In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de Dienst Toeslagen, omdat zij van mening is dat er niet tijdig is beslist op haar aanvraag van 25 juli 2022 voor aanvullende compensatie voor werkelijke schade bij de Commissie Werkelijke Schade. De Dienst Toeslagen heeft op 13 augustus 2024 een verweerschrift ingediend, waarna eiseres op 3 september 2024 heeft gereageerd. Op 16 oktober 2024 heeft de rechtbank vernomen dat de Dienst Toeslagen inmiddels een beslissing heeft genomen op de aanvraag van eiseres. Partijen zijn gevraagd of zij gehoord willen worden op een zitting, maar geen van de partijen heeft hierop gereageerd, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het geschil over het niet tijdig beslissen niet meer bestaat, omdat de Dienst Toeslagen inmiddels een beschikking heeft genomen. Hierdoor is het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. De rechtbank heeft eiseres verzocht om binnen vier weken te reageren op het alsnog genomen besluit, maar eiseres heeft hierop niet gereageerd. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat eiseres het eens is met het besluit van de Dienst Toeslagen.
Eiseres heeft echter wel recht op een vergoeding van de proceskosten, omdat zij terecht een beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 453,50 en heeft bepaald dat de Dienst Toeslagen het door eiseres betaalde griffierecht van € 51,- moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich en is openbaar uitgesproken op 12 februari 2025.