ECLI:NL:RBMNE:2025:1809

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
C/16/584857/ HL RK 24-70
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorlopig getuigenverhoor in civiele procedure met betrekking tot onrechtmatige uitlatingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 april 2025 een beschikking gegeven in een verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor. De verzoeker, een voormalig consultant en statutair bestuurder van een Poolse organisatie, heeft verzocht om getuigen te horen over uitlatingen die door de verweerder, een bestuurder van een andere organisatie, zouden zijn gedaan tijdens een referentiecheck voor een CFO-functie. De verzoeker stelt dat deze uitlatingen in strijd zijn met een eerder gesloten vaststellingsovereenkomst (VSO) en dat hij hierdoor schade heeft geleden. De verweerder heeft zich verzet tegen het verzoek en betoogd dat het verzoek een 'fishing expedition' is, waarbij te veel getuigen worden opgeroepen zonder dat duidelijk is wat zij kunnen bijdragen aan de zaak. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor gedeeltelijk toewijsbaar is, maar heeft het aantal getuigen beperkt tot vier: de verzoeker zelf, de verweerder, en twee medewerkers van de organisatie van de verzoeker. De rechtbank heeft de overige verzoeken tot het horen van getuigen afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren en als misbruik van bevoegdheid werden gekwalificeerd. De rechtbank heeft tevens een rechter-commissaris benoemd en de procedure voor het getuigenverhoor verder geregeld.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer / rekestnummer: C/16/584857 / HL RK 24-70
Beschikking van 2 april 2025
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats 1] (Polen),
verzoeker,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. M.J.G. Pennings,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerder,
hierna te noemen: [verweerder] ,
advocaat: mr. M.H.D. Vergouwen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties;
- het verweerschrift met producties;
- de mondelinge behandeling van 5 maart 2025, alwaar zijn verschenen:
- [verzoeker] , bijgestaan door mr. M.J.G. Pennings;
- [verweerder] , bijgestaan door mr. M.H.D. Vergouwen;
- de spreekaantekeningen van mr. Pennings.
1.2.
De beschikking is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] werkte in de periode tussen 26 februari 2018 en januari 2024 (op basis
van een overeenkomst van opdracht) als zelfstandig consultant voor (de rechtsvoorganger
van) [organisatie 1] in Polen (hierna: [organisatie 1] ). Vanaf het tweede
kwartaal van 2021 was hij ook statutair bestuurder van [organisatie 1] . In die
hoedanigheid diende hij onder meer verantwoording af te leggen aan de Raad van
Commissarissen en de aandeelhouders van [organisatie 1] .
2.2.
[verweerder] is bestuurder van [organisatie 2] en tevens lid van de Raad van
Commissarissen van [organisatie 1] . [organisatie 2] en [organisatie 1] zijn
onderdeel van het [organisatie 3] .
2.3.
[verzoeker] en [organisatie 1] hebben op 16 januari 2024 een
vaststellingsovereenkomst (hierna: de VSO) gesloten, waardoor de rechtsverhouding tussen
hen is geëindigd. In de VSO is onder meer het volgende opgenomen:
"
4.2 The Parties shall not make or publish any disparaging remarks, opinions or views
that could negatively affect the reputation of the other Party or [.] Entities or its
or their officers, directors, employees, owners and stockholders or representatives.
Furthermore the Parties should not encourage or support any other parties to issue
disparaging remarks or to make claims against the other Party.”
(…)
4.5.
Should the Party violate the obligation to keep the content of this Settlement
confidential or obligation under par. 4.2 or statement provided in 4.3 would appear
untrue, the other Party shall have the right to claim the contractual penalty of
EUR 100.000 (one hundred thousand euro) tor the first violation. EUR 50.000 (fifty
thousand euro) tor the next violations.
4.6.
The provisions of this paragraph do not limit the rights of the parties to assert
claims under generally applicable laws, including the Act on Combating Unfair
Competition of April 16, 1993 with amendments.”

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor te bevelen omtrent de in het verzoekschrift gestelde feiten, met bepaling van datum en tijdstip waarop het verhoor zal plaatsvinden.
3.2.
Aan het verzoek heeft [verzoeker] het volgende ten grondslag gelegd. [verzoeker] zat in een selectieprocedure voor een CFO functie bij een beursgenoteerd bedrijf in Centraal Europa, welke tot dan toe positief verliep. Slotstuk van de procedure vormde een (informeel) integriteitsonderzoek, althans check van referenties zoals dat gangbaar is voor dergelijke functies. Bij brief van 25 juli 2024 is aan [verzoeker] teruggekoppeld dat hij niet langer kandidaat was voor de functie. Ter toelichting bleek dat het door de potentiële opdrachtgever ingeschakelde recruitmentbureau (onder andere) gesprekken heeft gehad met [A] en [B] – beide medewerkers van [organisatie 1] , en [verweerder] , bestuurder van [organisatie 4] en lid van de Raad van Commissarissen in [organisatie 1] . Tijdens deze gesprekken hebben alle drie de betrokkenen zich gedragen in strijd met het bepaalde in artikel 4.2 van de VSO, te weten het verbod om zich grievend over de andere partij uit te laten op een wijze waarop zijn/haar reputatie negatief kan worden beïnvloed. [verzoeker] is daardoor een aanzienlijk inkomen misgelopen en heeft daarvan financieel nadeel/ schade ondervonden. Daarnaast is [verzoeker] zijn reputatie bij de drie banken met wie hij al in gesprek was ernstig beschadigd, wat zijn geloofwaardigheid en dus nieuwe kansen bij die banken aantast in de toekomst.
[verzoeker] wil bewijs van deze feiten leveren, waarmee hij kan onderbouwen dat de uitlating van onder andere [verweerder] naar Pools (en Nederlands recht) als een onrechtmatige daad dienen te worden gekwalificeerd, c.q. zijn bewijspositie concretiseren en zijn procespositie bepalen. Door het getuigenverhoor zal het voor hem mogelijk zijn te bepalen welke vorderingen tegen wie in te stellen en in te schatten hoe groot zijn proceskansen zijn bij het instellen van een bodemprocedure.
3.3.
[verzoeker] wenst omtrent de hiervoor gestelde feiten getuigen te horen, te weten:
- zichzelf;
- de heer [verweerder] ;
- de heer [C] ;
- de heer [D] ;
- de heer [E] ;
- de heer [F] ;
- de heer [G] ;
- de heer [H] ;
- de heer [I] ;
- mevrouw [J] ;
- mevrouw [K] ;
- de heer [A] ;
- mevrouw [B] ;
- de heer [L] ;
- de heer [M] .
alsmede eventuele andere getuigen, met name indien het getuigenverhoor hiertoe aanleiding
geeft.
3.4.
[verweerder] verzet zich tegen toewijzing van het verzoek en voert daartoe het volgende aan. Het verzoek om getuigen te horen duidt op een fishing expedition, waarbij (te) veel getuigen genoemd worden zonder dat duidelijk is wat die getuigen dan precies aan relevants zouden kunnen verklaren. Het is onduidelijk wat een getuigenverhoor toevoegt aan het te bewijzen probandum. De tekst in de gesloten VSO is helder en deze VSO is gesloten tussen [verzoeker] en een Poolse entiteit, die niet in het geding is betrokken. Het gaat in casu om de vraag of [verweerder] wel of niet een onrechtmatige daad heeft gepleegd door te verklaren overeenkomstig het – volgens [verweerder] deels onjuiste - transcript, zoals door [verweerder] thans zelf in dit geding gebracht. Geen van de getuigen kan hierover iets zinnigs verklaren, omdat deze geen partij waren bij dit gesprek. Er worden vanuit de hele wereld 15 mensen opgeroepen, waarvan sommigen met een onbekend adres. Gezien de onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen kan [verzoeker] niet in redelijkheid tot toepassing van de bevoegdheid worden toegelaten. Daarnaast valt niet in te zien waarom [verzoeker] niet "gewoon" een bodemprocedure start in welke procedure hij ook toegelaten kan worden zaken te bewijzen. Dat betreft dan wel alleen zaken die relevant zijn, te weten of [verweerder] een onrechtmatige daad heeft gepleegd door te zeggen wat hij heeft gezegd op 23 juli tegen een door voor hem onbekende recruiter in een onaangekondigd gesprek. Voorts stelt [verweerder] vast dat in casu voor [verzoeker] geen belang bestaat voor het houden van een getuigenverhoor. Uit de bekende feiten blijkt dat de vordering van [verzoeker] jegens [verweerder] evident kansloos is, aldus [verweerder] . Volgens [verweerder] zijn de uitlatingen die hij heeft gedaan op 23 juli 2024 niet te kwalificeren als onrechtmatig. [verweerder] verzoekt het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor af te wijzen.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Toetsingskader
4.1.
Een voorlopig getuigenverhoor strekt onder meer ertoe belanghebbenden bij een eventueel naderhand bij de burgerlijke rechter aanhangig te maken geding de gelegenheid te bieden vooraf opheldering te verkrijgen omtrent de feiten, teneinde hen in staat te stellen hun positie beter te beoordelen, met name ook ten aanzien van de vraag tegen wie het geding moet worden aangespannen (zie bijv. HR 24 maart 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1683, NJ 1998/414).
4.2.
De verzoeker tot een voorlopig getuigenverhoor dient ingevolge art. 187 lid 3, aanhef en onder a en b, Rv in zijn verzoekschrift de aard en het beloop van de vordering te vermelden, alsmede de feiten of rechten die hij wil bewijzen. Dit dient hij te doen op zodanige wijze dat voor de rechter die op het verzoek moet beslissen, voor de rechter voor wie het verhoor zal worden gehouden, alsmede voor de wederpartij voldoende duidelijk is op welk feitelijk gebeuren het verhoor betrekking zal hebben. Niet is vereist dat de verzoeker al in het verzoekschrift nauwkeurig aangeeft welke feiten en stellingen hij aan zijn voorgenomen vordering ten grondslag wil leggen en omtrent welke feiten hij getuigen wil doen horen. (Zie bijv. HR 19 februari 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0878, NJ 1994/345.)
4.3.
Evenmin hoeft de verzoeker zich uit te laten over de precieze aard van de in te stellen vordering en, in voorkomend geval, de omvang van de geleden schade. Een voorlopig getuigenverhoor dient (in een geval als het onderhavige) nu juist ertoe degene die daarom verzoekt, in staat te stellen te beoordelen of het zinvol is een voorgenomen vordering in te stellen. In de procedure tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ligt dan ook niet de toewijsbaarheid van de in het verzoekschrift aangeduide vordering ter toetsing voor. (Vgl. onder meer HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK8146, NJ 2010/172.)
4.4.
Volgens vaste rechtspraak (zie onder meer HR 11 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR6809, NJ 2005/442) kan een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor, als het overigens aan de eisen voor toewijzing daarvan voldoet, worden afgewezen op de grond dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt (art. 3:13 BW), op de grond dat het verzoek strijdig is met een goede procesorde, en op de grond dat het verzoek afstuit op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar; voorts bestaat geen bevoegdheid tot het verzoeken van een voorlopig getuigenverhoor indien de verzoeker bij toewijzing daarvan onvoldoende belang heeft (art. 3:303 BW).
De verdere beoordeling
4.5.
De rechtbank zal het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor toestaan, maar beperken tot hieronder nader te noemen getuigen.
[verzoeker] , [verweerder] , [A] , en [B]
4.6.
De rechtbank wijst het verzoek ten aanzien van de getuigen [verzoeker] , [verweerder] , [A] en [B] toe en overweegt daartoe het volgende. [verzoeker] voert aan dat in het kader van de hierboven beschreven sollicitatieprocedure een (informeel) integriteitsonderzoek, althans check van referenties, ertoe heeft geleid dat buiten zijn medeweten telefonisch referenties zijn gevraagd door de recruiter. Bij brief van 25 juli 2024 is aan [verzoeker] teruggekoppeld dat hij niet langer kandidaat was voor de functie. Aan [verzoeker] is telefonisch toegelicht dat door de recruiter (telefonische) gesprekken zijn gevoerd met de heer [A] en mevrouw [B] , beide medewerkers van [organisatie 1] , en [verweerder] , bestuurder van [organisatie 4] en lid van de Raad van Commissarissen van [organisatie 1] . [verzoeker] stelt dat deze drie gespreken ertoe hebben geleid dat de sollicitatieprocedure is beëindigd. [verzoeker] meent dat de uitlatingen in die gesprekken jegens hem onrechtmatig zijn in het licht van artikel 4.2 van de vaststellingsovereenkomst. De rechtbank is van oordeel dat [verzoeker] zijn belang voldoende heeft onderbouwd om te onderzoeken in hoeverre in strijd is gehandeld met artikel 4.2 van de vaststellingsovereenkomst.
[C]
4.7.
is de gevolmachtigd ondertekenaar van de vaststellingsovereenkomst. [verzoeker] wenst [C] te horen over de betrokkenheid van [verweerder] bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst. [verweerder] heeft de vaststellingsovereenkomst goedgekeurd. Aanvankelijk zag de verbodsbepaling van artikel 4.2 van de vaststellingsovereenkomst op uitlatingen aan de zijde van [verzoeker] . Later is die verbodsbepaling wederkerig geworden in die zin dat deze ook geldt voor [organisatie 1] . [verzoeker] wenst helderheid te verkrijgen over het verloop van zaken, omdat kennelijk zou zijn nagelaten dat de wijzigingen deugdelijk zijn gecommuniceerd binnen de [organisatie 5] . De rechtbank stelt vast dat de wijziging naar een wederkerig verbod in artikel 4.2 nu juist in het belang van [verzoeker] is opgenomen. Niet valt in te zien welk belang [verzoeker] dan heeft bij het horen van [C] . [verzoeker] heeft onvoldoende onderbouwd welk belang hij heeft bij het horen van [C] in relatie tot de vermeende overtreding van artikel 4.2 van de vaststellingsovereenkomst.
[H] en [I]
4.8.
De heer [I] is Ceo van [organisatie 5] . De heer [H] is Hoofd Risk Management. [verzoeker] wenst [H] te horen over de vraag hoe de beleidsregels ter risicobeperking en compliance internationaal is geregeld binnen de [organisatie 5] . Ten aanzien van de getuige [I] wordt geen toelichting gegeven over wat deze getuige mogelijk zou kunnen verklaren in het licht van de mogelijke vordering van [verzoeker] op [verweerder] of [organisatie 5] . Daarnaast acht [verzoeker] het van belang voor de vraag welk toepasselijk recht (het land waarin de schade is geleden) uitgangspunt is. In kort geding is door de rechter vastgesteld dat Polen het land is waar de schade zich mogelijk heeft voorgedaan en dat het Pools recht van toepassing is. Niet valt in te zien in hoeverre de getuigenverklaringen relevant zijn voor de vraag van het toepasselijk recht. Die beoordeling is voorbehouden aan de (bodem)rechter. [verzoeker] wil het voorlopig getuigenverhoor zo toepassen dat zij naar eigen goeddunken allerlei haar welgevallige informatie ten laste van [verweerder] (en mogelijk [organisatie 1] , [organisatie 2] of [organisatie 5] ) wil verzamelen en als het ware op goed geluk allerlei informatie van de getuigen bijeen wil brengen in de hoop dat zij informatie aantreft die relevant is voor de procedure. Het voorlopig getuigenverhoor is echter geen opsporingsmiddel om geheel onbekende feiten aan het licht te brengen. Het verzoek van [verzoeker] moet in zoverre worden gekwalificeerd als een “fishing expedition”. Voor dat doel is de mogelijkheid van een voorlopig getuigenverhoor niet gegeven. In zoverre is sprake van misbruik van bevoegdheid.
[D] , [E] [F] en [G]
4.9.
[D] , [E] , [F] en [G] vormen het gezamenlijk bevoegd bestuur van [organisatie 2] in Nederland. Een onderbouwing van het belang om deze getuigen te horen ontbreekt volledig. Uit het verzoekschrift komt naar voren dat [verzoeker] gegevens wenst te verkrijgen over wat zich kennelijk binnen [organisatie 2] in een bepaalde periode heeft afgespeeld en welke rol [verweerder] daarbij heeft gespeeld, zonder dat [verzoeker] een concrete aanzet geeft met betrekking tot wat zich daar binnen [organisatie 2] zou hebben afgespeeld. Het verzoek van [verzoeker] moet ook hier worden gekwalificeerd als een “fishing expedition”. Voor dat doel is de mogelijkheid van een voorlopig getuigenverhoor niet gegeven. In zoverre is sprake van misbruik van bevoegdheid.
[J] en [K]
4.10.
[verzoeker] meent dat tijdens de behandeling van het kort geding door mr. [N] [verzoeker] ten onrechte als klokkenluider is genoemd en wenst daarover mevrouw [J] , verbonden aan [organisatie 6] , en mevrouw [K] , voorheen verbonden aan [organisatie 7] , als getuigen te horen. Het is volgens [verzoeker] de vraag hoe mr. [N] de indruk heeft gekregen dat [verzoeker] een klokkenluider is. Ook hier wordt op geen enkele wijze onderbouwd wat de betrokkenheid van de voorgedragen getuigen is geweest noch wat de relevantie is van het horen van deze getuigen. Het verzoek van [verzoeker] moet in zoverre worden gekwalificeerd als een “fishing expedition”. Voor dat doel is de mogelijkheid van een voorlopig getuigenverhoor niet gegeven. In zoverre is sprake van misbruik van bevoegdheid.
[L] en [M]
4.11.
De rechtbank neemt aan de de heren [M] en [L] bestuurders zijn van [organisatie 1] (het verzoekschrift vermeldt dat niet). [verzoeker] stelt dat [organisatie 1] heeft verzaakt aan het geven van een correct gevolg op zijn claims. [verzoeker] legt dat niet uit. [verzoeker] wenst deze getuigen te horen omdat de indruk is gewekt dat zij op instructies vanuit [organisatie 2] hun bestuurdersverantwoordelijkheid ontlopen. Wat [verzoeker] beoogt met het verzoek tot het horen van deze getuigen is volstrekt onduidelijk. Het verzoek van [verzoeker] moet in zoverre worden gekwalificeerd als een “fishing expedition”. Voor dat doel is de mogelijkheid van een voorlopig getuigenverhoor niet gegeven. In zoverre is sprake van misbruik van bevoegdheid.
Conclusie
4.12.
De rechtbank wijst het verzoek tot het horen van de getuigen [verzoeker] , [verweerder] , [A] en [B] toe. Het verzoek tot het horen van de overige getuigen wordt afgewezen.
4.13.
De rechtbank wijst [verzoeker] erop dat de rechtbank voor het verhoor in beginsel maximaal 60 minuten in totaal (dus inclusief vragen van de rechter en de wederpartij en inclusief dicteren) per getuige zal reserveren. Indien [verzoeker] van mening is dat meer tijd noodzakelijk is, dient hij daartoe – binnen 14 dagen na dagtekening van deze beschikking – een gemotiveerd verzoek aan de rechter-commissaris te doen.
4.14.
De advocaat van [verzoeker] dient voor de oproeping van de getuigen zorg te dragen. Bij het tijdstip van oproeping van de getuigen dient rekening te worden gehouden met de te verwachten duur van het verhoor per getuige. De namen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week vóór het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
4.15.
Nu de advocaat van [verweerder] van de griffier van deze rechtbank een afschrift van deze beschikking zal ontvangen, is [verzoeker] niet gehouden [verweerder] op grond van artikel 188 lid 1 Rv een afschrift van deze beschikking te zenden.
4.16.
De rechtbank ziet geen aanleiding een kostenveroordeling uit te spreken.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
beveelt een voorlopig getuigenverhoor tot het horen van de getuigen [verzoeker] , [verweerder] , [A] en [B] ;
5.2.
benoemt mr. C.P. Lunter tot rechter-commissaris;
5.3.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden in het gerechtsgebouw te Lelystad aan het Stationsplein 15 op een nader door de rechter-commissaris te bepalen datum en tijdstip;
5.4.
bepaalt dat partijen binnen veertien dagen na heden schriftelijk aan de rechtbank
– ter attentie van de rekestenadministratie – een opgave doen van hun verhinderdata over de periode van de komende drie maanden;
5.5.
bepaalt dat [verzoeker] binnen veertien dagen na heden zijn verhinderdata, de verhinderdata van de wederpartij alsmede de verhinderdata van de te horen getuigen, over de periode van de komende vier maanden aan de rechtbank dient op te geven;
5.6.
bepaalt dat de advocaat van [verzoeker] voor de oproeping van de getuigen zorg zal dragen;
5.7.
verzoekt de advocaat van [verzoeker] het oproepingsschema (met de namen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen) een week voor de zittingsdatum aan de rechtbank en aan de wederpartij toe te zenden;
5.8.
wijst voor het overige het verzoek af
5.9.
verklaart dit bevel uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.M. Berendsen en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2025.
4137