ECLI:NL:RBMNE:2025:1754

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
24/23
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de terugbetaling van private schulden in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 17 april 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om terugbetaling van private geldschulden beoordeeld. Eiseres, die is aangemerkt als gedupeerde ouder van de toeslagenaffaire, had een aanvraag ingediend voor compensatie van afgeloste private schulden op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De Sociale Banken Nederland (SBN), namens de Minister van Financiën, had de aanvraag afgewezen omdat er onvoldoende informatie was overgelegd om de schuld te kunnen beoordelen. Eiseres had een schuldenlijst ingediend, maar de minister stelde dat er essentiële documenten ontbraken, zoals de overeenkomst met de schuldeiser, Fatum Schadeverzekering.

De rechtbank heeft het beroep op 28 januari 2025 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft vastgesteld dat de terugbetaling van de schuld niet kon plaatsvinden, omdat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de schuld aan de voorwaarden van de Wht voldeed. De rechtbank oordeelt dat de minister niet in staat was om de schuld te beoordelen zonder de ontbrekende informatie, en dat de afwijzing van de terugbetaling dus terecht was.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/23

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S. El kaddouri),
en

De Minister van Financiën,

(gemachtigde: mr. H. Polat).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om haar – al betaalde – private geldschulden terug te betalen.
2. Met het besluit van 23 augustus 2023 (primaire besluit) heeft de Sociale Banken Nederland (SBN), namens de minister, geweigerd de door eiseres opgenomen private geldschulden terug te betalen.
3. Met het bestreden besluit van 21 november 2023 heeft de minister het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag tot terugbetaling van de private geldschuld (de bestreden beschikking) ongegrond verklaard.
4. De minister heeft op 17 januari 2025 op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
5. Eiseres heeft op 27 januari 2025 aanvullende bewijsstukken overgelegd.
6. De rechtbank heeft het beroep op 28 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Totstandkoming van het besluit

7. Eiseres is aangemerkt als gedupeerde ouder van de toeslagenaffaire. Op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) komen gedupeerden in aanmerking voor compensatie van afgeloste private schulden als die voldoen aan de vereisten van de Wht. Het compenseren van de afgeloste private schulden wordt uitgevoerd door de uitvoeringsorganisatie Sociale Banken Nederland (SBN).
8. Eiseres heeft een schuldenlijst ingediend met onder meer de schuld aan Fatum Schadeverzekering ten bedrage van € 16.480,-. Deze schuld wordt niet vergoed omdat SBN de schuld niet kon beoordelen. Er is om extra bewijs gevraagd maar dat is niet (op tijd of compleet) geleverd (code: 13).
9. Met het bestreden besluit heeft de minister de weigering tot terugbetaling van de betaalde private schulden gehandhaafd.

Beoordeling door de rechtbank

10. De rechtbank beoordeelt de weigering van de minister om de private schuld van eiseres terug te betalen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
11. Het beroep is ongegrond. De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht de terugbetaling van de schuld heeft geweigerd
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
12. Het beroep gaat uitsluitend over de schuld bij Fatum Schadeverzekering, omdat tegen de overige schulden geen gronden zijn gericht. Niet in geschil is dat de schuld is betaald nadat eiseres de Catshuisvergoeding had ontvangen.
Wettelijk kader
13. Op grond van artikel 4.3, eerste lid, van de Wht verleent de minister aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag die in aanmerking komt voor de Catshuisvergoeding en aan wie deze is toegekend, op aanvraag compensatie voor een afgeloste geldschuld die op grond van artikel 4.1 voor overneming in aanmerking zou komen als deze niet voldaan was. In artikel 4.1, tweede lid, van de Wht zijn de voorwaarden opgenomen voor het overnemen van een private schuld. Uit artikel 4.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wht volgt dat een schuld voor 1 juni 2021 opeisbaar moet zijn geworden. Artikel 4.1, vierde lid, aanhef en onder a, van de Wht bepaalt dat de resterende hoofdsom van een hypothecaire lening niet wordt overgenomen, ook niet als die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar is geworden, tenzij het een restschuld betreft na verkoop van of verhaal op de verhypothekeerde zaak.
Heeft de minister terecht vastgesteld dat eiseres onvoldoende stukken heeft aangeleverd op grond waarvan de schuld bij Fatum Schadeverzekering kon worden beoordeeld.
Het standpunt van eiseres
14. Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat de minister de afgeloste schuld ten onrechte niet heeft terugbetaald. Volgens eiseres heeft zij voldoende aannemelijk gemaakt dat de schuld onder de voorwaarden valt. Eiseres heeft ter onderbouwing van de schuld en de opeisbaarheid daarvan mailwisseling met Fatum Schadeverzekering en rekeningafschriften overgelegd. Zij beschikte niet over meer informatie. Op 27 januari 2025 heeft eiseres nog een saldo-overzicht overgelegd. Uit de mailwisseling blijkt dat de geldlening een looptijd heeft van vijf jaar, waardoor de schuld opeisbaar is geworden in 2019. Ook blijkt uit deze mailwisseling dat sprake is van een betalingsachterstand. Eiseres heeft ook afschriften overgelegd, waaruit volgt dat de schuld in termijnen is afbetaald tussen 7 mei 2021 en 24 december 2021. Vanwege de betalingsachterstand moest eiseres boeterente betalen. Hiermee is voldoende aangetoond dat de schuld voor overname in aanmerking komt. Subsidiair neemt eiseres het standpunt in dat in ieder geval de door eiseres betaalde boeterente overgenomen moet worden.
Het standpunt van de minister
15. De minister stelt zich op het standpunt dat er onvoldoende informatie is overgelegd om de schuld te kunnen beoordelen. Aan eiseres is meerdere keren om stukken gevraagd om tot een zorgvuldige beoordeling te komen. De minister acht in dat kader van belang dat eiseres de overeenkomst met Fatum Schadevergoeding niet heeft overgelegd. Deze informatie is noodzakelijk om te kunnen beoordelen of de schuld aan de voorwaarden van de Wht voldoet. Het is onduidelijk welke betaalafspraken eiseres met Fatum Schadeverzekeringen heeft gemaakt en daardoor ook onduidelijk of de schuld voor 1 juni 2021 formeel opeisbaar was. Ook bestaat onduidelijkheid over de samenstelling van het bedrag en ontbreekt bewijs dat de schuld vanwege achterstand in betalingen is opgeëist. Ook is de aard van het financiële product onduidelijk. Er bestonden aanknopingspunten dat het hier gaat om een hypothecaire geldlening, waarvoor specifieke voorwaarden binnen de Wht bestaan waaraan getoetst moet worden. De schuld kan niet worden beoordeeld en is daarom terecht niet terugbetaald.
De beoordeling rechtbank
16. De rechtbank kan uit de in het dossier bevindende schuldnotities opmaken dat de minister meerdere keren eiseres heeft verzocht om de aan de schuld ten grondslag liggende overeenkomst over te leggen. Dit heeft zij niet gedaan. De rechtbank kan de minister volgen in het standpunt dat de overlegging van de overeenkomst nodig is om te beoordelen welke afspraken er waren gemaakt over de betaling van de schuld en wanneer de schuld opeisbaar was. Uit de overgelegde stukken blijkt weliswaar dat eiseres achterstand had in betaling van de schuld maar deze stukken maken niet inzichtelijk hoe deze schuld was opgebouwd en welke verplichtingen voor eiseres jegens de schuldeiser hebben gegolden ten aanzien van de terugbetaling. Dat de minister voor de beoordeling van de geldlening de daaraan ten grondslag liggende overeenkomst nodig heeft om meer inzicht te krijgen in de aard van deze lening, kan de rechtbank ook volgen. Er zijn aanknopingspunten dat het hier ging om een hypothecaire geldlening waaraan specifieke voorwaarden zijn verbonden wil deze voor terugbetaling in aanmerking komen. De minister heeft ook op dit punt terecht vastgesteld dat de geldlening niet kan worden beoordeeld. De stukken die vlak voor de zitting zijn overgelegd bevestigen het beeld dat het hier om een hypothecaire geldlening ging. De minister mocht de terugbetaling van de schuld afwijzen. Omdat de minister terecht heeft vastgesteld dat de schuld niet kan worden beoordeeld, komt ook de boeterente ook niet voor terugbetaling in aanmerking. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. N.A.P. Vrijsen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.