ECLI:NL:RBMNE:2025:1766

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
UTR 24/4609
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete en last onder dwangsom opgelegd voor verbouwing zonder vergunning

In deze zaak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de bestuurlijke boete en de éénmalige last onder dwangsom die aan hem is opgelegd voor het verbouwen van een zelfstandige woning tot drie appartementen ten behoeve van verhuur zonder de benodigde vergunningen. Eiser heeft geen zienswijze ingediend op de vooraankondiging van de bestuurlijke boete en last onder dwangsom die het college op 12 december 2022 heeft gestuurd. Het college heeft op 3 april 2023 een bestuurlijke boete van € 7.500,- en een last onder dwangsom van € 7.500,- opgelegd. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar het college heeft het primaire besluit herroepen en de boete verlaagd naar € 3.750,-. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft de zaak op 10 december 2024 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De rechtbank heeft aanvullende beroepsgronden van eiser buiten beschouwing gelaten wegens strijd met de goede procesorde. De rechtbank oordeelt dat de Wabo van toepassing is, ondanks de inwerkingtreding van de Omgevingswet, omdat de bestuurlijke sanctie voor de inwerkingtreding is opgelegd. Eiser voert aan dat er geen sprake is van een overtreding, maar de rechtbank volgt hem hierin niet. De rechtbank concludeert dat het college bevoegd was om de boete en last onder dwangsom op te leggen. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die tot een andere conclusie zouden leiden. Het beroep is ongegrond verklaard, en eiser krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4609

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.L. Santokhi),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht (het college), verweerder
(gemachtigde: N.J. van Polanen).

Inleiding

1. In deze zaak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de bestuurlijke boete en de éénmalige last onder dwangsom die aan hem is opgelegd voor het verbouwen van een zelfstandige woning tot drie appartementen ten behoeve van verhuur zonder de benodigde vergunningen aan de [adres] in [plaats] .
Voorgeschiedenis en besluitvorming
1.1.
Het college heeft na het ontvangen van meldingen van overlast en een handhavingsverzoek controles uitgevoerd in de woning aan de [adres] . Naar aanleiding van deze controles heeft het college op 12 december 2022 aan eiser een vooraankondiging bestuurlijke boete en last onder dwangsom gestuurd. Eiser heeft geen zienswijze ingediend.
1.2.
Met het besluit van 3 april 2023 (het primaire besluit) heeft het college een bestuurlijke boete van € 7.500,- en een éénmalige last onder dwangsom van € 7.500,- opgelegd. Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Eiser heeft vervolgens de mogelijkheid gekregen om de overtreding te beëindigen. Het college heeft in februari 2024 geconstateerd dat de overtreding beëindigd is. Met het besluit van 1 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft het college het primaire besluit herroepen, de bestuurlijke boete verlaagd naar € 3.750,- en is het college bij de last onder dwangsom van € 7.500,- gebleven.
1.4.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft de zaak op 10 december 2024 behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van het college deelgenomen, vergezeld door mr. A.A.T. Overbeeke. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

De goede procesorde
2. Eiser heeft met de brief van 9 december 2024 één dag voor de zitting aanvullende beroepsgronden ingediend. De rechtbank heeft deze stukken buiten beschouwing gelaten wegens strijd met de goede procesorde.
Welk recht is van toepassing?
3. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum een bestuurlijke sanctie is opgelegd, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.23 van de Invoeringswet Omgevingswet.
Is sprake van een overtreding?
4.1.
Eiser voert aan dat geen sprake is van een overtreding. Er is namelijk geen strijd met de op het moment van de verbouwing geldende regels op grond van een eerdere Huisvestingsverordening. Het verbouwen van drie slaapkamers naar luxe slaapkamers en verhuur van de woning waren in lijn met deze regelgeving. Er was volgens deze regelgeving ook geen sprake van zelfstandige woonruimtes en dus ook niet van woningvorming.
4.2.
De rechtbank volgt eiser niet dat er geen sprake is van een overtreding. In artikel 21, eerste lid, aanhef en onder d, van de Huisvestingswet 2014 (Hw) en artikel 3.1.2, aanhef en onder d, van de Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2019 (Hv) is namelijk bepaald dat het verboden is om zonder de benodigde vergunning een woonruimte te verbouwen tot twee of meer woonruimten of in die verbouwde staat te houden.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de woning voor de verbouwing als geheel één woonruimte was. Na de verbouwing bestaat het pand uit tenminste twee woonruimtes. Het college heeft hierover toegelicht dat de gecontroleerde kamers besloten ruimtes zijn die, al dan niet tezamen met een of meer andere ruimten, bestemd of geschikt zijn voor bewoning door een huishouden gelet op de aanwezige voorzieningen. Dit is in strijd met de Hw en de Hv. Eiser had hiervoor een vergunning nodig. Niet in geschil is dat eiser die vergunning niet heeft. De rechtbank merkt nog op dat het hierbij niet relevant is of sprake is van een zelfstandige of onzelfstandige woonruimte. Het is de rechtbank ook niet gebleken dat de verbouwing tot tenminste twee woonruimtes in eerdere regelgeving geen overtreding zou opleveren. De beroepsgrond slaagt niet.
4.4.
Eiser heeft subsidiair aangevoerd dat geen sprake is van een overtreding omdat de woonruimtes niet afzonderlijk in de huurmarkt worden aangeboden, maar dat het geheel wordt verhuurd aan de zorginstelling. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht gewezen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 augustus 2024 [1] . In deze uitspraak is namelijk overwogen dat het afzonderlijk in de huurmarkt zetten van de woonruimtes geen vereiste is om te beoordelen of sprake is van een overtreding van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder d, van de Hw en artikel 3.1.2, eerste lid, sub d van de Hv.
4.5.
Gelet op voorgaande was het college bevoegd om aan eiser een bestuurlijke boete en last onder dwangsom op te leggen. De rechtbank merkt volledigheidshalve op dat eiser geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan het college in het geval van eiser van handhaving had moeten afzien. Ook heeft eiser geen gronden aangevoerd tegen de evenredigheid of de hoogte van de bestuurlijke boete en van de last onder dwangsom.
Beroep op het vertrouwensbeginsel
5.1.
Eiser stelt dat het college heeft toegezegd dat de last onder dwangsom zou worden ingetrokken als de overtreding zou worden beëindigd. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar een nadere reactie van het college van 28 juli 2023.
5.2.
De rechtbank volgt eiser daarin niet. Het college heeft namelijk in de nadere reactie slechts medegedeeld dat de dwangsom niet zal worden verbeurd indien de overtreding (tijdig) wordt beëindigd. Eiser kon er daarom niet op vertrouwen dat de last onder dwangsom zou worden ingetrokken. Bovendien bestaat er geen rechtsregel waaruit volgt dat het college verplicht is om een last onder dwangsom in te trekken als een overtreding is beëindigd. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid is overgegaan tot het opleggen van een bestuurlijke boete en last onder dwangsom. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C.G. van Dijk, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2025.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.