Uitspraak
RECHTBANK Midden-Nederland
1.De procedure
- de conclusie van antwoord en eis in reconventie, met producties 1 tot en met 29,
- de pleitnotitie van SON,
2.De kern van de zaak
3.De beoordeling
- i) het ter beschikking stellen van 70 fysieke testafnameplekken (‘dienst a’),
- ii) het leveren van de zogenaamde daadwerkelijk benodigde capaciteit (‘dienst b’), en
- iii) het afnemen van coronatesten bij burgers die via het afsprakenportaal een afspraak bij haar maken (‘dienst c’).
De Testaanbieder is in staat (onder meer door voldoende en adequaat geschoold personeel in te schakelen) om per dag het aantal coronatesten af te nemen dat op enig moment vastgesteld wordt door de Stichting, op de wijze als bepaald in artikel 1.4 (de zogenaamde daadwerkelijk benodigde capaciteit)
) deelt voorts telkens twee (2) weken van tevoren aan de Testaanbieder mee – mede op basis van het verwachte aantal evenementen waarvoor een negatieve coronatest is vereist – het aantal coronatesten dat per dag naar verwachting daadwerkelijk door de Testaanbieder zal moeten worden afgenomen (de daadwerkelijk benodigde capaciteit). Daartoe zal de Stichting iedere week een orderbevestiging aan de Testaanbieder afgeven met daarin (…) het verwachte aantal daadwerkelijk af te nemen coronatesten over twee (2) weken.
operationeelhad. In samenhang met artikel 1.1. van de Overeenkomst betekent operationeel hebben dat [gedaagde] haar testafnameplekken dusdanig had ingericht (onder meer door voldoende adequaat geschoold personeel in te schakelen) dat zij in staat was om het aantal voorspelde testafspraken uit de forecast af te nemen. Het was daarbij niet relevant hoeveel testafspraken burgers via testenvoortoegang.nl
werkelijkmaakten. Uit artikel 3.3 van de Overeenkomst blijkt namelijk dat de variabele vergoeding verschuldigd was
ongeachtof door de burgers daadwerkelijk afspraken werden gemaakt.
“dat zij beschikt over alle benodigde vergunningen, alsmede voldoende en adequaat geschoold personeel (…)en – in aanvulling daarop – dat de testaanbieder voldoet aan
“de Toolkit inrichten testlocatie voor antigeentesten (“de Toolkit”).In bijlage 1a van de Toolkit staat dat een teststraat waar 20 testen per uur kunnen worden afgenomen (zoals die van [gedaagde] ), zou moeten worden bemand door ongeveer 5 fte (een inchecker, een testafnemer, een testverwerker, een resultaatverwerker en een manager) [10] . Daarnaast wijst SON op de Nota van Inlichtingen (door partijen ‘NvI OH1’ genoemd), een document met vragen en antwoorden van potentiële testaanbieders die in de aanloop naar de inschrijving voor de Open House procedure is verzameld en met alle potentiële testaanbieders is gedeeld. Op de vraag of de
‘variabele vergoeding van € 130,- per uur per test afname persoon die werkzaam in de testlocatie (die 20 tests per uur uitvoert) is of dit de max. per testlocatie is’, antwoordde SON:
“De variabele kosten zijn berekend op de inzet van een testafnemer, intaker (verhouding 1:1), analist, administrateur (om resultaten te verwerken), management en op hygiënemateriaal (PBM)” [11] .
voldoende en adequaat geschoold personeel. Daaruit volgt geen duidelijke minimale personeelsnorm. De minimale personeelsnorm moet volgens SON worden afgeleid uit de Toolkit, waar in artikel 6.2 van de Overeenkomst naar wordt verwezen. De Toolkit is expliciet van toepassing verklaard in artikel 6.2 van de Overeenkomst. Daarmee is de Toolkit onderdeel geworden van de Overeenkomst. Dat de Toolkit pas als laatste wordt opgesomd in artikel 6.2, doet geen afbreuk aan de toepasselijkheid of de relevantie, zoals [gedaagde] aanvoert. Daarnaast maakt het ook niet uit dat de Toolkit is geschreven voor testen in een werkomgeving. Uit het feit dat de Toolkit expliciet van toepassing is verklaard op de Overeenkomst, moest [gedaagde] afleiden dat de voorschriften ook relevant zijn voor de teststraten van [gedaagde] . [gedaagde] heeft bovendien niet concreet gemaakt dat de inrichting van een testafnameplek in een werkomgeving zodanig verschilt van een testafnameplek in een teststraat, dat de voorschriften uit de Toolkit niet relevant zouden zijn.
uitgangspunt,waarbij er – afhankelijk van het model
– ongeveereen bepaald aantal FTE nodig is. In de Toolkit wordt in dit kader ook gewezen op de mogelijkheid om gebruik te maken van schaal- en efficiëntievoordelen. Dat in de tabel op pagina 8 van de Toolkit vermeld staat dat een lab (met 1 testverwerker en 1 resultaatverwerker) drie straten tegelijkertijd kan verwerken, betekent ook niet dat er een minimale personeelsnorm van 3,7 tot 5 personeelsleden per teststraat is. Gelet op het feit dat er te veel ruimte voor verschillende interpretaties is voor de benodigde personele bezetting van één testafnameplek, kan uit de Toolkit geen duidelijke minimale personeelsnorm worden afgeleid.
4.De beslissing
21 mei 2025de stukken als bedoeld in 3.38 te overleggen,
woensdag 2 juli 2025voor het nemen van een akte door beide partijen over wat is vermeld onder 3.39, waarbij beide partijen worden geacht twee weken voor de roldatum hun aktes met elkaar uit te wisselen,
9 april 2025.