ECLI:NL:RBMNE:2025:1896

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
24/4770
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van kinderbijslag door de Sociale Verzekeringsbank na schending van de inlichtingenplicht door de eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de herziening en terugvordering van kinderbijslag. Eiseres ontving kinderbijslag voor haar zoon over de periode van het eerste kwartaal van 2022 tot en met het derde kwartaal van 2023. De SVB heeft op 9 november 2023 besloten de kinderbijslag te herzien en terug te vorderen, omdat eiseres niet had gemeld dat haar zoon sinds 20 december 2021 niet meer thuis woonde. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de SVB heeft het besluit gehandhaafd in een bestreden besluit van 5 februari 2024. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, maar was niet aanwezig op de zitting op 11 maart 2025.

De rechtbank heeft beoordeeld of het beroepschrift tijdig was ingediend. De SVB had het bestreden besluit op 5 februari 2024 per gewone post verzonden, maar de rechtbank concludeerde dat eiseres het besluit pas op 4 april 2024 had ontvangen. Hierdoor was het beroep tijdig en ontvankelijk. De rechtbank oordeelde dat eiseres haar inlichtingenplicht had geschonden door niet te melden dat haar zoon niet meer tot haar huishouden behoorde. Dit leidde tot de conclusie dat de SVB terecht de kinderbijslag had herzien en teruggevorderd. Eiseres had geen dringende redenen aangevoerd om van terugvordering af te zien. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om terugbetaling van griffierecht en proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4770

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, de SVB

(gemachtigde: mr. N. Zuidersma-Hovers).

Procesverloop

1. Met het besluit van 9 november 2023 heeft de SVB de kinderbijslag herzien en teruggevorderd die eiseres op grond van de Algemene kinderbijslagwet (AKW) voor haar zoon [zoon] over het eerste kwartaal van 2022 tot en met het derde kwartaal van 2023 te veel heeft ontvangen.
1.1.
Met het bestreden besluit van 5 februari 2024 op het bezwaar van eiseres is de SVB bij dat besluit gebleven.
1.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.3.
De SVB heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 11 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de SVB deelgenomen. Eiseres was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Ontvankelijkheid
2. Voor het indienen van een beroepschrift geldt een termijn van zes weken. [1] Deze termijn begint op de dag na de dag waarop het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. [2] Dat is in dit soort gevallen de dag na de dag waarop het besluit is toegezonden. Een beroepschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. [3] Van belang is dus wanneer de rechtbank het beroepschrift van eiser heeft ontvangen.
3. Als iemand een beroepschrift te laat indient, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet tijdig indienen van het beroepschrift verontschuldigbaar is. In dat geval laat de rechtbank de niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege. [4]
4. De SVB heeft het besluit eerst op 5 februari 2024 per gewone post (en niet aangetekend) verzonden. Niet in geschil is dat de SVB de verzending van het bestreden besluit niet aannemelijk heeft gemaakt en dat er geen contra-indicatie bestaat dat eiseres het besluit eerder heeft ontvangen. Op 4 april 2024 heeft de SVB het besluit opnieuw per gewone post aan eiseres verzonden. Eiseres heeft haar beroep op 16 mei 2024 ingediend. Hieruit begrijpt de rechtbank dat zij het besluit van 4 april 2024 heeft ontvangen. De beroepstermijn is daarom gaan lopen na aanvang van die tweede verzending. Het beroep van eiseres is dus tijdig en ontvankelijk.
De herziening met terugwerkende kracht
5. Eiseres heeft kinderbijslag voor haar zoon [zoon] ontvangen. [zoon] woont sinds
20 december 2021 niet meer thuis. SVB heeft hierop een onderzoek ingesteld, omdat voor een kind dat niet meer thuis woont alleen recht op kinderbijslag kan bestaan als de verzekerde voldoende bijdraagt in de onderhoudskosten van het kind. Het bedrag dat eiseres per kinderbijslagkwartaal moest bijdragen in het onderhoud van [zoon] om voor kinderbijslag in aanmerking te komen was vanaf 1 januari 2022 minimaal € 440,- per kwartaal en vanaf
1 januari 2023 minimaal € 488,- per kwartaal. [5] Op 21 september 2022 heeft de SVB bij eiseres aanvullende informatie opgevraagd om te kunnen bepalen of zij nog steeds aan de voorwaarden voor het ontvangen van kinderbijslag voldeed. Eiseres heeft op
28 augustus 2023 de aanvullende informatie aan de SVB verstrekt. De SVB heeft vastgesteld dat eiseres onvoldoende bijdroeg in de onderhoudskosten van [zoon] . Hierna heeft de SVB het recht op kinderbijslag over het eerste kwartaal van 2022 tot en met het derde kwartaal van 2023 herzien en teruggevorderd.
6. Eiseres stelt dat zij het geld dat zij over de genoemde periode heeft ontvangen, heeft gebruikt om daadwerkelijk aan haar zoon uit te geven. Het is de fout van de SVB dat zij kinderbijslag heeft ontvangen, terwijl haar zoon niet meer thuis woonde. De SVB heeft namelijk zelf het geld gestort.
7. De verzekerde, waaraan kinderbijslag wordt betaald, [6] is verplicht aan de SVB op verzoek of uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan haar duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op kinderbijslag. [7] Het niet meer behoren van een kind tot het huishouden van een verzekerde is een feit dat de verzekerde aan de SVB moet melden. [8] Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor herziening van de bijstand als dit heeft geleid tot het ten onrechte verlenen van kinderbijslag. [9]
8. Eiseres had aan de SVB behoren te melden dat [zoon] niet meer tot het huishouden behoorde. Dat heeft zij niet gedaan. Eiseres heeft de inlichtingenplicht geschonden door dit achterwege te laten. Zij heeft daarom ten onrechte kinderbijslag ontvangen. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres per kwartaal onvoldoende heeft bijgedragen aan het onderhoud van [zoon] om in aanmerking te kunnen komen voor kinderbijslag voor hem. Dat eiseres het geld heeft gebruikt om aan haar zoon uit te geven, maakt dit niet anders. Er kan niet worden gesproken van een fout van de SVB, omdat eiseres zelf niet bij de SVB heeft gemeld dat [zoon] uit huis is gegaan. Dat ligt in haar risicosfeer. Verder is niet gesteld of gebleken dat sprake is van een uitzonderingsgeval of van bijzondere omstandigheden.
9. Gelet op het bovenstaande was de SVB gehouden het recht op kinderbijslag te herzien. De beroepsgrond van eiseres slaagt niet.
De terugvordering
10. Nu eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden en de SVB gehouden was de kinderbijslag te herzien, was de SVB ook verplicht om de ten onrechte door eiseres ontvangen kinderbijslag van haar terug te vorderen. Eiseres heeft verder geen dringende redenen gesteld die maken dat van terugvordering moet worden afgezien.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de SVB terecht de kinderbijslag van eiseres over het eerste kwartaal van 2022 tot en met het derde kwartaal van 2023 heeft herzien en teruggevorderd. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. van 't Hof, rechter, in aanwezigheid van
mr.T. Rommes, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2025.
de griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 6:8, eerste lid, van de Awb.
3.Dit volgt uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
4.Dit volgt uit artikel 6:11 van de Awb.
5.Dit staat in artikel 5, eerste lid, van het Besluit uitvoering kinderbijslag.
6.Op grond van artikel 7 van de AKW.
7.Dit volgt uit artikel 15, eerste lid, van de AKW.
8.Dit volgt uit de SVB Beleidsregels (SB1247)
9.Dit volgt uit artikel 14a, aanhef en onder a, van de AKW.