer tegen die beslissing kan worden aangewend.
Tussentijds hoger beroep
3.104. De man heeft op de zitting verzocht om tussentijds hoger beroep toe te staan. De rechtbank zal dit verzoek afwijzen. De wet voorziet in de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen tegen deze beschikking, voor zover daarin eindbeschikkingen zijn gewezen. Niet gesteld of gebleken is welk belang de man heeft bij tussentijds hoger beroep tegen andere beslissingen in deze beschikking.
De proceskosten
3.105. De rechtbank zal in de bodemprocedure nog geen beslissing nemen over beslissen de proceskosten omdat deze procedure nog geen eindbeschikking is gewezen.

4.De beoordeling in de voorlopigevoorzieningenprocedure

Het uitsluitend gebruik van de woning
4.1.
De rechtbank zal het (primaire) verzoek van de man om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning aan de [adres 1] in [woonplaats 1] met de daarbij behorende inboedel afwijzen. Hierbij verwijst de rechtbank naar hetgeen zij eerder bij het verzoek van de vrouw in de bodemprocedure over het voortgezet gebruik heeft overwogen. De rechtbank zal in de bodemprocedure beslissen dat het voortgezet gebruik aan de vrouw toekomt. De man kan voorlopig de woning aan de [adres 2] blijven gebruiken. Gelet op de beslissing in de bodemprocedure zal de rechtbank ook het verzoek van de vrouw om het uitsluitend gebruik afwijzen, bij gebrek aan belang.
Afgifte inboedelgoederen
4.2.
De rechtbank zal het (subsidiaire) verzoek van de man om afgifte van inboedelgoederen afwijzen. Hierbij verwijst de rechtbank naar hetgeen zij eerder bij het verzoek van de vrouw in de bodemprocedure over het voortgezet gebruik van de inboedel heeft overwogen. De rechtbank zal in de bodemprocedure beslissen dat het voortgezet gebruik van de inboedel aan de vrouw toekomt. Bovendien kent de wet een limitatieve opsomming van de voorlopige voorzieningen die verzocht kunnen worden en maakt een verzoek tot afgifte van inboedelgoederen daar geen deel van uit.
De hond [naam]
4.3.
De rechtbank zal de verzoeken van de man over hond [naam] afwijzen. De wet kent een limitatieve opsomming van de voorlopige voorzieningen die verzocht kunnen worden en afgifte van een hond en/of het vaststellen van een zorgregeling ten aanzien van een hond maakt daar geen deel van uit.
De partneralimentatie
4.4.
De rechtbank zal in deze beschikking in de bodemprocedure een beslissing nemen over de partneralimentatie. De vrouw heeft desondanks een belang bij haar verzoek om partneralimentatie in de voorlopigevoorzieningenprocedure. In de bodemprocedure kan de rechtbank de ingangsdatum van partneralimentatie niet vaststellen op een datum die vóór de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand ligt. In de voorlopigevoorzieningenprocedcure kan de rechtbank de ingangsdatum van de partneralimentatie als voorlopige voorziening wel op een eerdere datum bepalen.
4.5.
De rechtbank zal beslissen dat de man vanaf de dag van deze beschikking, bij vooruitbetaling, een bedrag van € 6.372,- per maand aan partneralimentatie aan de vrouw moet betalen. Dit betekent dat de rechtbank een deel van het verzoek van de vrouw zal afwijzen. Voor de overwegingen die aan deze beslissing ten grondslag liggen, verwijst de rechtbank naar wat zij eerder op het verzoek van de vrouw over de partneralimentatie de bodemprocedure heeft overwogen. De rechtbank stelt de ingangsdatum van de voorlopige voorziening vast op de datum van deze beschikking omdat de vrouw geen ingangsdatum met terugwerkende kracht heeft verzocht.
De proceskosten
4.6.
De rechtbank zal in de voorlopigevoorzieningenprocedure beslissen dat ieder de eigen proceskosten betaalt, omdat zij geen reden ziet om één van partijen in de proceskosten te veroordelen.

5.De beslissing

De rechtbank:
In de bodemprocedure met zaaknummers 565767 en 573447
5.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, getrouwd op [trouwdatum] 2006 in [plaats 2] ;
5.2.
bepaalt dat de man met ingang van de datum van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand, bij vooruitbetaling, een bedrag van € 6.372,- bruto per maand moet betalen aan de vrouw, als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud;
5.3.
bepaalt dat de vrouw tegenover de man het recht heeft om in de woning aan de [adres 1] in [woonplaats 1] te blijven wonen en de tot de inboedel daarvan behorende zaken te blijven gebruiken tot zes maanden na de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, maar uiterlijk tot 1 november 2025, als de vrouw de woning ten tijde van die inschrijving bewoont;
5.4.
ter zake de verdeling van de aandelen in [bedrijf 1] BV en het aandeel in [bedrijf 2] Ltd: beveelt partijen om de rechtbank binnen vier weken te informeren over de voor de waardering van deze aandelen 1) aan te wijzen perso(o)nen van deskundige(n) en 2) de aan deze deskundige te stellen vragen, die partijen in onderling overleg hebben bepaald en stelt iedere overige de beslissing over de verdeling van deze aandelen uit;
5.5.
gelast de wijze van verdeling van de voormalige echtelijke woning aan de [adres 1] in [woonplaats 1] als volgt:
de woning zal worden toegedeeld aan de vrouw tegen een nog te taxeren marktwaarde per datum taxatie, onder de ontbindende voorwaarden dat de vrouw binnen drie maanden na datum taxatierapport aan de man aantoont dat zij in staat is de woning over te nemen en hem te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de aan de woning verbonden (hypothecaire) geldlening(en);
de woning dient uiterlijk binnen één maand na vandaag te zijn getaxeerd door een door partijen nog aan te wijzen makelaar; ten behoeve van de aanwijzing van de makelaar die de woning bindend zal taxeren, zal de vrouw binnen een termijn van één week na heden drie NVM/VBO-makelaars voorstellen aan de man, die er op zijn beurt binnen één week één uit zal kiezen; partijen zullen de gekozen makelaar vervolgens binnen een week na die keuze gezamenlijk een opdracht tot taxatie geven; beide partijen behoren hun medewerking aan de taxatie te verlenen en dienen op behoorlijke wijze in de gelegenheid te worden gesteld bij de taxatie aanwezig te zijn; partijen dienen de kosten van de taxatie bij helfte te dragen;
indien aan de hiervoor onder a genoemde voorwaarden wordt voldaan, zal de man zijn aandeel in de woning overdragen aan de vrouw uiterlijk op 1 oktober 2025, onder de voorwaarde dat hij uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de aan de woning verbonden (hypothecaire) geldlening(en) wordt ontslagen en dat bij een overwaarde aan hem wordt uitgekeerd een bedrag gelijk aan de helft van de overwaarde van de woning (de taxatiewaarde minus de (hypothecaire) lening(en)) of bij een onderwaarde aan de vrouw wordt uitgekeerd de helft van de onderwaarde (de taxatiewaarde minus de (hypothecaire) geldleningen(en)); de kosten van de notariële overdracht dienen door partijen bij helfte te worden gedragen;
indien en voor zover niet aan de hiervoor onder a. genoemde voorwaarden wordt voldaan, zal de woning worden verkocht en geleverd aan een derde, waartoe partijen gezamenlijk een verkoopopdracht zullen verstrekken aan de hiervoor bedoelde makelaar, die partijen, indien zij geen overeenstemming bereiken, bindend zal adviseren ten aanzien van de vraag- en laatprijs; bij verkoop en levering van de woning dient uit de verkoopopbrengst de op de woning rustende (hypothecaire) geldlening(en) te worden afgelost en dienen de kosten verbonden aan de verkoop te worden voldaan; partijen zijn vervolgens ieder voor de helft gerechtigd tot de resterende opbrengst;
5.6.
gelast de wijze van verdeling van de woning aan de [adres 2] in [plaats 1] en de [adres 3] 7 in [plaats 1] als volgt:
de woning zal worden verkocht en geleverd aan een derde, waartoe partijen binnen vier weken na vandaag gezamenlijk een schriftelijke verkoopopdracht zullen geven aan een door hen aan te wijzen makelaar; ten behoeve van die aanwijzing zal de man binnen een termijn van één week na heden drie NVM/VBO-makelaars voorstellen aan de vrouw, die er op haar beurt binnen één week één uit zal kiezen;
de levering van de woning aan een derde zal niet eerder dan op 1 november 2025 plaatsvinden, tenzij de man met een eerdere datum instemt; bij verkoop en levering dient uit de verkoopopbrengst dienen de kosten verbonden aan de verkoop te worden voldaan, waarna partijen ieder voor de helft gerechtigd tot de resterende (netto) opbrengst;
5.7.
met betrekking tot de overige bestanddelen van de huwelijksgemeenschap:
5.7.1.
deelt het appartement in [plaats 3] , Rusland, toe aan de vrouw tegen een waarde van € 40.000,-, onder de verplichting om € 20.000,- aan de man te vergoeden;
5.7.2.
deelt het saldo op de peildatum van [datum] 2023 op de ING-rekening op naam van de man met nummer [rekeningnummer] van € 48,55 toe aan de man, onder de verplichting om € 24,28 aan de vrouw te vergoeden;
5.7.3.
deelt het saldo op de peildatum van [datum] 2023 op de e/o vreemdevalutarekening bij de AMRO AMRO met nummer [rekeningnummer] van € 13.934,48 toe aan de man, onder de verplichting om € 6.967,24 aan de vrouw te vergoeden;
5.7.4.
deelt het saldo op de peildatum van [datum] 2023 op de e/o ABN AMRO-rekening met nummer [rekeningnummer] , onder aftrek van de (eventueel) van die rekening terugbetaalde borg aan de huurders toe aan de man, onder de verplichting om de helft van de waarde aan de vrouw te vergoeden;
5.7.5.
bepaalt dat partijen gezamenlijk Van Lanschot, binnen één week na vandaag, opdracht geven om de e/o rekening met nummer [rekeningnummer] op te heffen en de helft van het dan resterende saldo aan ieder van hen over te maken;
5.7.6.
bepaalt dat partijen gezamenlijk ABN AMRO, binnen één week na vandaag, opdracht moeten geven op de e/o rekening met nummer [rekeningnummer] op te heffen en de helft van het dan resterende saldo aan ieder van hen over te maken;
5.7.7.
deelt het saldo op de peildatum van [datum] 2023 op de ABN AMRO-rekening op naam van de vrouw met nummer [rekeningnummer] van € 1.518,97 toe aan de vrouw, onder de verplichting om € 759,49 aan de man te vergoeden;
5.7.8.
deelt de saldi op de peildatum van [datum] 2023 op de Nordea-rekeningen op naam van de vrouw met nummers [rekeningnummer] en [rekeningnummer] toe aan de vrouw, onder de verplichting om de helft van die saldi, onder aftrek van een bedrag van € 5.926,- (DKR 44.056,95), aan de man te vergoeden en de daartoe benodigde relevante informatie aan de man te verstrekken;
5.7.9.
deelt de saldi op de peildatum van [datum] 2023 op de Nordea-rekeningen met nummers [rekeningnummer] en [rekeningnummer] en de EVI Van Lanschot-beleggingsrekening met nummer [rekeningnummer] , op naam van de vrouw, toe aan de vrouw, onder de verplichting om de helft van die saldi, aan de man te vergoeden en de daartoe benodigde relevante informatie aan de man te verstrekken;
5.7.10.
beveelt de man om binnen vier weken na vandaag de relevante informatie over te leggen die voor de verdeling van de huwelijksgemeenschap nodig is ten aanzien van:
de rekening op naam van de man nummer [rekeningnummer] ;
de St. Beleggersgiro op naam van de man bij de Van Lanschot met nummer [rekeningnummer] ;
de rekening bij de Prosperity Bank met nummer [rekeningnummer] op naam van Account [nickname] (nickname)/TX C PersCkg;
e rekening bij Van Lanschot met nummer [rekeningnummer] op naam van de man;
de Kroonrekening bij Van Lanschot met nummer [rekeningnummer] op naam van de man;
de Effectenrekening bij Van Lanschot met nummer [rekeningnummer] op naam van de man;
de US dollarrekening bij Van Lanschot met nummer [rekeningnummer] op naam van de man;
de Depositorekening bij Van Lanschot met nummer [rekeningnummer] op naam van de man;
de rekening bij Van Lanschot met nummer [rekeningnummer] op naam van de man;
5.7.11.
deelt het saldo van de beleggingen Saxo/Index/Capital/Semmie (v/h Bink Beleggingen) op de peildatum van [datum] 2023 toe aan de man, onder de verplichting om de helft van dat saldo, onder aftrek van de ik-opa-vordering van [minderjarige] , aan de vrouw te vergoeden en de daartoe benodigde relevante informatie aan de vrouw te verstrekken;
5.7.12.
deelt de BMW X3 met kenteken [kenteken] toe aan de man tegen een waarde van € 23.600,-, onder de verplichting om € 11.800,- aan de vrouw te vergoeden;
5.7.13.
deelt de BMW 118 met kenteken [kenteken] toe aan de vrouw tegen een waarde van € 14.850,- onder de verplichting om € 7.425,- aan de man te vergoeden;
5.8.
beveelt partijen om de rechtbank nader te informeren en een standpunt in te nemen over:
een geldlening van de man aan [bedrijf 1] BV van € 217.000,- per 31 december 2021;
een geldlening bij [bedrijf 1] BV ten behoeve van de aanschaf van de beleggingen bij [bedrijf 7] van € 10.000,-;
het saldo op de rekening-courant van de onderneming van € 23.739,- per 31 december 2022;
en stelt iedere beslissing over deze schulden uit;
5.9.
verklaart de beslissingen onder 5.3. tot en met 5.8. uitvoerbaar bij voorraad;
5.10.
stelt de beslissing over de proceskosten uit;
5.11.
wijst af wat meer of anders is verzocht;
In de voorlopigevoorzieningenprocedure met zaaknummer 584715
5.12.
bepaalt dat de man vanaf vandaag, bij vooruitbetaling, een bedrag van € 6.372,- bruto per maand moet betalen aan de vrouw, als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud;
5.13.
bepaalt dat partijen ieder hun eigen proceskosten moeten betalen;
5.14.
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. M.W.J. van Elsdingen, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. K.A.H. Verhoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 april 2025.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!