ECLI:NL:RBMNE:2025:1899

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
579725
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis in een civiele zaak over gebreken in aanneming van werk en vervangende schadevergoeding

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, is een tussenvonnis uitgesproken op 30 april 2025. De zaak betreft een geschil tussen [eiser sub 1] c.s. en [gedaagde] BV over gebreken in de uitvoering van een aannemingsovereenkomst. [eiser sub 1] c.s. heeft [gedaagde] opdracht gegeven voor het maken van een keuken, deuren en kasten in hun woning. Volgens [eiser sub 1] c.s. zijn er gebreken aan het geleverde werk, en zij vorderen vervangende schadevergoeding in plaats van herstel van de gebreken. [gedaagde] heeft een tegenvordering ingesteld voor het restant van de aanneemsom en meerwerk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er inderdaad gebreken zijn en dat [gedaagde] vervangende schadevergoeding moet betalen. Echter, [eiser sub 1] c.s. moet een deel van de schadevergoeding nader onderbouwen, evenals de betalingen die zij aan [gedaagde] hebben gedaan. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de aannemingsovereenkomst niet nietig is, ondanks het verweer van [gedaagde] dat er sprake was van een 'zwartgeldbeding'.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat [gedaagde] in verzuim is geraakt met betrekking tot de gebreken en dat [eiser sub 1] c.s. recht heeft op vervangende schadevergoeding. De zaak is aangehouden voor verdere onderbouwing van de vorderingen en de rechtbank heeft partijen opgedragen om zich uit te laten over specifieke punten in de zaak, waaronder de hoogte van de schadevergoeding en de betalingen die zijn gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/579725 / HL ZA 24-222
Vonnis van 30 april 2025
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eiser sub 1] c.s.,
advocaat: mr. P. Thole,
tegen
[gedaagde] BV,
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J.B. Rijpkema.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in incident van 6 november 2024;
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties 1-3;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de akte van [eiser sub 1] c.s. met een deskundigenrapport;
- de akte van [gedaagde] met productie 4;
- de akte van [eiser sub 1] c.s. met producties 40-48;
- de akte van [gedaagde] met een e-mail van 8 maart 2025;
- de akte vermeerdering van eis van [eiser sub 1] c.s.
- de mondelinge behandeling van 18 maart 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de spreekaantekeningen van [eiser sub 1] c.s.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat er een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
[gedaagde] heeft (onder meer) een keuken, deuren en kasten gemaakt in de woning van [eiser sub 1] c.s. Volgens [eiser sub 1] c.s. zijn er gebreken. [eiser sub 1] c.s. wil niet (langer) dat [gedaagde] het werk nog herstelt en wil in plaats daarvan vervangende schadevergoeding. Verder vordert [eiser sub 1] c.s. vergoeding van de schade die [gedaagde] in de woning zou hebben veroorzaakt. [gedaagde] is het daar niet mee eens en heeft een tegenvordering ingesteld. Zij vordert dat [eiser sub 1] c.s. het restant van de aanneemsom en meerwerk betaalt.
2.2.
De rechtbank komt tot de conclusie dat er een aantal gebreken zijn. [gedaagde] moet daarom vervangende schadevergoeding betalen. [eiser sub 1] c.s. moet een deel van de vervangende schadevergoeding nader onderbouwen. Verder moet [eiser sub 1] c.s. nader onderbouwen dat [gedaagde] tijdens het werk schade heeft veroorzaakt en welk schadebedrag daarmee gemoeid is. Om vast te stellen of een deel van de aanneemsom nog moet worden betaald, moet [eiser sub 1] c.s. ook onderbouwen welke betalingen hij heeft gedaan. Hierna wordt uitgelegd hoe de rechtbank tot dit oordeel komt.

3.De beoordeling

In conventie
De akte vermeerdering van eis van [eiser sub 1] c.s. wordt toegelaten
3.1.
[eiser sub 1] c.s. heeft op 17 maart 2025, één dag voor de mondelinge behandeling, zijn eis bij akte vermeerderd. [gedaagde] heeft hier bezwaar tegen gemaakt.
3.2.
Op grond van artikel 130 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is [eiser sub 1] c.s. bevoegd om zijn eis te vermeerderen zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen. Beoordeeld moet worden of de eisvermeerdering in strijd is met de goede procesorde. Dit is niet het geval. De vermeerdering van eis heeft betrekking op de herstelkosten van de schuifdeur in de woonkamer. De daarop betrekking hebbende video (productie 40) en de offerte met herstelkosten (productie 41) heeft [eiser sub 1] c.s. op 6 maart 2025 al in het geding gebracht. Dit is tijdig en [gedaagde] heeft voldoende tijd gehad om daar kennis van te nemen. De akte vermeerdering van eis omvat niet meer dan een korte uitleg van wat er op de video is te zien, een toelichting hoe het verzuim ten aanzien van dit gebrek is ingetreden en een vermeerdering van eis die overeenkomt met de overgelegde offerte. Bovendien is dit vermeende gebrek tijdens de mondelinge behandeling besproken. De akte van vermeerdering van eis zal dan ook worden toegelaten.
De akte van 10 maart 2025 van [gedaagde] wordt toegelaten
3.3.
[eiser sub 1] c.s. heeft op zijn beurt bezwaar gemaakt tegen de akte van [gedaagde] met een e-mail van 8 maart 2025. Deze akte is op 10 maart 2025 ingediend. Dit is niet binnen de geldende termijn van tien dagen voor de mondelinge behandeling. De rechtbank laat het stuk echter wel toe. Gelet op de beperkte omvang van de e-mail heeft [eiser sub 1] c.s. voldoende gelegenheid gehad om dit voorafgaand aan de zitting te lezen en daarover zijn standpunt te bepalen. Het beginsel van hoor en wederhoor is niet geschonden, zodat het stuk wordt toegelaten.
De aannemingsovereenkomst is niet nietig
3.4.
[eiser sub 1] c.s. heeft aan [gedaagde] opdracht heeft gegeven om tegen betaling bouwwerkzaamheden in zijn woning uit te voeren. Hiermee is tussen hen een aannemingsovereenkomst tot stand is gekomen. [gedaagde] heeft aangevoerd dat deze overeenkomst nietig is, omdat afgesproken is dat een deel van de aanneemsom contant (‘zwart’) zou worden betaald en daarmee de betaling van btw is omzeild.
3.5.
[eiser sub 1] c.s. betwist dat er sprake is van een nietige overeenkomst.
3.6.
De rechtbank verwerpt het verweer van [gedaagde] . [gedaagde] heeft niet gesteld dat partijen de overeenkomst zonder het ‘zwartgeldbeding’ niet zouden hebben gesloten, zodat niet gesteld kan worden dat dit beding de nietigheid van de gehele overeenkomst met zich meebrengt (zie ook hof Den Bosch 18 augustus 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:3241).
Er is niet gebleken dat er een oplevering heeft plaatsgevonden
3.7.
[gedaagde] stelt dat het werk is opgeleverd en beroept zich daarbij op de volgens haar van toepassing zijnde algemene voorwaarden. Zij stelt niet aansprakelijk te zijn voor gebreken die na de oplevering zijn opgekomen. [eiser sub 1] c.s. betwist dit.
3.8.
Dat een oplevering in de weg zou staan aan de aansprakelijkheid voor gebreken heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd. [gedaagde] heeft namelijk niet onderbouwd dat er een oplevering heeft plaatsgevonden, dat wil zeggen wanneer en op welke wijze zij bij [eiser sub 1] c.s. te kennen heeft gegeven dat het werk klaar was om te worden opgeleverd. En dat [eiser sub 1] c.s. dit werk vervolgens (al dan niet onder voorbehoud) heeft aanvaard. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] slechts verklaard dat het zou kunnen dat er enkele onderdelen zijn opgeleverd, maar dat er nooit een moment is geweest waarop is aangegeven dat het werk opgeleverd zou worden. Dat het werk zou zijn opgeleverd doordat het in gebruik is genomen, zoals in de algemene voorwaarden staat, volgt de rechtbank niet. [gedaagde] heeft een maatwerk keuken, kasten en deuren gemaakt. Omdat [eiser sub 1] c.s. al tijdens het werk van [gedaagde] in de woning woonde, is het onvermijdelijk dat dit werk is gebruikt. Uit de correspondentie tussen partijen blijkt dat [eiser sub 1] c.s. consequent bij [gedaagde] heeft aangekaart dat het werk gebreken vertoont. Onder deze omstandigheden kan de enkele ingebruikneming van het werk naar het oordeel van de rechtbank nog niet leiden tot een oplevering. Of de algemene voorwaarden aan [eiser sub 1] c.s. ter hand zijn gesteld, wat hij betwist, hoeft daarom niet te worden beoordeeld.
De gebreken: algemeen
3.9.
[eiser sub 1] c.s. heeft [onderneming 1] als deskundige ingeschakeld om de vermeende gebreken te beoordelen. Op 1 juni 2023 heeft deze deskundige een rondgang door de woning gemaakt. De heer [A] , bestuurder van [gedaagde] , was daarbij aanwezig. In het deskundigenrapport van 14 september 2023 zijn de door de deskundige geconstateerde gebreken vastgelegd. Deze worden hierna achtereenvolgens besproken.
3.10.
Volgens [gedaagde] mag aan het deskundigenrapport geen waarde worden gehecht, omdat het enkel zou zijn gebaseerd op uitlatingen van [eiser sub 1] c.s. Dit is de rechtbank niet gebleken. De bestuurder van [gedaagde] is bij het onderzoek door de deskundige aanwezig geweest. Als [gedaagde] van mening is dat het rapport enkel op uitlatingen van [eiser sub 1] c.s. is gebaseerd, en dus niet op de bevindingen van de deskundige zelf, dan had het op haar weg gelegen om te onderbouwen waar dit dan uit blijkt. Dit heeft zij niet gedaan. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de bevindingen uit het rapport niet te gebruiken.
Softclosesysteem kastenwand bijkeuken
3.11.
In de bijkeuken van de woning heeft [gedaagde] een kastenwand met schuifdeuren geplaatst. In het rapport schrijft de deskundige te hebben vastgesteld dat het softclosesysteem bij meerdere deuren niet goed werkt. Verder ontbreekt volgens de deskundige bij één deur het softclosesysteem.
3.12.
[gedaagde] voert aan dat het softclosesysteem compleet was en functioneerde toen zij het werk aan deze kastenwand had afgerond. [gedaagde] heeft echter niet betwist dat het softclosesysteem van de schuifdeuren bij het deskundigenonderzoek niet (meer) functioneerde. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat dit te wijten zou zijn aan onjuist gebruik door [eiser sub 1] c.s. Dit gebrek komt voor rekening van [gedaagde] .
Besteklade
3.13.
De deskundige heeft in het rapport geconstateerd dat de verf van de besteklade beschadigd is. Volgens [gedaagde] valt dit als gebruiksschade te bestempelen.
3.14.
Naar het oordeel van de rechtbank staat het gebrek vast en komt dit voor rekening van [gedaagde] . Dat sprake zou zijn van gebruiksschade heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd nu de schade zo snel na het in gebruik nemen van de lade is ontstaan.
Afstellen lades/deuren keuken
3.15.
Vervolgens schrijft de deskundige dat meerdere lades en deuren in de keuken opnieuw moeten worden afgesteld. Volgens hem is het algemeen bekend dat deze onderdelen na de ingebruikneming van een keuken opnieuw moeten worden afgesteld in verband met het belasten van lades met bestek en servies.
3.16.
De rechtbank is van oordeel dat het moeten afstellen van deuren en laden in verband met het belasten daarvan met bestek en servies niet valt te kwalificeren als een gebrek. Zoals de deskundige schrijft is dit algemeen bekend, zodat niet gezegd kan worden dat [gedaagde] in dit opzicht is tekortgeschoten in de uitvoering van het werk.
Kruidenrek
3.17.
In het rapport is vermeld dat het kruidenrek in de keuken ontbreekt. Omdat [gedaagde] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij daardoor schade heeft geleden en de post ook geen onderdeel vormt van de door [gedaagde] gevorderde schadevergoeding laat de rechtbank deze post verder buiten beschouwing.
Schuifdeur keuken-bijkeuken
3.18.
Tussen de keuken en de bijkeuken heeft [gedaagde] een schuifdeur geplaatst. De deskundige heeft vastgesteld dat de deur niet kan worden dichtgeschoven, omdat deze aan de sluitzijde niet in de daarvoor gemaakte sparing valt. De oorzaak daarvan is volgens de deskundige dat de deur aan de aan de onderzijde niet wordt geleid door een geleider of een rail, als gevolg waarvan bij het sluiten de deur tegen de aftimmering van de sluitzijde stoot. Dit heeft schade opgeleverd aan de melamine van de deur en de deurstijlen.
3.19.
[gedaagde] stelt dat de deur na het plaatsen wel functioneerde. [gedaagde] heeft echter niet betwist dat de deur niet (meer) kon worden dichtgeschoven bij het onderzoek door de deskundige en dat daardoor schade is ontstaan aan de melamine. Dit levert een gebrek op. [gedaagde] suggereert dat de kinderen van [eiser sub 1] c.s. ruw met de deur zijn omgegaan, maar dit is door [eiser sub 1] c.s. betwist en is verder op geen enkele manier onderbouwd. Het gebrek komt voor rekening van [gedaagde] .
3.20.
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat zij een minimaal budget had om de schuifdeur te maken. Dit kan niet aan [eiser sub 1] c.s. worden tegengeworpen. Als [gedaagde] van mening was dat zij met het beschikbare budget geen (goed werkende) schuifdeur kon realiseren, dan had zij de opdracht niet moeten aannemen voor deze prijs en [eiser sub 1] c.s. moeten waarschuwen.
3.21.
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling ook aangevoerd dat zij niet bekend was met het door [eiser sub 1] c.s. aangedragen schuifmechanisme en daar blind op is gevaren. Ook dit kan niet aan [eiser sub 1] c.s. worden tegengeworpen. Als [gedaagde] niet bekend was met het mechanisme, dat had het als zorgvuldig vakman op haar weg gelegen om zich daarin te verdiepen en [eiser sub 1] c.s. – een niet deskundige consument – te waarschuwen in het geval het systeem niet geschikt was voor deze specifieke schuifdeur.
3.22.
Tot slot heeft [gedaagde] gesteld dat [eiser sub 1] c.s. weigerde dat er voor deze deur in de vloer een sparing of op de vloer een geleider werd aangebracht. Voor zover dit klopt, dan geldt ook hier dat [gedaagde] [eiser sub 1] c.s. ervoor had moeten waarschuwen dat de deur bij het ontbreken van een sparing of geleider niet goed kon functioneren. Niet gebleken is dat [gedaagde] dat heeft gedaan.
Schuifdeuren kast slaapkamer
3.23.
In de slaapkamer van [eiseres sub 2] heeft [gedaagde] een kast met schuifdeuren geplaatst. De deskundige heeft vastgesteld dat de HPL-bekleding van de rail van de schuifdeur loslaat. Dit kan worden hersteld door de strip opnieuw vast te lijmen.
3.24.
[gedaagde] heeft erkend dat de strip loslaat en opnieuw moet worden vastgelijmd. Dit gebrek komt voor rekening van [gedaagde] .
3.25.
Verder heeft de deskundige vastgesteld dat op de hoeken van de elementen waartussen de schuifdeuren vallen de melamine beschadigd is. [gedaagde] heeft deze schade niet betwist. [gedaagde] wijst er op dat niet duidelijk is hoe deze schade is ontstaan, iets dat de deskundige heeft onderschreven. Daarmee heeft [eiser sub 1] c.s. onvoldoende onderbouwd dat dit gebrek voor rekening van [gedaagde] dient te komen.
Verlichting
3.26.
In de geplaatste meubels is verlichting aangebracht. In het deskundigenrapport staat dat er spots met warm licht zouden worden geleverd, maar dat enkele spots wit licht uitstralen. Volgens de deskundige is hierdoor niet geleverd wat er is afgesproken.
3.27.
[gedaagde] heeft betwist dat met [eiser sub 1] c.s. is gesproken over de kleur van de verlichting. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser sub 1] c.s. aangevoerd dat hier wel over is gesproken. Bij betwisting van [gedaagde] is dit echter onvoldoende om aan te nemen dat dit inderdaad zo is. De rechtbank kan zonder nadere onderbouwing of bewijsstukken niet vaststellen of er een afspraak is gemaakt over de kleur van de verlichting. Daarom kan er niet vanuit worden gegaan dat er is afgesproken dat er spotjes met warm licht zouden worden geleverd. Dat de spotjes ook zonder expliciete afspraak warm licht zouden moeten uitstralen, heeft [eiser sub 1] c.s. onvoldoende onderbouwd. Dit betekent dat dit geen gebrek oplevert.
Schuifdeur badkamer-slaapkamer
3.28.
Tussen de badkamer en de slaapkamer heeft [gedaagde] een schuifdeur geplaatst. Volgens de deskundige heeft deze deur een S-kromming.
3.29.
[gedaagde] betwist dat deze deur een kromming heeft. Volgens hem is mogelijk de wand waar de deur inschuift niet recht.
3.30.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de deskundige verklaard dat hij de deur heeft gecontroleerd en dat deze krom was. De deskundige heeft ook verklaard dat [gedaagde] daarbij aanwezig was en dat zij niet heeft aangegeven dat de deur volgens haar niet krom was en dat dit anders wel in het rapport had gestaan. Gelet op de constateringen van de deskundige en zijn toelichting tijdens de zitting is naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast komen te staan dat de deur een kromming heeft. Dit betekent dat er sprake is van een gebrek dat voor rekening van [gedaagde] komt.
Scheidingswand badkamer-overloop
3.31.
De scheidingswand tussen de badkamer en de overloop bestaat uit platen die zijn bekleed met melamine. Uit het deskundigenrapport volgt dat een van deze platen beschadigd is.
3.32.
[gedaagde] heeft dit niet betwist. Dit levert een gebrek op. [gedaagde] heeft gesteld dat het zou kunnen dat een elektromonteur de plaat heeft verwijderd en bij het terugplaatsen daarvan de plaat heeft beschadigd. Dit is echter niet onderbouwd en daarom niet vast komen te staan.
3.33.
Uit het deskundigenrapport volgt verder nog dat er sprake zou zijn van een stuitnaad, waarbij volgens [eiser sub 1] c.s. het risico bestaat op vochtinwerking. Hiervoor is al vastgesteld dat de plaat gebrekkig is en dus hersteld of vervangen moet worden. De rechtbank gaat ervan uit dat daarbij ook de stuitnaad wordt opgelost, zodat daar in dit vonnis niet verder op wordt ingegaan.
Spiegel
3.34.
Onderdeel van de opdracht is het leveren en installeren van een spiegel. De deskundige heeft geconstateerd dat de spiegel beschadigd is geraakt.
3.35.
[gedaagde] heeft dit niet betwist. Dit betekent dat er sprake is van een gebrek.
Kitwerk
3.36.
In zijn rapport heeft de deskundige tot slot geconstateerd dat meerdere kasten tot of net boven de vloer zijn geplaatst. De aansluiting tussen deze kasten en de vloer is niet afgedicht met kit. Dit moet volgens de deskundige alsnog gebeuren om te voorkomen dat er bij het dweilen van de vloer vochtinwerking optreedt.
3.37.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] aangegeven dat dit niet in de offerte staat en zij zich afvraagt of dit tot haar opdracht behoort. Volgens [gedaagde] wordt het kitwerk normaal gesproken door een schilder uitgevoerd. [eiser sub 1] c.s. heeft niet betwist dat het kitwerk niet expliciet is opgenomen in de offerte. Of het kitwerk (impliciet) onderdeel uitmaakt van de opdracht, hangt daarom af van wat gebruikelijk is in deze branche en wat [eiser sub 1] c.s. als opdrachtgever redelijkerwijs mag verwachten. Hierover heeft [eiser sub 1] c.s. geen stellingen ingenomen. Omdat [eiser sub 1] c.s. niet heeft onderbouwd dat het kitwerk onderdeel uitmaakt van de opdracht, levert het ontbreken daarvan geen gebrek op.
Taatsdeur tweede verdieping
3.38.
Volgens [eiser sub 1] c.s. is de door [gedaagde] gerealiseerde taatsdeur op de tweede verdieping gebrekkig. Dit vermeende gebrek maakt geen onderdeel uit van het deskundigenrapport, omdat het pas later door [eiser sub 1] c.s. is geconstateerd. Het gebrek bestaat er volgens hem uit dat het scharnier van de taatsdeur loszit en meebeweegt, waardoor de taatsdeur scheef terugvalt. Dit komt volgens [eiser sub 1] c.s. omdat de scharnieren niet met schroeven zijn bevestigd maar slechts met kit. Dit volgt uit de offerte in productie 39 bij dagvaarding.
3.39.
In haar conclusie van antwoord is [gedaagde] niet op de taatsdeur ingegaan. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] niet betwist dat de taatsdeur niet met schroeven maar met kit is vastgezet en dat het scharnier loszit en meebeweegt. Dit levert een gebrek op. Wel heeft [gedaagde] gesuggereerd dat [eiser sub 1] c.s. de taatsdeur heeft gebruikt terwijl de kit nog niet droog was. Dit is echter niet onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbijgaat.
Afwerking schuifdeuren keuken-woonkamer
3.40.
Tussen de keuken en de woonkamer heeft [gedaagde] schuifdeuren gerealiseerd. Deze zijn opgehangen aan een systeem dat in het plafond is verwerkt. De zijkanten van de sparing in het plafond zijn door [gedaagde] afgewerkt met een strip van het materiaal HPL. Deze strip dekt volgens de deskundige het stucwerk niet volledig af, waardoor de afwerking slordig oogt.
3.41.
In de conclusie van antwoord heeft [gedaagde] erkend dat de afwerking van de zijkanten van de sparing niet goed is. Hiermee is dit gebrek vast komen te staan.
Openen en sluiten schuifdeuren keuken-woonkamer
3.42.
Bij akte vermeerdering van eis heeft [eiser sub 1] c.s. aangevoerd dat er bij het openen van de schuifdeuren tussen de keuken en de woonkamer weerstand optreedt en dat het ook lastig is om de deuren weer te sluiten. Op de door [eiser sub 1] c.s. als productie 41 overgelegde video is dit te zien.
3.43.
Omdat hierna zal worden vastgesteld dat [gedaagde] met betrekking tot het openen en sluiten van deze schuifdeuren niet in verzuim is geraakt, kan dit vermeende gebrek niet tot een schadevergoedingsplicht van [gedaagde] leiden. Dit betekent dat de vraag of er sprake is van een gebrek niet besproken hoeft te worden.
[gedaagde] komt geen beroep toe op een opschortingsrecht
3.44.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiser sub 1] c.s. nog een deel van de aanneemsom en het meerwerk moet betalen, op grond waarvan [gedaagde] zich ten aanzien van haar verplichting tot herstel van de gebreken op een opschortingsrecht heeft beroepen.
3.45.
Dit verweer wordt verworpen. Bij de beoordeling in reconventie wordt geoordeeld dat [gedaagde] geen recht heeft op betaling van meerwerk, zodat dit geen geldige reden voor opschorting kan zijn. Voor zover vast zou komen te staan dat [eiser sub 1] c.s. nog een deel van de aanneemsom moet betalen, dan geldt dat [eiser sub 1] c.s. zijn betalingsverplichting heeft opgeschort in verband met de gebreken in het werk. Uit de mail van 8 augustus 2023 (productie 26 bij dagvaarding) volgt dat [gedaagde] dit ook als zodanig begrepen. In verband met de vastgestelde gebreken was [eiser sub 1] c.s. bevoegd de betaling op te schorten. Dit betekent dat [gedaagde] aan het achterwege blijven van de betaling geen bevoegdheid tot opschorting van de eigen herstelverplichtingen kan ontlenen.
[gedaagde] is ten aanzien van de meeste gebreken in verzuim geraakt
3.46.
Door de hiervoor vastgestelde gebreken is [gedaagde] tekortgeschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst. Op grond van artikel 6:74 BW is zij daarom in beginsel verplicht de schade te vergoeden die [eiser sub 1] c.s. daardoor lijdt.
3.47.
[eiser sub 1] c.s. vordert een vervangende schadevergoeding. Deze schadevergoeding bestaat uit de kosten van het door een derde partij laten herstellen van de gebreken. Omdat herstel van deze gebreken door [gedaagde] niet blijvend onmogelijk was, moet zij voor de toewijsbaarheid van de vervangende schadevergoeding in verzuim zijn geraakt.
3.48.
Ten aanzien van de in het deskundigenrapport opgenomen gebreken heeft [eiser sub 1] c.s. [gedaagde] bij brief van 18 september 2023 gesommeerd om binnen tien dagen met een plan van aanpak te komen, waarin wordt toegelicht hoe en wanneer de gebreken worden hersteld. In de brief van 20 oktober 2023 heeft [gedaagde] om meerdere redenen aangevoerd niet gehouden te zijn om tot herstel over te gaan. [gedaagde] is ook niet tot herstel overgegaan, zodat zij op grond van artikel 6:82 lid 1 BW in verzuim is geraakt.
3.49.
Ten aanzien van het gebrek aan de taatsdeur geldt dat [gedaagde] [eiser sub 1] c.s. bij brief van 11 december 2023 heeft laten weten niet gehouden te zijn dit gebrek te herstellen. Hierdoor is [gedaagde] op grond van artikel 6:83 aanhef onder c BW in verzuim geraakt.
3.50.
Ten aanzien van het openen en sluiten van de schuifdeuren tussen de keuken en de woonkamer geldt dat [eiser sub 1] c.s. aan [gedaagde] geen ingebrekestelling heeft gestuurd, waarin [gedaagde] een redelijke termijn is gegeven om het vermeende gebrek te herstellen. Op grond daarvan is het verzuim van [gedaagde] dus niet ingetreden. [eiser sub 1] c.s. stelt dat het verzuim zonder ingebrekestelling is ingetreden en beroept zich daarbij op artikel 6:83 aanhef onder c BW. Daarin is bepaald dat het verzuim intreedt wanneer de schuldeiser ( [eiser sub 1] c.s.) uit een mededeling van de schuldenaar ( [gedaagde] ) moet afleiden dat deze in de nakoming van de verbintenis (herstel van de deze deuren) zal tekortschieten. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat hieraan is voldaan. Anders dan [eiser sub 1] c.s. stelt, betekent het enkele feit dat [gedaagde] in deze procedure verweer voert tegen de andere gebreken nog niet dat daaruit kan worden afgeleid dat [gedaagde] ook niet bereid is om het vermeende gebrek aan deze deuren te herstellen. Dat [gedaagde] niet in staat is om het vermeende gebrek te herstellen, zoals [eiser sub 1] c.s. stelt, is ook niet onderbouwd.
3.51.
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat [eiser sub 1] c.s. in schuldeisersverzuim is geraakt, waardoor aan het verzuim van [gedaagde] een einde is gemaakt. De rechtbank verwerpt dit verweer als onvoldoende onderbouwd. [gedaagde] heeft enkel gesteld dat [eiser sub 1] c.s. haar de toegang tot de woning heeft ontzegd. Wanneer en op welke wijze dit is gebeurd, heeft zij niet onderbouwd. Bovendien strookt dit niet met de opstelling van [gedaagde] , waaruit volgt dat zij de gebreken niet erkende.
3.52.
De conclusie is dat [gedaagde] ten aanzien van alle hiervoor vastgestelde gebreken in verzuim is geraakt, met uitzondering van het gebrek ten aanzien van het openen en sluiten van de schuifdeuren tussen de keuken en de woonkamer. Ten aanzien van dit gebrek kan [eiser sub 1] c.s. dus geen aanspraak maken op vervangende schadevergoeding.
Omzetting in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding
3.53.
Ten aanzien van de in het deskundigenrapport genoemde gebreken heeft [gedaagde] bij brief van 13 oktober 2023 geschreven dat hij in plaats van nakoming aanspraak maakt op vervangende schadevergoeding. Hiermee heeft [eiser sub 1] c.s. de oorspronkelijke verbintenis tot nakoming op grond van artikel 6:87 BW omgezet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding. Dit betekent dat [eiser sub 1] c.s. herstel door [gedaagde] niet meer hoeft te accepteren en [gedaagde] de kosten van herstel door een andere partij moet betalen.
3.54.
Ten aanzien van het gebrek aan de taatsdeur begrijpt de rechtbank de uitgebrachte dagvaarding als omzettingsverklaring in de zin van artikel 6:87 BW.
De begroting van de vervangende schadevergoeding
3.55.
Voor het softclosesysteem en de besteklade vordert [eiser sub 1] c.s. conform de raming van de deskundige bedragen van € 190,00 respectievelijk € 180,00 inclusief btw. [gedaagde] heeft de hoogte van deze bedragen niet gemotiveerd betwist, zodat de rechtbank hierbij aansluit.
3.56.
Ten aanzien van de schuifdeur tussen de keuken en de bijkeuken vordert [eiser sub 1] c.s.
€ 4.645,67 inclusief btw. Hij baseert dit bedrag op de offerte van [onderneming 2] in productie 39 bij dagvaarding. In die offerte wordt ervan uitgegaan de gehele deur, het railsysteem en de voorzetwand moeten worden verwijderd. Vervolgens moet er een nieuwe deur worden gemaakt en geïnstalleerd, waarna de voorzetwand opnieuw kan worden opgebouwd. De rechtbank is onvoldoende gebleken dat de bestaande installatie volledig vervangen moet worden en niet kan worden volstaan met een andere oplossing, zoals het toepassen van een rail, geleider, sparing in de vloer, een ander systeem of – zoals de deskundige zelf voorstelt – het verruimen van de sparing aan de sluitzijde in combinatie met een tochtborstel. Dit vraagt om een nadere onderbouwing. De rechtbank zal [eiser sub 1] c.s. daarom opdragen dit nader te onderbouwen, bij voorkeur aan de hand van een nadere toelichting van zijn deskundige. [gedaagde] zal daarna in de gelegenheid worden gesteld om daarop te reageren.
3.57.
Met betrekking tot de kast in de slaapkamer vordert [eiser sub 1] c.s. conform de raming van de deskundige een bedrag van € 960,00 inclusief btw. [gedaagde] kan naar het oordeel van de rechtbank alleen worden aangesproken voor het vastlijmen van de strip. Los daarvan komt dit bedrag de rechtbank erg hoog voor. De rechtbank schat de schade op € 200,00 inclusief btw.
3.58.
Voor de schuifdeur tussen de badkamer en de slaapkamer vordert [eiser sub 1] c.s. een schadevergoeding van € 5.585,84 inclusief btw. Hij baseert dit bedrag op de offerte in productie 39. De deskundige van [eiser sub 1] c.s. heeft een bedrag van € 3.120,00 inclusief btw geraamd. Het gevorderde bedrag komt de rechtbank hoog voor in vergelijking met het door de deskundige geraamde bedrag. De rechtbank begroot de schade daarom op het gemiddelde van beide bedragen, te weten € 4.352,92 inclusief btw.
3.59.
Ter zake de scheidingswand tussen de badkamer en de overloop vordert [eiser sub 1] c.s. een schadevergoeding van € 5.222,84 inclusief btw. Dit bedrag is gebaseerd op de offerte in productie 39. Daarin wordt ervan uitgegaan dat alle wandpanelen worden vervangen en de taatsdeur moet worden gedemonteerd. Hiervoor is – aan de hand van het deskundigenrapport – enkel vastgesteld dat één wandpaneel beschadigd is geraakt. Dit betekent dat het gevorderde schadebedrag te hoog is. De rechtbank gaat daarom uit van het in het deskundigenrapport geraamde bedrag van € 1.620,00 inclusief btw. [gedaagde] heeft dit bedrag niet gemotiveerd betwist.
3.60.
Voor het vervangen van de spiegel vordert [eiser sub 1] c.s. conform de raming van de deskundige een bedrag van € 1.210,00 inclusief btw. [gedaagde] heeft gesteld dat kan worden volstaan met herstel van de spiegel. Zij heeft echter niet onderbouwd op welke wijze dit herstel kan plaatsvinden en welk bedrag daarmee gemoeid gaat. De rechtbank houdt daarom het bedrag van [eiser sub 1] c.s. aan en begroot de schade op € 1.210,00 inclusief btw.
3.61.
Met betrekking tot de taatsdeur op de tweede verdieping vordert [eiser sub 1] c.s. een schadevergoeding van € 5.641,50 inclusief btw. Dit bedrag is gebaseerd op de offerte in productie 39. Daarin wordt ervan uitgegaan dat er een volledige nieuwe taatsdeur wordt gemaakt en teruggeplaatst. De rechtbank is onvoldoende gebleken dat de bestaande deur volledig vervangen moet worden en niet kan worden volstaan met een andere oplossing, zoals het alsnog deugdelijk vastzetten van (de scharnieren van) de bestaande deur. Dit vraagt om een nadere onderbouwing. De rechtbank zal [eiser sub 1] c.s. daarom opdragen om dit nader toe te lichten, bij voorkeur mede aan de hand van een nadere toelichting van zijn deskundige. [gedaagde] zal daarna in de gelegenheid worden gesteld om daarop te reageren.
3.62.
Voor het afwerken van de sparing in het plafond bij de schuifdeuren tussen de keuken en de woonkamer vordert [eiser sub 1] c.s. € 630,00 inclusief btw. Dit bedrag komt de rechtbank erg hoog voor. Volgens de deskundige van [eiser sub 1] c.s. kan dit worden opgelost met het toepassen van een ander materiaal of een bredere strip. De rechtbank schat de schade op € 300,00 inclusief btw.
Schade bij uitvoering van de werkzaamheden
3.63.
[eiser sub 1] c.s. vordert verder een bedrag van € 8.870,00. Dit heeft betrekking op schade die door [gedaagde] (of door haar ingeschakelde derden) bij het uitvoeren van het werk is veroorzaakt. Het zou gaan om schade aan de airconditioning, vloer, wanden en plafonds. Voor deze vordering is niet vereist dat [gedaagde] in verzuim is geraakt, omdat nakoming al blijvend onmogelijk is.
3.64.
Over de schade bestaan bij de rechtbank nog een aantal onduidelijkheden. Partijen zijn in hun processtukken op de schade niet voldoende ingegaan en volstaan grotendeels met een verwijzing naar producties (correspondentie en Excelsheets). Het is niet de taak van de rechter om de onderbouwing van vorderingen en verweren af te leiden uit (deels slecht leesbare) producties. Dat is de taak van de advocaten.
3.65.
Dat er bij de uitvoering van de werkzaamheden schade is veroorzaakt, heeft [gedaagde] niet gemotiveerd betwist. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat dit klopt. [eiser sub 1] c.s. heeft recht op vergoeding van die schade. Wat de schade precies behelst en hoe het gevorderde schadebedrag is opgebouwd, is nog onduidelijk. Verder begrijpt de rechtbank dat het standpunt van [gedaagde] is dat zij een deel van de schade zelf heeft hersteld en dat een deel is hersteld door een door haar ingeschakelde (en betaalde) derde aannemer. [gedaagde] heeft de schade gemeld bij haar CAR-verzekeraar. Zij heeft de uitkering die deze verzekeraar heeft gedaan zelf gehouden, omdat zij de derde aannemer heeft betaald en omdat zij zelf kosten heeft gemaakt om de schade te herstellen, zo begrijpt de rechtbank haar standpunt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser sub 1] c.s. aangevoerd dat dit zou betekenen dat de derde aannemer dubbel is betaald. Hieruit leidt de rechtbank af dat [eiser sub 1] c.s. stelt dat hij zelf ook betalingen aan deze derde aannemer heeft gedaan ter zake het herstel van de schade.
3.66.
Gelet op de hiervoor genoemde onduidelijkheden zal de rechtbank [eiser sub 1] c.s. opdragen om toe te lichten waar de schade precies uit bestaat, hoe het bedrag van
€ 8.870,00 is opgebouwd, of deze schade al is hersteld en, zo ja, welk deel en door welke partij, en welke bedragen zij aan welke partij voor dit herstel heeft betaald (voor zover mogelijk inclusief betalingsbewijzen). [gedaagde] zal daarna in de gelegenheid worden gesteld om daarop te reageren.
[gedaagde] moet de kosten van de deskundige betalen
3.67.
[eiser sub 1] c.s. vordert een bedrag van € 2.178,00 ter zake de kosten van de door hem ingeschakelde deskundige. Het gaat hierbij om kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid zoals bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub b BW. [gedaagde] heeft tegen deze vordering geen afzonderlijk verweer gevoerd. [eiser sub 1] c.s. heeft [gedaagde] in meerdere brieven en mails terecht geconfronteerd met een aantal gebreken in het werk. [gedaagde] heeft steeds geweigerd de gebreken te erkennen en te herstellen. Het is daarom redelijk dat [eiser sub 1] c.s. een deskundige opdracht heeft gegeven om onderzoek te doen om de gebreken en de schade vast te laten stellen. De omvang van de deskundigenkosten komt de rechtbank ook redelijk voor. De vordering wordt daarom toegewezen.
De buitengerechtelijke incassokosten, rente en proceskosten worden later beoordeeld
3.68.
Tot slot heeft [eiser sub 1] c.s. betaling van buitengerechtelijke incassokosten, proceskosten en wettelijke rente (over de vervangende schadevergoeding, gevolgschade, deskundigenkosten, incassokosten en proceskosten) gevorderd. Deze vorderingen zullen in het eindvonnis worden beoordeeld.
In reconventie
3.69.
In reconventie vordert [gedaagde] betaling van € 21.131,84. Dit bedrag bestaat uit het restant van de aanneemsom (€ 11.779,99) en meerwerk (€ 10.126,85) en is verminderd met een bedrag van € 775,00 ter zake door [gedaagde] erkende gebreken in het werk.
3.70.
Om te kunnen beoordelen of [eiser sub 1] c.s. nog een bedrag aan [gedaagde] moet betalen, moet vastgesteld worden:
  • wat de oorspronkelijke aanneemsom is;
  • of er sprake is van meer- en minderwerk;
  • of [eiser sub 1] c.s. de door [gedaagde] in rekening gebrachte prijsstijgingen moet betalen;
  • welke betalingen [eiser sub 1] c.s. al heeft gedaan.
Deze punten wordt hieronder besproken.
De aanneemsom
3.71.
In de door [eiser sub 1] c.s. getekende offerte van 30 november 2021 (productie 2 bij dagvaarding) is een totale aanneemsom van € 89.615,02 inclusief btw opgenomen.
3.72.
[eiser sub 1] c.s. stelt dat partijen, in afwijking van de getekende offerte, hebben afgesproken dat er een bedrag van € 43.635,02 inclusief btw en een bedrag van € 38.000,00 zonder btw zou worden betaald. Een en ander zoals blijkt uit de offerte in productie 21 bij dagvaarding. Dit betekent dat de totale afgesproken aanneemsom € 81.635,02 zou bedragen.
3.73.
Op pagina 2 en 3 van de conclusie van antwoord in conventie erkent [gedaagde] dat partijen hebben afgesproken dat de tweede versie van de offerte, dus inclusief de betaling van
€ 38.000,00, zou worden uitgevoerd. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de totale aanneemsom € 81.635,02 bedraagt.
Meer- en minderwerk is niet vast komen te staan
3.74.
Volgens [eiser sub 1] c.s. is de opdracht na het ondertekenen van de offerte aangepast. Bepaalde werkzaamheden zijn niet uitgevoerd, zodat de aanneemsom lager uitvalt (minderwerk).
3.75.
De bewijslast van de stelling dat partijen hebben afgesproken dat er minder werk is uitgevoerd dan overeengekomen, ligt bij [eiser sub 1] c.s. Hij moet deze stelling voldoende onderbouwen en zo nodig bewijzen. In de dagvaarding heeft [eiser sub 1] c.s. niet geconcretiseerd welke werkzaamheden uit de offerte niet zijn uitgevoerd, tot welk bedrag de aanneemsom als gevolg daarvan is verminderd en wat partijen daarover precies hebben afgesproken. [eiser sub 1] c.s. verwijst slechts naar een Excelbestand in productie 4 bij dagvaarding, waarin de mutaties op de opdracht zouden zijn opgenomen en welk bestand met [gedaagde] zou zijn gedeeld, en naar omvangrijke correspondentie die tussen (de gemachtigden van) partijen is gevoerd. Daarmee kan hij niet volstaan. Het is - zoals hiervoor als is toegelicht - niet aan de rechter om zelf op basis van de producties uit te zoeken wat het minderwerk is geweest. Het is aan de advocaat om dit in de dagvaarding concreet te maken en toe te lichten. Omdat dit niet is gebeurd, en ook tijdens de mondelinge behandeling onvoldoende duidelijk is geworden, kan niet worden vastgesteld dat van minderwerk sprake is en leidt dit niet tot aanpassing van de aanneemsom.
3.76.
Volgens [gedaagde] is er na het ondertekenen van de offerte meerwerk uitgevoerd. Zij verwijst daartoe naar de factuur van 23 mei 2023. [gedaagde] vordert dat deze factuur wordt betaald. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank [gedaagde] gevraagd waar de eerste vier posten van deze factuur op zien (de posten met een percentage van 30% en 50%). Daarop heeft [gedaagde] geantwoord dat dit prijsstijgingen zijn. Dit is wat anders dan meerwerk. Deze prijsstijgingen worden onder de volgende paragraaf besproken.
3.77.
De onderste zeven posten op de factuur van 23 mei 2023 zien volgens [gedaagde] op meerwerk. [eiser sub 1] c.s. betwist dat hij dit verschuldigd is en stelt dat [gedaagde] niet heeft onderbouwd dat aan de vereisten van artikel 7:755 BW niet is voldaan.
3.78.
In artikel 7:755 BW is bepaald dat in het geval van door de opdrachtgever gewenste toevoegingen of veranderingen in het overeengekomen werk, de aannemer slechts een verhoging van de prijs kan vorderen, wanneer hij de opdrachtgever tijdig heeft gewezen op de noodzaak van een daaruit voortvloeiende prijsverhoging, tenzij de opdrachtgever die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen. Omdat [gedaagde] aanspraak maakt op betaling van meerwerk, moet zij stellen en zo nodig bewijzen dat aan deze voorwaarden is voldaan. [gedaagde] heeft dit niet gedaan. Zij heeft in de processtukken niet onderbouwd wat het meerwerk precies omvat en hoe [eiser sub 1] c.s. dat heeft opgedragen. De enkele verwijzing naar de meerwerkfactuur is daarvoor onvoldoende. Ook heeft [gedaagde] niet onderbouwd dat zij [eiser sub 1] c.s. tijdig heeft gewaarschuwd dat het meerwerk zal leiden tot een hogere prijs of dat [eiser sub 1] c.s. dat uit zichzelf had moeten begrijpen.
3.79.
De conclusie is dat de oorspronkelijke aanneemsom niet naar beneden wordt bijgesteld in verband met minderwerk en dat het door [gedaagde] gevorderde meerwerk wordt afgewezen.
Prijsstijgingen hoeven niet te worden betaald
3.80.
De eerste vier posten van de factuur van 23 mei 2023 hebben betrekking op een prijsstijging van de oorspronkelijke aanneemsom. [gedaagde] stelt dat [eiser sub 1] c.s. hiermee heeft ingestemd. [eiser sub 1] c.s. heeft dit betwist. Volgens hem is hij slechts akkoord gegaan onder de voorwaarde dat het werk goed wordt opgeleverd en er een juiste verrekening plaatsvindt. [gedaagde] heeft dit niet weersproken en heeft ook niet gesteld dat deze voorwaarde is ingetreden. Dit betekent dat niet vast is komen te staan dat de prijsstijging op grond van een partijafspraak bij [eiser sub 1] c.s. in rekening mag worden gebracht.
3.81.
Afgezien van een partijafspraak kan een prijsstijging enkel in de in artikel 7:753 BW genoemde gevallen bij de opdrachtgever in rekening worden gebracht. In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat als er na het sluiten van de overeenkomst kostenverhogende omstandigheden ontstaan (een prijsstijging) zonder dat dit aan de aannemer kan worden toegerekend, de rechter op vordering van de aannemer de overeengekomen aanneemsom aan de prijsstijging kan aanpassen, mits de aannemer bij het bepalen van de aanneemsom geen rekening hoefde te houden met de kans op deze omstandigheden. In het tweede lid is bepaald dat de aannemer de prijs zonder tussenkomst van de rechter mag aanpassen als de kostenverhoging het gevolg is van door de opdrachtgever verschafte onjuiste gegevens.
3.82.
De stelplicht en bewijslast dan aan de voorwaarden van artikel 7:753 BW lid 1 of 2 is voldaan, rusten op [gedaagde] . Zij heeft dit niet gesteld. Bovendien is in lid 3 bepaald dat de aannemer de opdrachtgever zo spoedig mogelijk voor de noodzaak van een prijsverhoging moet waarschuwen. Ook daarover heeft [gedaagde] niets gesteld. Dit betekent dat de prijsverhogingen ook op grond van de wet niet bij [eiser sub 1] c.s. in rekening kunnen worden gebracht.
3.83.
De conclusie is dat de vordering van [eiser sub 1] c.s. tot betaling van de prijsstijging wordt afgewezen.
De betalingen van [eiser sub 1] c.s.
3.84.
[eiser sub 1] c.s. is een totale aanneemsom van € 81.635,02 aan [gedaagde] verschuldigd. Volgens [gedaagde] heeft [eiser sub 1] c.s. in totaal € 77.835,03 betaald.
3.85.
[eiser sub 1] c.s. heeft dit betwist, maar hij heeft niet gesteld welk bedrag hij dan wel aan [gedaagde] heeft betaald. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank hem hier nadrukkelijk om gevraagd, maar daarop gaf hij aan dit niet precies te weten. De rechtbank zal [eiser sub 1] c.s. daarom opdragen om de door hem gedane betalingen nader te onderbouwen, voor zover mogelijk inclusief betalingsbewijzen. [gedaagde] zal daarna in de gelegenheid worden gesteld om daarop te reageren.
Tussenconclusie
3.86.
De totale betalingsverplichting van [eiser sub 1] c.s. bedraagt € 81.635,02. Of hij hiervan nog een deel moet betalen, hangt af van de betalingen die hij heeft gedaan. Hier zal de rechtbank in het eindvonnis een beslissing over nemen. Dit geldt ook voor de door [gedaagde] gevorderde wettelijke rente en de proceskosten in reconventie.
Vervolg conventie en reconventie
3.87.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, ligt bij eindvonnis in ieder geval een bedrag aan vervangende schadevergoeding dat [gedaagde] aan [eiser sub 1] c.s. moet betalen, voor toewijzing gereed. Ook moet [gedaagde] de kosten van het deskundigenrapport vergoeden. Partijen dienen zich bij akte uitsluitend uit te laten over de hiervoor genoemde punten in randnummers 3.56, 3.61, 3.63 - 3.66 en 3.84 - 3.85. Met het oog op deze aktewisseling houdt de rechtbank de verdere beslissing aan tot het eindvonnis.

4.De beslissing

De rechtbank
in reconventie en reconventie
4.1.
verwijst de zaak naar de rol van
woensdag 28 mei 2025voor het nemen van een akte door [eiser sub 1] c.s. over:
  • de vraag of de gehele deur tussen de keuken en de bijkeuken, het railsysteem en de voorzetwand moet worden vervangen, of dat kan worden volstaan met een andere oplossing, zoals het toepassen van een rail, geleider, sparing in de vloer, ander systeem of – zoals de deskundige zelf voorstelt – het verruimen van de sparing aan de sluitzijde in combinatie met een tochtborstel (randnummer 3.56);
  • de vraag of de volledige taatsdeur op de tweede verdieping moet worden vervangen, of dat kan worden volstaan met een andere oplossing, zoals het alsnog deugdelijk vastzetten van (de scharnieren van) de bestaande deur (randnummer 3.61);
  • de aard en omvang van de schade inclusief het gevorderde bedrag van
€ 8.870,00, de vraag of deze schade al is hersteld en, zo ja, welke deel en door welke partij, en de vraag welke bedragen [eiser sub 1] c.s. voor dit herstel heeft betaald en aan welke partij (voor zover mogelijk inclusief betalingsbewijzen) (randnummers 3.63-3.66);
- alle door [eiser sub 1] c.s. aan [gedaagde] gedane betalingen (voor zover mogelijk inclusief betalingsbewijzen) (randnummers 3.84-3.85);
4.2.
bepaalt dat [gedaagde] vervolgens in de gelegenheid wordt gesteld om op een termijn van vier weken bij akte te reageren;
4.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.R. van der Vos en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2025.
45353