ECLI:NL:RBMNE:2025:1858

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
586529 KG ZA 24-657
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging bankrelatie en opzegging hypothecaire lening wegens onvoldoende informatie over geldstromen

In deze zaak heeft [eiseres] in 2017 een hypothecaire lening afgesloten bij de COÖPERATIEVE RABOBANK U.A. Op 27 februari 2024 heeft Rabobank de bankrelatie met [eiseres] beëindigd en de hypothecaire lening opgezegd, omdat [eiseres] onvoldoende informatie heeft verstrekt over bepaalde transacties. [Eiseres] betwist de rechtmatigheid van deze opzegging. De voorzieningenrechter heeft op 13 februari 2025 een mondelinge behandeling gehouden, waarbij beide partijen hun pleitnota's hebben voorgedragen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat Rabobank, gezien de omstandigheden, gerechtigd was om de bankrelatie te beëindigen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat Rabobank herhaaldelijk om verduidelijking heeft gevraagd, maar dat [eiseres] niet in staat was om de benodigde informatie te verstrekken. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de opzegging niet onaanvaardbaar was en heeft de vorderingen van [eiseres] afgewezen. Tevens is [eiseres] veroordeeld tot betaling van de proceskosten van Rabobank, die zijn begroot op € 1.899,-.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/586529 / KG ZA 24-657
Vonnis in kort geding van 27 februari 2025
in de zaak van
[eiseres],
wonend te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. M.Y. van Oel LLM.,
tegen
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
kantoorhoudend te Utrecht,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Rabobank,
advocaat: mr. S. Brenninkmeijer.

1.De procedure

1.1.
De voorzieningenrechter beschikt over de volgende stukken:
- de dagvaarding en 21 producties van [eiseres] ,
- de 12 producties van Rabobank,
- de eiswijziging van [eiseres] ,
- de pleitnota van [eiseres] ,
- de pleitnota van Rabobank.
1.2.
Op 13 februari 2025 heeft mr. S.H. Gaertman, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. G. Delissen, griffier, een mondelinge behandeling gehouden. Mevrouw [eiseres] was daar niet bij aanwezig. Wel aanwezig was haar advocaat mr. Van Oel. Namens Rabobank waren aanwezig mevrouw [A] (adviseur veiligheid), bijgestaan door mr. Brenninkmeijer. Beide partijen hebben hun pleitnota voorgedragen en op elkaar en op vragen van de voorzieningenrechter gereageerd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft gezegd dat vandaag uitspraak wordt gedaan.

2.De kern van de zaak

[eiseres] heeft in 2017 een hypothecaire lening afgesloten bij Rabobank. Op 27 februari 2024 heeft Rabobank de bankrelatie met [eiseres] per 29 april 2024 beëindigd en de hypothecaire lening opgezegd per 28 juni 2024 (later is dat 1 oktober 2024 geworden). De reden daarvoor is dat [eiseres] onvoldoende informatie heeft gegeven over bepaalde transacties waardoor Rabobank niet kan voldoen aan verplichtingen uit de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Volgens [eiseres] klopt dat niet en is de opzegging onrechtmatig. [eiseres] krijgt in deze procedure ongelijk.

3.De beoordeling

Toetsingskader
3.1.
Op grond van artikel 35 Algemene Bank Voorwaarden (ABV) is de bank in beginsel bevoegd de relatie met een klant op te zeggen. De bank moet zich daarbij wel houden aan haar zorgplicht die in artikel 2 lid 1 ABV is neergelegd. Die zorgplicht houdt in dat de bank bij haar dienstverlening rekening moet houden met de belangen van anderen. Zo mag een bank een klantrelatie niet beëindigen als die opzegging in een concreet geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Zowel consumenten als ondernemingen hebben een zwaarwegend belang om te kunnen beschikken over een betaalrekening, omdat het vrijwel onmogelijk is deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer zonder een betaalrekening. Daarom kan een bank onder bijzondere omstandigheden worden verplicht een contractuele relatie aan te gaan of aan te houden. Om te bepalen of die verplichting in een concreet geval bestaat, moet het belang van de bank worden onderzocht en afgewogen tegen het belang van de klant.
3.2.
Bij die belangenafweging komt gewicht toe aan de verschillende onderzoeks- en controleverplichtingen van de bank op grond van de Wwft en de Wft (Wet op het financieel toezicht). Zo dient de bank een cliëntenonderzoek te verrichten. Dit cliëntenonderzoek omvat zo nodig een onderzoek naar de bron van de middelen die bij de zakelijke relatie of de transactie gebruikt worden (artikel 3 lid 2 onder d Wwft). De bank is verplicht om cliëntenonderzoek te verrichten in geval van één of meer transacties van ten minste € 15.000,- (artikel 3 lid 5 Wwft). Indien de bank het cliëntenonderzoek niet of onvoldoende kan uitvoeren, is zij verplicht de bancaire relatie te beëindigen (artikel 5 lid 3 Wwft). Dit wordt ook wel de poortwachtersfunctie van een bank genoemd, wat onder meer tot doel heeft te voorkomen dat criminele geldstromen door het financiële stelsel lopen.
3.3.
Of een bank gebruik mag maken van haar opzeggingsbevoegdheid wordt beoordeeld naar de stand van zaken op het moment van opzeggen. In deze zaak is dat 27 februari 2019.
Toetsing van de opzegging in deze zaak: Rabobank mocht de bankrelatie opzeggen
3.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het zeer waarschijnlijk is dat de rechter in een eventuele bodemprocedure zal oordelen dat Rabobank onder de gegeven omstandigheden kon overgaan tot beëindiging van de relatie en dat de opzegging dus niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Hieronder licht de voorzieningenrechter dat toe.
3.5.
Rabobank heeft in het kader van haar Wwft verplichtingen klantonderzoek gedaan naar [eiseres] . Daarbij is zij gestuit op een aantal transacties waarvan onduidelijk is wat de herkomst van het geld is. Zij heeft [eiseres] daarom gevraagd om bepaalde documenten te overleggen en om een aantal vragen te beantwoorden. In de brief van 20 juli 2023 staat om welke vragen en documenten het gaat.
3.6.
De documenten hebben betrekking op inkomsten en geldstromen van [eiseres] en van de vennootschappen die op haar naam staan. De vragen gaan over een aantal concreet genoemde transacties van zowel [eiseres] privé als van haar vennootschappen. Op 3 augustus 2023 is er namens [eiseres] gereageerd op de brief van Rabobank. [eiseres] heeft hiervoor [B] van [bedrijf 1] BV ingeschakeld. Enkele maanden later is deze gemachtigde
vervangen door een nieuwe gemachtigde, [C] van [bedrijf 2] BV. Vervolgens is er tot de opzegging van de bankrelatie op 27 februari 2024 meerdere keren over en weer op elkaar gereageerd. Vast patroon is daarbij dat er aan de kant van [eiseres] steeds om uitstel is gevraagd, dat zij nooit (onmiddellijk) alle gevraagde documenten heeft gestuurd en dat de antwoorden van [eiseres] steeds nieuwe vragen opriepen waardoor ook steeds opnieuw stukken nodig waren om de verklaringen van [eiseres] te kunnen controleren. Anders dan mr. Van Oel stelt zijn de vragen die Rabobank had toen ze de klantrelatie beëindigde niet anders dan de vragen die zij tijdens de zitting naar voren heeft gebracht. Het gaat om onduidelijkheden ten aanzien van dezelfde transacties als waarover zij in eerste instantie vragen heeft gesteld en waarover zij tot op heden nog geen volledige duidelijkheid heeft gekregen.
3.7.
Daar komt bij dat sommige antwoorden op vervolgvragen strijdig zijn met eerder gegeven antwoorden. Een voorbeeld daarvan is de stelling van mr. Van Oel ter zitting dat er bij de vennootschap [bedrijf 3] BV geen sprake is geweest van aandelenoverdracht en dat de aandelen nog steeds in bezit zijn van [eiseres] , terwijl eerder in de mail van 8 augustus 2023 namens [eiseres] is aangegeven dat de aandelen op korte termijn overgedragen zouden worden en dat [eiseres] geen aandeelhouder meer was. Een ander voorbeeld is de WW-uitkering. Volgens dezelfde mail van 8 augustus 2023 zou [eiseres] die hebben aangevraagd en gekregen omdat zij geen inkomen meer had na overdracht van haar ondernemingen. Vervolgens zegt de volgende door [eiseres] ingeschakelde gemachtigde, [C] , in zijn mail van 2 november 2023 dat de uitkering wel is toegekend maar na 2 maanden is stopgezet en dat er geen terugbetalinsgverplichting is. Ter zitting wordt weer wat anders gezegd. Daar zegt mr. Van Oel dat de uitkering ten onrechte is toegekend en door [eiseres] is terugbetaald. Volgens [eiseres] ligt de oorzaak van die tegenstrijdige verklaringen bij de slechte communicatie tussen haar en gemachtigde [B] . De voorzieningenrechter vindt dat ongeloofwaardig, omdat vervolgens ook de verklaringen van mr. Van Oel weer strijdig zijn met die van [C] en met die van [B] . Omdat geen enkele van deze tegenstrijdige verklaringen is onderbouwd met stukken heeft Rabobank die verklaringen niet kunnen verifiëren. En ook de voorzieningenrechter kan dat daarom niet.
3.8.
Overigens ligt de verantwoordelijkheid voor het juist informeren van haar gemachtigden en haar advocaat bij [eiseres] zelf. Zij kan zich dan ook niet verschuilen achter de door haar gestelde onjuiste verklaringen van de personen die zij heeft gemachtigd om namens haar op te treden. Omdat er sprake is van meerdere met elkaar strijdige antwoorden klemt het verder des te meer dat [eiseres] geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om zelf met Rabobank te spreken of om zelf haar situatie toe te lichten tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding.
3.9.
Al met al komt het erop neer dat Rabobank ondanks dat zij herhaaldelijk schriftelijk vragen heeft gesteld en meerdere vruchteloze pogingen heeft gedaan om van [eiseres] zelf helderheid te krijgen, nooit een afdoende verklaring en onderbouwing heeft gekregen over de herkomst van de gelden waarmee verschillende transacties zijn gedaan. Zo is onder andere tot op heden nog onduidelijk waar het geld vandaan komt waarmee [eiseres] de hypotheek betaalt. Haar inkomen zoals dat bij de Belastingdienst is geregistreerd, is daar gelet op de uitgaven die [eiseres] heeft gedaan niet toereikend voor. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft Rabobank [eiseres] meer dan voldoende in de gelegenheid gesteld om uit te leggen en aan te tonen waar het geld voor de verschillende transacties vandaan komt. Ook heeft Rabobank [eiseres] voldoende tijd gegeven om herfinanciering te regelen voor haar woning. Zeven maanden acht zij daartoe meer dan voldoende, zeker nu de gegevens van [eiseres] alleen in het interne verwijzingsrechter van Rabobank zijn opgenomen en die niet zichtbaar zijn voor andere financiële instellingen. Dat zij deze tijd niet heeft gebruikt voor het regelen van herfinanciering of dat haar inkomen inmiddels niet meer voldoende is om hetzelfde bedrag te kunnen lenen als waarvoor zij Rabobank een hypotheekrecht heeft verleend, ligt in de risicosfeer van [eiseres] en maakt niet dat de opzegging van Rabobank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Proceskosten
3.10.
[eiseres] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten van Rabobank betalen. Die kosten zijn tot nu toe begroot op:
- griffierecht € 614,00
- salaris advocaat € 1.107,00 (tarief gemiddelde zaak)
- nakosten
€ 178,00(plus eventueel de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.899,00

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 1.899,-, te betalen binnen veertien dagen na betekening. Als [eiseres] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiseres] € 92,- extra betalen, plus de kosten van betekening
4.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Gaertman, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2025.