ECLI:NL:RBMNE:2025:1763

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
11603416
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in ingetrokken kort geding met betrekking tot eiser en gedaagde partijen

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Midden-Nederland, is een kort geding aanhangig gemaakt door eiser en eiseres, die beiden in persoon procedeerden na het intrekken van hun gemachtigde. De procedure begon met een dagvaarding op 28 maart 2025, gevolgd door verschillende e-mails met aanvullende producties van beide partijen. De mondelinge behandeling was gepland op 7 april 2025, maar werd afgelast nadat eiser en eiseres op 6 april 2025 verzochten om de zaak van de rol te halen. Gedaagde partijen, vertegenwoordigd door mr. M.L. Cohen, vroegen vervolgens om een proceskostenveroordeling. De kantonrechter oordeelde dat de intrekking van de zaak door eiser en eiseres niet voldoende was onderbouwd en dat zij de zaak hadden ingetrokken omdat zij hun vorderingen niet langer handhaafden. De kantonrechter besloot hen hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten, die zijn begroot op € 678,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving. Het vonnis werd uitgesproken op 16 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht, kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11603416 \ UV EXPL 25-76 WMB/61313
Vonnis in kort geding van 16 april 2025
in de zaak van

1.[eiser] ,

2.
[eiseres],
beiden wonend in [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eiser] en [eiseres] ,
gemachtigde aanvankelijk: de heer [A] , thans beiden procederend in persoon,
tegen

1.[gedaagde sub 1] B.V.,

2.
[gedaagde sub 2] B.V.,
beiden gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ,
gemachtigde: mr. M.L. Cohen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 28 maart 2025 met producties;
- de e-mail van 29 maart 2025 van [eiser] en [eiseres] met aanvullende producties;
- de e-mail van 31 maart 2025 van [eiser] en [eiseres] met aanvullende producties;
- de e-mail van 2 april 2025 van [eiser] en [eiseres] met aanvullende producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de e-mails van 4 april 2025 van [eiser] en [eiseres] met aanvullende producties;
- de e-mail van 4 april 2025 van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] met een aanvullende productie.
1.2.
De mondelinge behandeling zou plaatsvinden op 7 april 2025. Op zondag 6 april 2025 hebben [eiser] en [eiseres] een e-mail gestuurd met daarin het verzoek om de zaak van de rol te halen en de verdere behandeling van de zaak stop te zetten. De zitting is daarom niet doorgegaan. Op 9 april 2025 heeft mr. Cohen namens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] verzocht om [eiser] en [eiseres] te veroordelen in de proceskosten. De kantonrechter acht het niet nodig om het geschil over de proceskosten ter zitting te behandelen. [eiser] en [eiseres] zijn in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek van mr. Cohen. Van die gelegenheid hebben zij op 14 april 2025 gebruikgemaakt.
1.3.
Hierna heeft de kantonrechter bepaald dat er een vonnis zal worden gewezen.
2. De beoordeling
2.1.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad [1] volgt dat een door de eiser ingetrokken zaak in kort geding aanhangig blijft op het moment dat de gedaagde aan de eiser en de kantonrechter mededeelt dat hij een beslissing over de proceskosten verlangt. Die mededeling moet de gedaagde doen binnen veertien dagen na de datum waartegen hij was opgeroepen.
2.2.
In deze zaak is de mededeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat zij vergoeding van hun kosten vorderen, op tijd gedaan. De kantonrechter zal daarom een beslissing nemen over de proceskosten.
2.3.
Omdat door de voorzieningenrechter op een geschil over de proceskosten wordt beslist, zijn [eiser] en [eiseres] op grond van artikel 3 lid 1 WGBZ (alsnog) griffierecht verschuldigd.
2.4.
Om tot een veroordeling van [eiser] en [eiseres] in de proceskosten te kunnen komen zoals door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is verzocht, moet de kantonrechter beoordelen wie van partijen als de in het ongelijk gestelde partijen gelden. [2] Om dat vast te kunnen stellen, moet er worden nagegaan om welke reden(en) de intrekking heeft plaatsgevonden.
2.5.
[eiser] en [eiseres] hebben geen reden gegeven voor de intrekking, anders dan het feit dat de gemachtigde die hen bijstond (de heer [A] ) zich had teruggetrokken en zij geen andere gemachtigde konden aanwijzen. Uit hun bericht tot intrekking van de zaak blijkt echter dat zij zelf de procesmachtiging voor de heer [A] kort voor de zitting hebben ingetrokken. Het feit dat [eiser] en [eiseres] geen andere gemachtigde konden aanwijzen, maakt bovendien niet dat het daardoor onmogelijk was voor hen om de zaak door te laten gaan. Zij hadden namelijk ook in persoon op de zitting kunnen verschijnen. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat [eiser] en [eiseres] de zaak hebben ingetrokken omdat zij hun vorderingen niet langer handhaven.
2.6.
De kantonrechter merkt [eiser] en [eiseres] om die reden aan als de in het ongelijk gestelde partijen en zal hen, mede gelet op het feit dat de zaak kort voor de zitting is ingetrokken en mr. Cohen al namens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] had geconcludeerd, hoofdelijk veroordelen in de proceskosten. De proceskosten van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
678,00

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [eiser] en [eiseres] hoofdelijk in de proceskosten van € 678,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als zij niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
3.2.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2025.

Voetnoten

1.HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1087.
2.In de zin van artikel 237 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.