In deze zaak vordert de eiser, Stichting De Alliantie, ontruiming van de gehuurde woning van de gedaagde op basis van een huurachterstand van meer dan acht maanden. De gedaagde erkent de huurachterstand, maar verzet zich tegen de ontruiming en wijst op zijn persoonlijke belangen bij het behoud van de woning. De gedaagde heeft zich echter afgemeld voor zowel de eerste als de tweede mondelinge behandeling. De kantonrechter heeft de vorderingen van de eiser toegewezen, omdat er geen zicht is op verbetering van de situatie van de gedaagde en hij de situatie op zijn beloop heeft gelaten.
De procedure begon met een dagvaarding op 2 december 2024, gevolgd door verschillende correspondenties en een mondelinge behandeling op 17 maart 2025, waarbij de eiser vertegenwoordigd was door haar gemachtigde. De gedaagde was niet aanwezig. De kantonrechter heeft besloten om een tweede zitting te plannen, maar ook voor deze zitting heeft de gedaagde zich afgemeld. Uiteindelijk heeft de kantonrechter op 30 april 2025 vonnis gewezen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde sinds 21 juni 2021 huurt van De Alliantie en dat er een huurachterstand is ontstaan van € 4.930,37. Ondanks de persoonlijke omstandigheden van de gedaagde, zoals het risico op verlies van zijn baan en de hulp die hij zegt te krijgen bij het afbetalen van zijn schulden, heeft de kantonrechter geoordeeld dat deze omstandigheden niet voldoende zijn om de huurovereenkomst in stand te houden. De kantonrechter heeft de huurovereenkomst ontbonden en de gedaagde veroordeeld om de woning binnen veertien dagen te ontruimen, alsook om de huurachterstand en bijkomende kosten te betalen.