ECLI:NL:RBMNE:2025:1723

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
UTR 24/7545
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de hoogte van de IVA-uitkering en de vaststelling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft eiseres, die sinds 2015 arbeidsongeschikt is, beroep ingesteld tegen de hoogte van haar IVA-uitkering. Eiseres is in 2015 uitgevallen voor haar werk en heeft sindsdien verschillende herbeoordelingen ondergaan. In 2023 heeft het Uwv vastgesteld dat zij 80-100% arbeidsongeschikt is, maar geen IVA-uitkering heeft toegekend omdat zij niet duurzaam arbeidsongeschikt wordt geacht. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, wat leidde tot een herbeoordeling waarbij het Uwv haar per 1 mei 2021 in aanmerking bracht voor een IVA-uitkering. Eiseres is het niet eens met de hoogte van deze uitkering en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak op 10 april 2025 behandeld tijdens een hybride zitting. Eiseres heeft aangevoerd dat de maatmanomvang en het maatmaninkomen onjuist zijn vastgesteld, en dat het Uwv zich ten onrechte heeft gebaseerd op gegevens van vóór 1 mei 2021. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de hoogte van de IVA-uitkering correct is vastgesteld op basis van de geldende wetgeving. De rechtbank heeft vastgesteld dat de referteperiode voor het dagloon dwingend is en dat het Uwv niet kan afwijken van deze regels. Eiseres heeft geen aanknopingspunten gegeven voor een situatie van kennelijke hardheid, en haar beroep is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft eiseres gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/7545
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. R.M.H. Rokebrand).

Procesverloop

1. Eiseres is op 10 november 2015 uitgevallen voor haar werk als administratief medewerker Backoffice gedurende gemiddeld 35,86 uur per week. Per einde wachttijd op 7 november 2017 is eiseres 35-80% arbeidsongeschikt geacht en in aanmerking gebracht voor een WGA-uitkering in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiseres is in aangepast werk voor 28 uur per week bij haar werkgever blijven werken.
2. Eiseres heeft melding gemaakt van toegenomen beperkingen vanaf november 2018. Ook heeft de werkgever verzocht om een herbeoordeling. Naar aanleiding daarvan heeft een herbeoordeling plaatsgevonden, op grond waarvan eiseres per 11 april 2019 80-100% arbeidsongeschikt is geacht. In bezwaar is eiseres 77% arbeidsongeschikt geacht.
3. De werkgever van eiseres heeft het Uwv vervolgens op 19 januari 2022 verzocht om een herbeoordeling per 1 mei 2021. Naar aanleiding van dit verzoek heeft het Uwv een herbeoordeling uitgevoerd.
4. Bij het besluit van 10 november 2023 (het primaire besluit) heeft het Uwv vastgesteld dat eiseres 80-100% arbeidsongeschikt is in de zin van de Wet WIA. Omdat eiseres niet duurzaam arbeidsongeschikt wordt geacht, wordt haar geen IVA-uitkering toegekend. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
5. Bij besluit van 11 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Het Uwv heeft eiseres per 1 mei 2021 in aanmerking gebracht voor een IVA-uitkering, omdat zij per die datum volledig en duurzaam arbeidsongeschikt wordt geacht.
6. Eiseres is het niet eens met de hoogte van de IVA-uitkering en heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
7. De rechtbank heeft het beroep op 10 april 2025 met behulp van een beeldverbinding op een hybride zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, vergezeld van haar zus [naam zus] (beiden via beeldverbinding), en de gemachtigde van het Uwv
.
8. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Motivering van de beslissing

9. In geschil is de hoogte van de per 1 mei 2021 toegekende IVA-uitkering.
10. Volgens eiseres is de IVA-uitkering te laag vastgesteld. Eiseres vindt dat de maatman/maatmanomvang/maatmaninkomen op onjuiste gegevens is vastgesteld. Het Uwv heeft zich ten onrechte gebaseerd op de gegevens van vóór 1 mei 2021, terwijl eiseres na 1 mei 2021 nog voor haar werkgever heeft gewerkt met een hoger uurloon en IKB á 16,37%. Eiseres wijst hierbij op artikel 13a van de Wet WIA en de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 31 juli 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:4397. En als het Uwv uitgaat van de gegevens van vóór 1 mei 2021, moet het Uwv uitgaan van haar uurloon per 1 mei 2020 van € 20,10 exclusief IKB 16,37%, oftewel € 23,39.
11. De beroepsgrond slaagt niet. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Voor de vaststelling van het WIA-dagloon (waarop de hoogte van de IVA-uitkering is gebaseerd) gelden artikel 13 van de Wet WIA en het Dagloonbesluit. Dit staat los van de vaststelling van het maatmaninkomen op grond van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Het maatmaninkomen speelt alleen een rol bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Eiseres wordt echter al volledig arbeidsongeschikt geacht, zodat een eventuele wijziging van het maatmaninkomen geen gevolg kan hebben voor de hoogte van haar uitkering.
12. Voor zover eiseres heeft bedoeld dat haar dagloon onjuist is vastgesteld, overweegt de rechtbank het volgende.
13. Eiseres heeft op de zitting toegelicht dat volgens haar zou moeten worden uitgegaan van een samengesteld dagloon, waarbij ook de loongegevens van ná 1 mei 2021 moeten worden betrokken. De Wet WIA biedt daarvoor echter geen mogelijkheid. De referteperiode volgt dwingend uit artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA en artikel 13, eerste lid, van het Dagloonbesluit. De referteperiode is de periode van één jaar voor 31 oktober 2015. Daarna kan het dagloon alleen nog worden geïndexeerd. Het Uwv kan hiervan niet zo maar afwijken.
14. Voor zover eiseres een beroep doet op de dagloongarantie van artikel 13a van de Wet WIA, is de rechtbank het eens met het Uwv dat deze bepaling in het geval van eiseres niet tot een hoger dagloon kan leiden. Deze bepaling is namelijk alleen van toepassing, indien iemand na aanvang van de arbeidsongeschiktheid met werkzaamheden een zodanig loon is gaan verdienen dat dit zou leiden tot een hoger dagloon. Daarvan is in het geval van eiseres geen sprake. Het dagloon van eiseres in mei 2021 bedroeg € 149,28, terwijl haar feitelijke verdiensten uit arbeid maar € 62,82 per dag bedroegen. Eiseres gaat ten onrechte uit van een vergelijking van uurlonen, terwijl het gaat om het dagloon.
15. Eiseres heeft ook nog een beroep gedaan op de hardheidsclausule van artikel 64, tiende lid, van de Wet WIA.
16. In artikel 64, tiende lid, van de Wet WIA is – kort gezegd - bepaald dat het Uwv bevoegd is het recht op een uitkering op grond van deze wet ambtshalve vast te stellen als sprake is van kennelijke hardheid.
17. Eiseres heeft in beroep geen aanknopingspunten gegeven voor het oordeel dat in haar geval door toekenning van de IVA-uitkering naar deze hoogte een situatie van kennelijke hardheid ontstaat.
18. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het Uwv de hoogte van de IVA-uitkering per 1 mei 2021 op juiste wijze heeft vastgesteld. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van eventuele proceskosten.
19. De rechtbank heeft eiseres gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2025 door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.S.D. de Weerd, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.