Uitspraak
uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 april 2025 in de zaak tussen
[verzoeker sub 1],
[verzoeker sub 2],
[vergunninghouder] B.V.uit [plaats 2] (vergunninghouder)
Rechtbank Midden-Nederland
Op 1 april 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak met zaaknummer UTR 25/950. Het betreft een verzoek om voorlopige voorziening van twee verzoekers uit [plaats 1] tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, dat een omgevingsvergunning heeft verleend aan een derde partij, [vergunninghouder] B.V., voor de bouw van twee woongebouwen met in totaal 72 woningen aan de [straat] in [plaats 1]. De verzoekers hebben beroep ingesteld tegen dit besluit en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten om zonder zitting uitspraak te doen, omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk was. De rechtbank had eerder het beroep van de verzoekers tegen het besluit van 20 december 2024 al niet-ontvankelijk verklaard, waardoor er geen lopende bezwaar- of beroepsprocedure meer was. Dit leidde tot de conclusie dat het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk was. De voorzieningenrechter heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, in aanwezigheid van griffier mr. C.H. Verweij, en is openbaar uitgesproken op 1 april 2025. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open, zoals vermeld in artikel 8:81 van de Awb.