ECLI:NL:RBMNE:2025:1713

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
24/6368
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering op grond van de Werkloosheidswet door het Uwv wegens niet voldoen aan de wekeneis

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Eiser had zijn aanvraag ingediend, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze afgewezen op basis van het argument dat eiser verwijtbaar werkloos was, omdat hij zelf ontslag had genomen. Eiser betoogde dat hij door zijn ziekte, in dit geval autisme, niet in staat was om zich ziek te melden en dat de wekeneis hem niet mocht worden tegengeworpen. De rechtbank interpreteert dit als een beroep op het evenredigheidsbeginsel. Echter, de rechtbank stelt vast dat de wekeneis dwingendrechtelijk is en dat er geen omstandigheden zijn die door de wetgever niet zijn voorzien, waardoor toetsing aan het evenredigheidsbeginsel niet mogelijk is.

De rechtbank behandelt de zaak op 21 februari 2025 en verklaart het beroep ongegrond. Eiser voldoet niet aan de wekeneis van artikel 17, eerste lid, van de WW, omdat hij in de 36 weken voorafgaand aan zijn werkloosheid niet ten minste 26 weken arbeid heeft verricht. De rechtbank wijst erop dat de wijziging van de grondslag van het besluit door het Uwv tijdens de procedure juridisch gezien toegestaan is, maar dat dit geen afbreuk doet aan de beslissing om het griffierecht aan eiser te vergoeden. De rechtbank benadrukt dat de dwingende aard van de wekeneis betekent dat er geen ruimte is voor afwijkingen, en dat de wetgever dit gevolg heeft bedoeld. Eiser krijgt geen gelijk, maar het Uwv moet wel het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/6368
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [gemachtigde] )
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder
(gemachtigde: J.H. Swart).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Met het besluit van 25 maart 2024 (het primaire besluit) heeft het Uwv de aanvraag van eiser afgewezen omdat hij volgens het Uwv verwijtbaar werkloos was. Hij had namelijk zelf ontslag genomen waardoor zijn werkloosheid hem te verwijten was.
Met het besluit van 2 september 2024 op het bezwaar van eiser is het Uwv bij dit besluit gebleven (bestreden besluit 1).
Met het besluit van 31 januari 2025 heeft het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar genomen (bestreden besluit 2). Hierbij is bestreden besluit 1 herroepen. Het Uwv heeft de rechtbank verzocht toepassing te geven aan artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en bestreden besluit 2 bij de beroepsprocedure te betrekken. In bestreden besluit 2 heeft het Uwv de grondslag van het primaire besluit gewijzigd. Het Uwv heeft bepaald dat eiser niet voldoet aan de wekeneis van artikel 17, eerste lid, van de WW en daarom niet in aanmerking komt voor een WW-uitkering.
De rechtbank heeft het beroep op 21 februari 2025 op zitting behandeld. De gemachtigde van eiser, de vader van eiser en de gemachtigde van het Uwv hebben hieraan deelgenomen.
Na afloop van de behandeling van de zaak op zitting heeft de rechtbank onmiddellijk op de zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat het Uwv het door eiser betaalde griffierecht van € 51,- aan hem vergoedt.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser vindt dat de wekeneis in zijn geval hem niet mag worden tegengeworpen. Door zijn autisme was hij niet in staat in te zien dat hij zich ziek had kunnen melden toen hij overspannen werd. In plaats daarvan heeft hij ontslag genomen. De rechtbank leest in dat wat eiser aanvoert een beroep op het evenredigheidsbeginsel. Verder benoemt gemachtigde ter zitting dat eiser het onterecht vindt dat het Uwv na het nemen van bestreden besluit 1 de grondslag van het besluit wijzigt.
2. De rechtbank overweegt als volgt. Het verdient weliswaar geen schoonheidsprijs dat het Uwv gedurende het beroep de grondslag van zijn afwijzingsbesluit heeft gewijzigd. Dit heeft het Uwv ook ter zitting onderkend. Maar juridisch gezien mag het Uwv de grondslag van zijn besluit op deze manier wijzigen. De rechtbank ziet hierin echter wel aanleiding om het Uwv op te dragen het door eiser betaalde griffierecht aan hem te vergoeden.
3. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb en omdat het bestreden besluit 2 niet tegemoetkomt aan het beroep van eiser, heeft het beroep van eiser van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit 2. Het bestreden besluit 2 gaat de rechtbank nu beoordelen.
4. Uit artikel 17 van de WW volgt dat een recht op uitkering ontstaat indien een werknemer in de 36 weken onmiddellijk voorafgaande aan de eerste dag van werkloosheid ten minste 26 weken als werknemer arbeid heeft verricht.
5. Uit het dossier blijkt dat eiser werkloos is geworden op 5 februari 2025. Dit betekent dat de referteperiode waarbinnen 26 weken arbeid moet zijn verricht loopt van 5 juni 2023 tot en met 4 februari 2024. In die periode heeft eiser niet tenminste 26 weken als werknemer arbeid verricht. Eiser betwist dit ook niet. Hieruit volgt dat eiser niet aan de wekeneis van artikel 17, eerste lid, van de WW voldoet en daarom niet in aanmerking komt voor een WW-uitkering.
6. Zoals op de zitting is uitgelegd is de in artikel 17, eerste lid, van de WW neergelegde wekeneis dwingendrechtelijk van aard. Dat betekent dat het Uwv geen afwegingsruimte heeft om daarvan af te wijken. Het gaat hier om een bepaling van formele wetgeving. De rechtbank mag formele wetgeving niet toetsen aan het evenredigheidsbeginsel. Daar staat het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet aan in de weg. Dit kan alleen anders zijn als er sprake is van omstandigheden die door de wetgever niet zijn voorzien bij het vaststellen van de wet (de zogenoemde contra-legemtoepassing). De hoogste bestuursrechter op het gebied van sociale zekerheidszaken, de Centrale Raad van Beroep, heeft echter al bepaald dat hier bij artikel 17, eerste lid, van de WW geen sprake van is. [1] De essentie van de dwingend geformuleerde wekeneis is dat degenen die niet aan deze eis voldoen, geen aanspraak kunnen maken op een ww-uitkering. Deze essentie kan de wetgever bij het vaststellen van de wet niet zijn ontgaan, zodat moet worden aangenomen dat de wetgever dit gevolg heeft bedoeld en voorzien. Daarom mag de rechtbank niet toetsen aan het evenredigheidsbeginsel.
7. Het beroep is daarom ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Zoals is overwogen onder 2, ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat het Uwv het door eiser betaalde griffierecht vergoedt. Omdat eiser niet is vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een vergoeding van zijn proceskosten.
8. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Henderson, rechter, in aanwezigheid van J.M.J. Kooistra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2025.
griffier rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op: 7 maart 2025.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 mei 2023,