ECLI:NL:RBMNE:2025:1891

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
10789903 \ MC EXPL 23-6686
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over erfgrens en onrechtmatige inbreuk op eigendomsrechten tussen buren

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee buren over de erfgrens en de aanwezigheid van schuttingen, palen en muurtjes. De eisende partijen, [eisers], zijn sinds 1992 eigenaar van een woning en hebben een vordering ingesteld tegen de gedaagde partij, [gedaagde], die sinds 2022 eigenaar is van een aangrenzende woning. De partijen hebben een grensreconstructie laten uitvoeren, waaruit bleek dat bepaalde constructies zich deels op het erf van [eisers] bevinden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde] onrechtmatig handelt door deze constructies te handhaven en heeft [gedaagde] veroordeeld tot verwijdering van de palen en het muurtje, met een dwangsom als sanctie. In reconventie heeft [gedaagde] ook vorderingen ingesteld tegen [eisers] met betrekking tot de verwijdering van hedera/klimop en schuttingen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [eisers] de hedera moet verwijderen, omdat deze zich binnen de verboden zone van de erfgrens bevindt. De vorderingen van beide partijen zijn deels toegewezen en deels afgewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almere
Zaaknummer: 10789903 \ MC EXPL 23-6686 AW/1583
Vonnis van 23 april 2025
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiseres sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
gemachtigde: mr. B.E. Gerards, werkzaam bij DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V.,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. F.C.M. Tamis.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 november 2024
- de mondelinge behandeling van 25 maart 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

In conventie en in reconventie
2.1.
[eisers] is sinds 18 mei 1992 eigenaar van de woning aan de [adres 1] (kadastraal bekend als nr. [nummer 1] ) en [gedaagde] is sinds 31 mei 2022 eigenaar van de woning aan de [adres 2] (kadastraal bekend als nr. [nummer 2] ). Partijen twisten over en weer over het staan van schuttingen, palen en muurtjes over de erfgrens.
2.2.
Op de mondelinge behandeling van 24 april 2024 is afgesproken dat een grensreconstructie zou plaatsvinden. De grensreconstructie heeft op 28 mei 2024 plaatsgevonden. Nadat partijen hierop hebben kunnen reageren is door het kadaster de volgende schets van de grensreconstructie gemaakt:
in conventie
2.3.
[eisers] vordert - na wijziging van eis - om [gedaagde] te veroordelen binnen twee weken na heden de twee palen en het bakstenen muurtje, in de grensconstructie ingetekend als paal 24 en 25 en de rij met stenen alsmede de PVC golfplaat die op het bakstenen muurtje staat te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag, alsmede tot betaling van de helft van de kosten van het kadaster van € 260,00, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
Twee palen, bakstenen muurtje en de PVC golfplaat
2.4.
Uit het relaas van bevindingen zoals door het kadaster is opgemaakt en de daarbij gevoegde schets van de situatie met betrekking tot de erfgrens aan de achterzijde moet worden opgemaakt dat de palen, op de tekening hiervoor onder 2.2 paal 24 en paal 25 genoemd, zich deels bevinden op het erf van [eisers] Het kadaster concludeert dit ook. De ter versteviging extra geslagen palen staan deels op het perceel van [eisers] Ook de stenen rij (het muurtje) ter preventie tegen ingroeiende klimop staat op het perceel van [eisers] [gedaagde] heeft het relaas van bevindingen niet betwist. Dit betekent dat [gedaagde] voor wat betreft de twee palen en het stenen muurtje onrechtmatig handelt, omdat zij inbreuk maakt op het eigendomsrecht van [eisers] [gedaagde] zal paal 24 en 25 en ook het stenen muurtje moeten verwijderen op de wijze als hierna vermeld. De bij deze veroordeling gevorderde dwangsom zal worden toegewezen, met dien verstande dat deze zal worden gematigd en gemaximeerd zoals hierna in de beslissing vermeld.
2.5.
Volgens [eisers] heeft [gedaagde] ter hoogte van paal 23 een PVC golfplaat van 1.00 meter breed en 1.60 meter hoog geplaatst. [eisers] wil dat [gedaagde] met het bakstenen muurtje ook de PVC golfplaat verwijdert en verwijderd houdt. Volgens [eisers] bevindt de golfplaat zich op het bakstenen muurtje ter hoogte van paal 23. [gedaagde] betwist dat de golfplaat op grond van [eisers] staat. Volgens [gedaagde] bevindt de golfplaat zich direct achter het huisje, onder het afdakje van het huisje, welke op 10 centimeter van de erfgrens staat. Door [eisers] is onvoldoende onderbouwd dat de golfplaat zich op zijn terrein bevindt. Paal 23 bevindt zich immers op het terrein van [gedaagde] . Met [gedaagde] constateert de kantonrechter dat de golfplaat niet is benoemd door de landmeter, terwijl deze ten tijde van de opname zich daar al wel bevond. Partijen hebben hier ook eerder geen punt van gemaakt. Van het huisje van [gedaagde] staat vast dat deze zich op haar terrein bevindt. Vorenstaande betekent dat niet kan worden vastgesteld dat de pvc golfplaat zich op het terrein van [eisers] bevindt en dat [gedaagde] daarmee onrechtmatig handelt. Dit deel van de vordering wordt dan ook afgewezen. De kantonrechter merkt nog op dat [gedaagde] heeft aangegeven dat zij het bakstenen muurtje en de golfplaat heeft geplaatst om de hedera van [eisers] tegen te houden en dat dit niet meer nodig is als de hedera weggaat. Zoals hierna zal blijken dient [eisers] de hedera te verwijderen.
Kosten kadaster
2.6.
[eisers] vordert veroordeling van [gedaagde] van € 260,00, zijnde de helft van de gemaakte kosten van het kadaster.
2.7.
[gedaagde] heeft ter zitting een betalingsbewijs in het geding gebracht waaruit moet worden opgemaakt dat de helft van de kosten van het kadaster van € 260,00 is voldaan. [eisers] heeft dat ter zitting niet betwist. Dit betekent dat nu dit deel is voldaan, [eisers] geen belang meer heeft bij zijn vordering en dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
in reconventie
2.8.
[gedaagde] vordert om [eisers] te veroordelen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de hedera/klimop te verwijderen en 50 centimeter van de erfgrens verwijderd te houden, de schutting in de achtertuin te verwijderen en verwijderd te houden alsmede de schade aan de muur te herstellen en de schutting in de voortuin te verwijderen en verwijderd te houden alsmede de schade aan de muur te herstellen, alles op straffe van dwangsommen van € 250,00 per dag met een maximum van € 10.000,00, met veroordeling van [eisers] in de proceskosten.
Hedera/klimop
2.9.
[gedaagde] vordert verwijdering van de hedera die tegen de erfgrens is geplaatst. De hedera groeit door de schutting en de schuur van [gedaagde] heen en moet regelmatig worden gesnoeid. Op langere termijn kunnen de strengen van de hedera zo stevig worden dat zij de schutting en de schuur kunnen ontwrichten. Volgens [gedaagde] is de klimop met de schutting van [gedaagde] vergroeid. De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde] geen overlast (meer) wenst te ervaren van de hedera van [eisers] Volgens [eisers] staat de hedera op eigen grond en deze komt niet boven de ondoorzichtige afsluiting van [gedaagde] heen. Volgens [eisers] dient de hedera niet op minstens 50 centimeter van de erfgrens te staan.
2.10.
Het is op grond van de wet niet toegestaan bomen binnen een afstand van twee meter van de erfgrens te hebben. Daarnaast is het niet toegestaan heesters en heggen binnen een halve meter van de grenslijn te hebben (artikel 5:42 BW). Een kleinere afstand kan zijn toegelaten op grond van een verordening of een plaatselijke gewoonte.
2.11.
Niet in geschil is dat de hedera in dit geval een heester is. Het is tegen het hekwerk van [gedaagde] geplant en groeit daar tegenop. De hedera staat daarmee in de ‘verboden zone’, binnen een halve meter van de erfgrens (zie ook ECLI:NL:GHARL:2024:7750). [eisers] zal daarom de hedera van de schutting moeten verwijderen en, als hij de klimop wil verplaatsen, op minimaal 50 cm van de erfgrens moet planten. Van een verordening of een plaatselijke gewoonte op grond waarvan een kleinere afstand is toegestaan is niet gebleken. [eisers] heeft nog aangegeven dat hij bereidt is om de hedera regelmatig te snoeien. [gedaagde] hoeft [eisers] echter geen toegang te verlenen voor het onderhouden en snoeien van de hedera, en dat is, gelet op de onderlinge verhoudingen, op dit moment ook niet wenselijk. [eisers] zal daarom worden veroordeeld tot verwijdering van de hedera/klimop. De bij deze veroordeling gevorderde dwangsom zal worden toegewezen, met dien verstande dat deze zal worden gematigd en gemaximeerd zoals hierna in de beslissing vermeld.
Schutting in de achtertuin
2.12.
Uit het relaas van bevindingen zoals door het Kadaster is opgemaakt en de daarbij gevoegde schets van de situatie met betrekking tot de erfgrens aan de achterzijde van de woning moet worden opgemaakt dat paal 22 en een gedeelte van het schuttingdeel zich bevindt op het erf van [gedaagde] . [eisers] erkent ook dat paal 22 en een gedeelte van de schutting op het terrein van [gedaagde] staat. Daarmee handelt [eisers] in beginsel onrechtmatig omdat hij inbreuk maakt op het eigendomsrecht van [gedaagde] . [eisers] heeft zich echter beroepen op verjaring omdat het schuttingdeel er al langer dan 20 jaar staat. [gedaagde] betwist de verjaring.
2.13.
Op grond van artikel 3:105 lid 1 BW verkrijgt hij die een goed bezit dat goed op het tijdstip waarop de verjaring van de rechtsvordering strekkende tot beëindiging van een bezit wordt voltooid, ook al was zijn bezit niet te goeder trouw. De in artikel 3:105 BW bedoelde verjaringstermijn is twintig jaar (artikel 3:306 BW) en begint op de dag volgend waarop die waarop een niet-rechthebbende bezitter is geworden (artikel 3:314 lid 2 BW). Een vereiste voor bevrijdende verjaring is ondubbelzinnig bezit. De vraag of sprake is van bezit moet worden beantwoord aan de maatstaven van artikel 3:107 BW en volgende. De stelplicht en bewijslast ter zake van verjaring rusten op [eisers]
2.14.
Voor wat betreft het moment waarop de verjaringstermijn van 20 jaar is gaan lopen, is relevant op welk moment de schutting en de paal zijn geplaatst. [eisers] stelt dat de paal en het schuttingdeel er al meer dan 20 jaar staan. Dat geldt ook voor de bevestiging van het schuttingdeel. [eisers] heeft verwezen naar een factuur van Hoveniersbedrijf [bedrijf] van 28 februari 2003. Volgens [eisers] blijkt uit de factuur dat [bedrijf] het schuttingdeel en de paal begin 2003 heeft geplaatst. Naar het oordeel van de kantonrechter kan uit de factuur worden opgemaakt dat er onder andere palen en tuinschermen zijn geleverd en dat er een schutting is geplaatst. De materialen zijn echter geleverd voor de voortuin en de achtertuin. Er is een stuk schutting geplaatst, maar waar dat is geweest blijkt niet uit de factuur. Ook niet of dit op de huidige plaats is geweest en of dat dit later nog is gewijzigd. De factuur kan dan ook niet als bewijs dienen dat de schutting en de paal zich al vanaf 2003 op de betreffende plaats bevinden. Dit betekent dat niet kan worden vastgesteld of er sprake is van een bezitsdaad van 20 jaar. [eisers] heeft verder geen foto’s of verklaringen in het geding gebracht die zijn verweer ondersteunen. Bij deze stand van zaken heeft [eisers] zijn stelling dat hij door verjaring rechthebbende geworden is van de strook grond tussen de kadastrale erfgrens en de schutting en paal onvoldoende feitelijk toegelicht. Aan bewijslevering, hetgeen overigens ook niet door [eisers] is aangeboden, komt de kantonrechter niet toe.
2.15.
[eisers] heeft nog aangevoerd dat [gedaagde] misbruik van bevoegdheid / misbruik van recht maakt.
2.16.
Op grond van artikel 3:13 lid 2 BW kan van misbruik van bevoegdheid / recht onder meer sprake zijn als men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot uitoefening van die bevoegdheid had kunnen komen. [eisers] voert aan dat [gedaagde] alleen maar verwijdering vordert omdat hij haar heeft gevraagd de door haar geplaatste blokhut, palen en bakstenen muurtje te verwijderen van zijn perceel.
De kantonrechter vindt de belangen van beide partijen echter reëel. Er is geen sprake van een zodanige onevenredigheid daartussen dat de verwijdering van de paal en schutting moet worden aangemerkt als misbruik van bevoegdheid / recht. [eisers] vordert met betrekking tot een ander stuk schutting immers hetzelfde van [gedaagde] . Er is dus geen grond om [gedaagde] haar vordering om die reden te ontzeggen.
2.17.
Vorenstaande leidt tot de conclusie dat paal 22 en een gedeelte van het schuttingdeel zich bevindt op het erf van [gedaagde] . [eisers] moet dit verwijderen en de schade aan de muur van [gedaagde] herstellen. Omdat [gedaagde] eigenaar is van de muur, mag [eisers] daar immers geen schutting aan vast maken zonder haar toestemming. De bij deze veroordeling gevorderde dwangsom zal eveneens worden toegewezen, met dien verstande dat deze zal worden gematigd en gemaximeerd zoals hierna in de beslissing vermeld.
Schutting in de voortuin
2.18.
[gedaagde] wil dat [eisers] de schutting in de voortuin verwijderd en de schade aan de muur herstelt. [eisers] erkent dat aan de voorzijde de schutting/waaier en de bevestiging daarvan zich op het perceel van [gedaagde] bevindt. De schutting is in overleg met de vorige eigenaar geplaatst om de doorgang van de postbode langs de slaapkamers te belemmeren, aldus [eisers] heeft een verklaring van [buurman] , een buurman, in het geding gebracht. Door natrekking is [gedaagde] eigenaar geworden van de waaier en de bevestiging en zij mag daar mee doen wat zij wil, aldus [eisers] Volgens [eisers] maakt [gedaagde] verder misbruik van bevoegdheid en recht.
2.19.
[buurman] bevestigt dat de waaier in overleg met de vorige eigenaar is geplaatst vanwege de postbode. Hij kan zich de datum van plaatsing niet meer herinneren. [gedaagde] heeft de verklaring van [buurman] niet betwist. Dit betekent dat vast staat dat de schutting is geplaatst met toestemming/op verzoek van de vorige eigenaar. Nu dit met toestemming is gebeurd, kan geen sprake zijn van een onrechtmatige inbreuk op het eigendomsrecht van [gedaagde] . De vordering van [gedaagde] tot verwijdering van de schutting zal daarom worden afgewezen. Hetzelfde geldt voor de bevestiging daarvan.
2.20.
[eisers] heeft nog aangegeven dat [gedaagde] door natrekking eigenaar is geworden van de schutting en dat zij binnen de grenzen van de wet daarmee kan doen wat zij wil. [gedaagde] heeft aangegeven dat zij voor het verwijderen van de schutting en het plaatsen van een eigen schutting - met vooraankondiging aan [eisers] - op het terrein van [eisers] moet komen en dat dat in het verleden al tot problemen heeft geleid voor wat betreft het verlenen van steigerrecht. [gedaagde] wenst dat het steigerrecht haar in dit geval wordt toegekend. De vordering van [gedaagde] voorziet echter niet in dit punt, zodat de kantonrechter daarover thans geen oordeel kan geven. De kantonrechter wijst [eisers] echter wel op het ladder- en steigerrecht van artikel 5:56 BW. Daarin is geregeld wat men over en weer in verband met elkaars belangen als eigenaar van naburige erven heeft te dulden op het eigen erf.
in conventie en in reconventie
2.21.
Omdat partijen zowel in conventie als in reconventie over en weer in het ongelijk zijn gesteld, ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten in conventie en in reconventie te compenseren als na te melden.

3.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis paal 24 en paal 25 en ook het stenen muurtje dat zich bevindt op het perceel van [eisers] te verwijderen en verwijderd te houden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag (een dagdeel daaronder begrepen) dat daaraan niet volledig is voldaan, tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt,
in reconventie
3.2.
veroordeelt [eisers] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de hedera/klimop te verwijderen en tenminste 50 centimeter van de erfgrens verwijderd te houden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag dat daaraan niet volledig is voldaan, tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt,
3.3.
veroordeelt [eisers] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis paal 22 en het gedeelte van het schuttingdeel dat zich bevindt op het erf van [gedaagde] te verwijderen en verwijdert te houden en de schade aan de muur van [gedaagde] te herstellen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag dat daaraan niet volledig is voldaan, tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt,
in conventie en in reconventie
3.4.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Wegen en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2025.