ECLI:NL:RBMNE:2025:1727

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
11441572
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na euthanasie van veulen door tekortkomingen in bewaarnemingsovereenkomst

In deze zaak tussen eiseres V.O.F. en gedaagde, die een bewaarnemingsovereenkomst hadden voor een veulen, is het veulen met haar hoofd bekneld geraakt, wat leidde tot ernstige verwondingen en uiteindelijk euthanasie. Eiseres vorderde schadevergoeding van gedaagde, die grotendeels werd toegewezen. De kantonrechter oordeelde dat gedaagde tekortgeschoten was in zijn verplichtingen als bewaarnemer, omdat hij het veulen in een onveilige situatie had geplaatst en niet tijdig had gehandeld na het incident. De kantonrechter wees een schadevergoeding van € 13.862,74 toe, inclusief kosten voor dierenarts en andere uitgaven, en gedaagde werd ook veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De uitspraak werd gedaan door kantonrechter A.R. Creutzberg op 16 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Amersfoort
Zaaknummer: 11441572 \ AC EXPL 24-3043 RJ/58605
Vonnis van 16 april 2025
in de zaak van
[eiseres] V.O.F.,
gevestigd te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. D. Çölkusu,
tegen
[gedaagde] , handelend onder de naam [handelsnaam],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter beschikt over de volgende stukken:
- de dagvaarding van 3 december 2024;
- de akte houdende overlegging producties 1 tot en met 15 van [eiseres] van
9 december 2024;
- de conclusie van antwoord van 8 december 2024 met een foto;
- de akte houdende overlegging productie 16 van [eiseres] van 7 maart 2025.
1.2.
Op 18 maart 2025 is de zaak besproken tijdens een mondelinge behandeling, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt. Daarbij waren aan de zijde van [eiseres] de heer [A] en mevrouw [B] (vennoten van [eiseres] ) aanwezig, samen met mr. Çölkusu. [gedaagde] was ook aanwezig.
1.3.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat het vonnis in deze zaak vandaag wordt uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiseres] heeft als bedrijfsactiviteit onder andere het fokken en houden van dieren. De eenmanszaak van [gedaagde] is (thans volledig; aanvankelijk waren er koeien) gericht op paardenhouderij. [eiseres] en [gedaagde] hebben een bewaarnemingsovereenkomst gesloten op grond waarvan [eiseres] haar veulen (paard) “ [naam] ” (hierna: [naam] ) bij [gedaagde] heeft gestald. Op enig moment is [naam] met haar hoofd bekneld geraakt, waardoor zij verwondingen aan haar hoofd heeft opgelopen. Uiteindelijk heeft [eiseres] moeten besluiten over te gaan tot euthanasie vanwege de ernst van de verwondingen van [naam] en het lijden dat daaruit voortvloeide. [eiseres] wil dat [gedaagde] in verband hiermee in totaal € 14.262,74 aan schadevergoeding aan haar betaalt, maar [gedaagde] is het hier niet mee eens. De kantonrechter wijst de vordering van [eiseres] grotendeels toe. Dat oordeel wordt hierna toegelicht.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van de wet (artikel 6:74 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW)) is een partij die een verplichting uit een overeenkomst niet nakomt – oftewel: tekortschiet in de nakoming van zijn verplichtingen – verplicht om schade die daardoor ontstaat, te vergoeden. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst en uit de wettelijke bepalingen omtrent bewaargeving en dat [eiseres] hierdoor schade heeft geleden. Een bedrag van € 13.862,74 aan schadevergoeding wordt toegewezen.
[gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen
3.2.
Op [gedaagde] rust de verplichting om de zorg van een goed bewaarnemer in acht te nemen (artikel 7:602 BW). Dat heeft hij niet gedaan. [gedaagde] heeft – zo stelt de kantonrechter vast – [naam] geplaatst in een groepshok met oudere paarden. [gedaagde] heeft dat gedaan in strijd met de afspraak die hij had gemaakt met [eiseres] . Tijdens de mondelinge behandeling is namelijk komen vast te staan dat [eiseres] en [gedaagde] hadden afgesproken dat [naam] gestald zou worden met drie andere veulens en gescheiden zou staan van andere, oudere paarden. Partijen zijn het niet eens over de vraag of en in hoeverre [naam] zich in het groepshok met oudere paarden in een ondergeschikte positie/stressvolle situatie bevond en over de vraag waar [naam] precies met haar hoofd in is komen vast te zitten (in een voercarrousel of in een hooiruif). De antwoorden op die vragen acht de kantonrechter niet doorslaggevend. Vast staat namelijk dát [naam] met haar hoofd is komen vast te zitten in hetzij de voercarrousel hetzij de hooiruif, dat zij hierdoor verwondingen aan haar hoofd heeft opgelopen en dat [eiseres] uiteindelijk vanwege de ernst van haar verwondingen heeft moeten besluiten [naam] door euthanasie uit haar lijden te verlossen. [gedaagde] heeft erkend dat [naam] niet vast had kunnen komen te zitten in de ruimte die door [eiseres] was goedgekeurd en waar [naam] volgens de afspraak met [eiseres] had moeten staan. Het is de verantwoordelijkheid van [gedaagde] als (goed) bewaarnemer om te zorgen voor een veilige omgeving voor de dieren die hij in bewaring heeft. Het feit dat [naam] kon komen vast te zitten en vast heeft gezeten op een plek waar zij niet hoorde te staan maakt dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn (zorg)verplichting. De stelling van [gedaagde] dat de hooiruif waar [naam] volgens hem in is komen vast te zitten geschikt is voor paarden (en niet is bedoeld voor koeien, zoals [eiseres] oppert), maakt - ook als dat juist is - dit oordeel niet anders. [naam] was nog slechts een veulen en is hoe dan ook komen vast te zitten. Dat had niet mogen gebeuren en daar had [gedaagde] voor moeten zorgen.
3.3.
Vervolgens is [gedaagde] ook tekortgeschoten in zijn verplichting om de zorg van een goed bewaarnemer in acht te nemen omdat hij niet direct (nadat hij [naam] had bevrijd) [eiseres] heeft ingelicht en/of de dierenarts heeft gebeld. Dit had hij gelet op de verwondingen van [naam] en de tijd die zij mogelijk heeft vastgezeten, wel moeten doen. Uit de foto die [gedaagde] maandagochtend (volgens [gedaagde] de ochtend na het incident) van [naam] heeft gemaakt, blijkt namelijk van een behoorlijke (schaaf)wond dicht boven het oog van [naam] en [gedaagde] heeft niet betwist dat [naam] ook schaafwonden op haar hele lichaam had. Daarbij is tussen partijen in geschil wat er precies gebeurd is, maar ook als het verhaal van [gedaagde] wordt gevolgd heeft [naam] mogelijk een paar uur vastgezeten voordat [gedaagde] haar heeft bevrijd. Gelet op de verwondingen van [naam] en de tijd die zij mogelijk heeft vastgezeten, had [gedaagde] in ieder geval direct contact moeten opnemen met [eiseres] , om (ook) aan hen de keuze te geven of er direct een dierenarts (de verwondingen van) [naam] moest komen controleren. [gedaagde] had in ieder geval niet zelf de beslissing mogen nemen om op dat moment niets te doen. Hij zegt dat hij de volgende dag de dierenarts naar [naam] wilde laten kijken, maar feit is dat mevrouw [B] van [eiseres] die (volgende) dag toevallig langskwam en dusdanig schrok van de wond dat zij daarop direct haar eigen dierenarts heeft ingeschakeld. Deze heeft de wond van [naam] onderzocht en heeft bepaald dat [naam] vanwege de ernst van de optredende ontsteking nog diezelfde dag naar de gespecialiseerde kliniek van de [universiteit] moest worden overgebracht.
3.4.
Ook op grond van artikel 7:605 lid 4 BW is [gedaagde] tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen. [naam] had namelijk bij het einde van de bewaarnemingsovereenkomst terug gegeven moeten worden in de staat waarin [gedaagde] haar heeft ontvangen. Dat is niet gebeurd.
De tekortkomingen zijn toerekenbaar
3.5.
Voor zover [gedaagde] heeft bedoeld een beroep te doen op de tenzij-bepaling van artikel 6:74 BW, namelijk dat de tekortkomingen niet aan hem toe te rekenen zijn, volgt de kantonrechter [gedaagde] hierin niet. [gedaagde] heeft aangevoerd dat de uiteindelijke euthanasie van [naam] “pech is en een samenloop van omstandigheden”, maar de tekortkomingen vloeien voort uit keuzes die [gedaagde] zelf heeft gemaakt en zijn daarom aan hem toe te rekenen.
[gedaagde] moet de schade die [eiseres] door de tekortkomingen heeft geleden vergoeden
3.6.
[naam] is uiteindelijk overleden vanwege de ernst van haar verwondingen en het lijden dat hieruit voortvloeide. De noodzaak tot euthanasie is als zodanig door [gedaagde] niet betwist. De gevorderde schadevergoeding bestaande uit het aankoopbedrag van [naam] (€ 10.285,00), de gemaakte dierenartskosten bij [dierenkliniek] (€ 283,15), de gemaakte dierenartskosten bij [universiteitskliniek] (€ 2.611,57), restitutie van voor niets vooruit betaald stallingsgeld (€ 390,22), extra kosten voor voeding 8 dagen thuis (€ 50,00), reiskosten van [plaats 1] naar [plaats 3] (€ 82,80) en 8 keer wondbehandeling thuis in eigen beheer (€ 160,00), wordt toegewezen. [eiseres] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat zij deze schade heeft geleden als gevolg van de tekortkomingen van [gedaagde] en [gedaagde] heeft het causale verband (dat deze schade is geleden als gevolg van zijn tekortkomingen) niet betwist. [gedaagde] vindt de gevorderde schadevergoeding weliswaar ‘veel geld’, maar heeft de (hoogte van de) gevorderde posten niet concreet betwist. Om de genoemde redenen zijn deze posten toewijsbaar. Dit betekent dat een totaalbedrag van € 13.862,74 aan schadevergoeding zal worden toegewezen. [gedaagde] moet dit bedrag, zoals gevorderd, binnen zeven dagen na dit vonnis aan [eiseres] betalen.
3.7.
De gevorderde vergoeding van kosten voor “twee maanden opvang thuis na aankoop voor opvang bij [gedaagde] ” (€ 400,00) wordt afgewezen, omdat [eiseres] deze post onvoldoende heeft onderbouwd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] aangegeven dat deze kosten moeten worden gezien als een soort arbeidsvergoeding, omdat [eiseres] zelf de wond van [naam] heeft verzorgd. Maar hier hebben zij ook al een vergoeding voor gevorderd onder de post “8 keer wondbehandeling thuis in eigen beheer”. Voor zover [eiseres] met deze post een vergoeding van immateriële schade heeft bedoeld, zoals ter zitting werd gesuggereerd in reactie op een vraag van de kantonrechter, is hiervoor ook geen plaats. Hoewel valt in te zien dat het verlies van een veulen erg verdrietig is, heeft [eiseres] niet althans onvoldoende onderbouwd dat sprake is van immateriële schade die voor vergoeding in aanmerking komt.
Slotnoot
3.8.
De kantonrechter wenst tot slot op te merken dat [gedaagde] heeft aangegeven niet aansprakelijk te (kunnen) zijn, omdat hij [naam] niet kon verzekeren (omdat hij geen eigenaar was van [naam] ). De vraag of iemand aansprakelijk kan zijn voor andermans schade staat echter los van de vraag of iemand iets kan verzekeren/verzekerd is. Bovendien kan [gedaagde] wel een aansprakelijkheidsverzekering afsluiten voor zijn eigen handelen. Dat staat los van een eventuele verzekering van een dier door een eigenaar.
Subsidiair en meer subsidiair
3.9.
Omdat het bedrag van € 13.862,74 aan schadevergoeding op grond van de primaire grondslag (artikel 6:74 BW) wordt toegewezen, wordt aan de subsidiaire en meer subsidiaire grondslag niet toegekomen. Met betrekking tot de gevorderde € 400,00 aan schadevergoeding voor “twee maanden opvang thuis na aankoop voor opvang bij [gedaagde] ” is deze post onvoldoende onderbouwd, en wordt deze post daarom ook op de subsidiaire en meer subsidiaire grondslag afgewezen.
[gedaagde] moet wettelijke rente betalen
3.10.
[eiseres] vordert wettelijke rente vanaf de dag waarop de schade is geleden, maar [eiseres] heeft nagelaten te stellen wanneer de verschillende schadeposten zijn ontstaan. [eiseres] heeft [gedaagde] op 11 januari 2024 gesommeerd de gevorderde schadevergoeding binnen 30 dagen aan haar te betalen. [gedaagde] heeft de schade niet binnen deze termijn aan [eiseres] betaald, waardoor hij op 11 februari 2024 in verzuim is komen te verkeren. De wettelijke rente wordt daarom toegewezen vanaf 11 februari 2024.
[gedaagde] moet buitengerechtelijke incassokosten betalen
3.11.
[eiseres] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [eiseres] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [eiseres] heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. Daarnaast is niet gebleken dat de gestelde kosten onredelijk of niet in redelijkheid gemaakt zijn. Daarom wordt het gevorderde bedrag van € 917,63 toegewezen.
3.12.
De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
3.13.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
116,39
- griffierecht
1.409,00
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.472,39
3.14.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.15.
De kantonrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd. [gedaagde] heeft hier geen verweer tegen gevoerd en de kantonrechter vindt uitvoerbaar bij voorraadverklaring ook op zijn plaats. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing.
De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] binnen zeven dagen na dit vonnis te betalen een bedrag van € 13.862,74, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 11 februari 2024, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 917,63 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW als [gedaagde] de buitengerechtelijke kosten niet binnen zeven dagen na dit vonnis (volledig) aan [eiseres] heeft voldaan,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.472,39, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.R. Creutzberg en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2025.