ECLI:NL:RBMNE:2025:1957

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
UTR 24/4356, 23/3416, 23/4021, 23/4115, 23/3935
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor vestiging gezondheidscentrum in voormalige kantoorvilla

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 22 april 2025, worden de beroepen van verschillende eisers tegen de omgevingsvergunning voor de vestiging van een gezondheidscentrum in een voormalige kantoorvilla beoordeeld. De rechtbank concludeert dat het college van burgemeester en wethouders van Hilversum de omgevingsvergunningen terecht heeft verleend. De eisers, die vrezen voor parkeeroverlast en verkeersveiligheidsproblemen, hebben hun bezwaren niet kunnen onderbouwen. De rechtbank oordeelt dat de parkeerbehoefte correct is berekend, waarbij alleen rekening is gehouden met de legale parkeerplaatsen. De vrees voor een toename van het aantal behandelkamers en de verkeersdrukte wordt als ongegrond beschouwd. De rechtbank wijst erop dat de vergunning is verleend op basis van de aanvraag en dat toekomstige intensivering van gebruik niet kan leiden tot weigering van de vergunning. De beroepen worden ongegrond verklaard, wat betekent dat de omgevingsvergunningen in stand blijven.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 24/4356, 23/3416, 23/4021, 23/4115, 23/3935

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 april 2025 in de zaken tussen

[eiser 1] ,

[eiseres 1] ,
[eiser 2] ,
[eiseres 2] ,
[eiser 3] ,
[eiser 4] ,
[eiser 5] ,
[eiseres 3] ,
[eiser 6] ,
[eiser 7] ,allen uit [woonplaats] , eisers-1,
(gemachtigde: mr. J.C.W. van Eekeren),

[eiser 8] ,

[eiseres 4] ,beide uit [woonplaats] , eisers-2,

[eiser 9] ,

[eiser 10] ,beide uit [woonplaats] , eisers-3,

[eiser 11] ,

[eiser 12] ,beide uit [woonplaats] , eisers-4,
hierna samen: eisers, en,

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum

(gemachtigde: mr. C.M.E. Janssen).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[derde-partij]uit [woonplaats] , (vergunninghouder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers over de omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik [1] , waarmee een gezondheidscentrum mogelijk wordt gemaakt in de voormalige kantoorvilla aan de [adres] in [woonplaats] (omgevingsvergunning-1).
1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank ook het beroep van eisers-1 over de omgevingsvergunning voor het intern verbouwen [2] en legaliseren/aanpassen van een aanbouw en planologisch strijdig gebruik [3] van de voormalige kantoorvilla aan de [adres] in [woonplaats] (omgevingsvergunning-2). Eisers-2, eisers-3 en eisers-4 zijn niet in beroep tegen omgevingvergunning-2 opgekomen.
1.2.
Met het bestreden besluit van 4 juli 2023 op (onder meer) de bezwaren van eisers, heeft het college de omgevingsvergunning-1 in stand gelaten.
1.3.
Met het bestreden besluit van 14 mei 2024 op (onder meer) de bezwaren van eisers-1, heeft het college de omgevingsvergunning-2 in stand gelaten.
1.4.
Het college heeft op 12 juli 2024 op de beroepen gereageerd met een verweerschrift. Eisers-1 hebben op 3 december 2024 een nadere reactie gegeven op het verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen op 17 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers-1, bijgestaan door [eiser 1] en [eiser 3] , eisers-3 vertegenwoordigd door [eiser 9] , de gemachtigde van het college, bijgestaan door [A] , [B] en [C] en vergunninghouder, bijgestaan door [D] .
1.6.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen. De rechtbank heeft ook de verlengde termijn niet gehaald en partijen bericht uiterlijk op 22 april 2025 uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college de omgevingsvergunningen heeft kunnen verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
2.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het college beide omgevingsvergunningen heeft kunnen verlenen en dat de beroepen van eisers ongegrond zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat de zaak over
3. In de voormalige kantoorvilla aan de [adres] wil vergunninghouder een gezondheidscentrum vestigen, met onder andere een huisartsenpraktijk. Op het perceel rust op grond van het bestemmingsplan 'Noordwestelijk Villagebied' de bestemming 'kantoordoeleinden'. Een gezondheidscentrum is in strijd met deze bestemming. Om dit gebruik toch mogelijk te maken heeft het college omgevingsvergunning-1 verleend voor planologisch strijdig gebruik. Daarnaast heeft het college met het oog op de vestiging van het gezondheidscentrum omgevingsvergunning-2 verleend voor interne verbouwwerkzaamheden en de legalisering van een in het verleden gerealiseerde aanbouw. Van deze aanbouw heeft het college niet meer kunnen vaststellen of daar al eerder een vergunning voor is verleend.
3.1.
Diverse omwonenden hebben tegen beide omgevingsvergunningen bezwaar gemaakt. Zij vrezen voor parkeeroverlast en de aantasting van de verkeersveiligheid door een toename van verkeer vanwege de komst van het gezondheidscentrum. Het college heeft de bezwaren ongegrond verklaard en de omgevingsvergunningen in stand gelaten. Tegen omgevingsvergunning-1 hebben alle eisers beroep ingesteld. Tegen omgevingsvergunning-2 hebben alleen eisers-1 beroep ingesteld.
Overgangsrecht en toetsingskader
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. De aanvragen om omgevingsvergunning in deze zaak zijn ingediend vóór 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
4.1.
Bij besluiten om een omgevingsvergunning te verlenen voor activiteiten die afwijken van het bestemmingsplan heeft het college beleidsruimte. Dit betekent dat de rechtbank de beslissing van het college om de omgevingsvergunning voor een afwijking van het bestemmingsplan, terughoudend toetst. De vraag die de rechtbank daarbij beantwoordt, is of het college in redelijkheid tot vergunningverlening heeft kunnen besluiten. Daarvoor geldt dat het college de aspecten van een goede ruimtelijke ordening in de besluitvorming moet betrekken en dat een belangenafweging moet worden gemaakt.

Omgevingsvergunning-1

5. In het navolgende zal de rechtbank de beroepsgronden van eisers bespreken tegen omgevingsvergunning-1. De gronden van eisers-1 tegen omgevingsvergunning-2 bespreekt de rechtbank apart daarna.
Parkeerbehoefte
6. Naast het bestemmingsplan 'Noordwestelijk Villagebied' geldt ter plaatse ook het bestemmingsplan 'Herziening Noordwestelijk Villagebied – parkeernormen 2018'. Op grond van artikel 4.1.1. van de regels van dit plan moet bij het verlenen van een omgevingsvergunning of andere toestemming voor bouwen en/of gebruik vaststaan dat voldoende ruimte wordt gerealiseerd voor het parkeren en stallen van auto's in, op of onder een gebouw dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het gebouw behoort. De benodigde parkeerruimte moet worden bepaald met behulp van de parkeernormen zoals die zijn opgenomen in de 'Beleidsregels Parkeren bij ruimtelijke ontwikkelingen Hilversum 2017'.
6.1.
Eisers vinden dat het college verkeerd heeft berekend hoeveel parkeerplaatsen op eigen terrein moeten worden aangelegd. De omgevingsvergunning had volgens hen geweigerd moeten worden vanwege een tekort aan parkeerruimte op eigen terrein.
6.2.
Op grond van vaste rechtspraak [4] dient bij de beantwoording van de vraag of voorzien wordt in voldoende parkeerruimte, alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de realisering van een (bouw)plan. Een bestaand tekort aan parkeerplaatsen mag buiten beschouwing worden gelaten. Er hoeft slechts rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het (bouw)plan ten opzichte van de reeds bestaande parkeerbehoefte. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak voor de uitleg van de parkeerregels van deze rechtspraak af te wijken.
6.3.
De rechtbank stelt vast dat partijen er niet over van mening verschillen dat de parkeerbehoefte van het voormalige kantoorpand 19 parkeerplaatsen bedroeg en dat het te vestigen gezondheidscentrum een parkeerbehoefte heeft van 27 parkeerplaatsen. Ook bestaat er geen verschil van mening over dat de toegenomen behoefte aan 8 parkeerplaatsen op eigen terrein moet worden opgevangen. Partijen verschillen wel van mening over hoe het bestaande tekort aan parkeerplaatsen moet worden vastgesteld.
6.4.
Eisers vinden dat er een bestaand tekort is van 4 parkeerplaatsen, zodat er bij het gezondheidscentrum (met een parkeerbehoefte van 27 parkeerplaatsen) totaal 23 parkeerplaatsen op eigen terrein aanwezig moeten zijn. Eisers gaan daar bij uit van het aantal van 15 parkeerplaatsen dat nu al feitelijk aanwezig is op eigen terrein.
6.5.
Het college is niet uitgegaan van het aantal parkeerplaatsen dat feitelijk op eigen terrein bij het gebouw aanwezig is, maar is bij het bepalen van het bestaande tekort aan parkeerplaatsen uitgegaan van het aantal parkeerplaatsen dat feitelijk en legaal op eigen terrein aanwezig is. Het college is van mening dat er van de 15 parkeerplaatsen slechts 4 parkeerplaatsen legaal aanwezig zijn. Het gevolg hiervan is dat het college is uitgegaan van een bestaand tekort van (19 – 4 =) 15 parkeerplaatsen. Het college stelt hiermee vast dat er bij het gezondheidscentrum (27 – 15 =) 12 parkeerplaatsen op eigen terrein aanwezig moeten zijn.
6.6.
De rechtbank komt met het college tot het oordeel dat er sprake is van een bestaand tekort van 15 parkeerplaatsen. De rechtbank volgt hiermee het standpunt van het college dat de parkeerplaatsen die niet legaal aanwezig zijn, niet moeten worden meegenomen in de berekening. Uitgegaan moet worden van het aantal parkeerplaatsen dat feitelijk en legaal aanwezig is. De rechtbank zal dit hierna toelichten.
6.7.
Op grond van artikel 14, onderdeel 6, van de regels van het bestemmingsplan 'Noordwestelijk Villagebied' geldt als verboden gebruik:
het gebruik van de gronden gelegen tussen hoofd gebouw en de openbare ruimte voor opslag, dan wel voor parkeren van meer dan twee auto´s, tenzij de gronden op de plankaart de aan duiding “(p)” hebben.Bij de berekening van het tekort aan parkeerplaatsen heeft het college ook rekening gehouden met een aanlegvergunning uit 1965 waarmee toestemming is verleend voor de realisatie van een dagstalling voor 4 auto’s op het voorerf. Op grond van deze vergunning heeft het college naar het oordeel van de rechtbank terecht vastgesteld dat voor het bepalen van het tekort moet worden uitgegaan van dit aantal van 4 parkeerplaatsen dat legaal aanwezig is. De overige 11 parkeerplaatsen zijn in strijd met het bestemmingsplan aanwezig. Om die reden kunnen deze parkeerplaatsen in de berekening geen rol spelen en ook niet als bestaande parkeergelegenheid worden meegeteld. Deze 11 parkeerplaatsen hadden nimmer mogen worden aangelegd, kunnen per direct worden verwijderd en hadden dus ook niet aanwezig mogen zijn.
6.8.
De conclusie uit het voorgaande is dat het college op juiste wijze het bestaande tekort aan parkeerplaatsen heeft berekend. Door uit te gaan van 4 parkeerplaatsen op eigen terrein, was er bij het kantoorgebouw een bestaand tekort van (19 – 4 =) 15 parkeerplaatsen. Dit tekort mag op grond van de aangehaalde rechtspraak buiten beschouwing worden gelaten bij het bepalen van het aantal parkeerplaatsen dat op eigen terrein moet worden aangelegd. Van de parkeerbehoefte van het gezondheidscentrum hoeven om die reden slechts (27 – 15 =) 12 parkeerplaatsen op eigen terrein te worden aangelegd. Omgevingsvergunning-1 voorziet in de mogelijkheid om deze parkeerplaatsen aan te leggen.
6.9.
Het college heeft naar oordeel van de rechtbank deugdelijk gemotiveerd dat het tekort aan parkeerplaatsen op eigen terrein zonder onevenredige hinder in de omgeving van het pand kan worden opgevangen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Verkeersveiligheid
7. Eisers vinden dat door de toename van verkeersbewegingen en parkeerdruk de vestiging van het gezondheidscentrum onaanvaardbare gevolgen heeft voor de verkeersveiligheid. Ook bestaat bij hen de vrees dat er niet op de weg maar in de groene wegbermen wordt geparkeerd. Zij vinden daarom dat de belangen van omwonenden onvoldoende zijn afgewogen en er geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening waardoor de vergunning geweigerd had moeten worden.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college voldoende gemotiveerd dat de toename van de verkeersbehoefte en de parkeerdruk door de vestiging van het gezondheidscentrum geen onaanvaardbare gevolgen heeft voor de verkeersveiligheid.
7.2.
Het college heeft toegelicht dat er sprake is van een rustige woonwijk, waarbij bewoners veelal op eigen terrein parkeren. De wegbreedte van de [straat] is 6 meter, waar aan beide zijden geparkeerd mag worden. De [straat] vervult een wijkontsluitende functie en heeft een maximale capaciteit van 5.000-6.000 motorvoertuigen per dag. De maximumsnelheid bedraag 30 kilometer per uur. Het college heeft berekend dat door de vestiging van het gezondheidscentrum het aantal verkeersbewegingen zal toenemen van circa 400 naar 542 per dag.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de vestiging van het gezondheidscentrum onder deze omstandigheden zal leiden tot onaanvaardbare gevolgen voor de verkeersveiligheid. Voor wat betreft het parkeren in wegbermen geldt dat dit op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening verboden is. De vrees voor gebrekkige naleving van dit verbod, hoefde naar het oordeel van de rechtbank voor het college geen reden te zijn om de gevraagde vergunning te weigeren. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Behoefte aan een gezondheidscentrum
8. Eisers voeren aan dat er geen behoefte bestaat aan een gezondheidscentrum op deze locatie. Er is naar hun oordeel in de wijk, regio en Hilversum geen sprake van een huisartsentekort. In het postcodegebied is juist sprake van een significant hoge ‘huisartsendichtheid’. Dit had volgens hen reden moeten zijn om geen medewerking te verlenen.
8.1.
De rechtbank begrijpt deze beroepsgrond zo dat eisers menen dat een gezondheidscentrum, met huisartsenpraktijk, op deze locatie niet financieel-economisch uitvoerbaar is en dat dit reden had moeten zijn om de omgevingsvergunning te weigeren.
8.2.
Volgens vaste rechtspraak kunnen in een procedure tegen een omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik beroepsgronden over de uitvoerbaarheid van een project, waaronder ook de financieel-economische uitvoerbaarheid, alleen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit als het aangevoerde leidt tot de conclusie dat het college op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het project niet kan worden uitgevoerd. [5]
8.3.
De rechtbank stelt vast dat eisers deze beroepsgrond ook tijdens de zitting niet nader hebben onderbouwd. Voor zover eisers hebben willen aanvoeren dat er geen behoefte bestaat aan het gezondheidscentrum en het om die reden op de betrokken locatie niet financieel-uitvoerbaar is, slaagt deze grond niet. In wat is aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het college op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het project vanwege financieel-economische redenen niet kan worden uitgevoerd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Mogelijk toekomstige intensivering van gebruik
9. Eisers vrezen voor een toekomstige intensivering van het gebruik van het pand en een toename van het aantal behandelkamers. Zij wijzen in dit verband op de ruime omvang van het pand en berichtgeving dat in de toekomst ook andere zorgverleners zich zouden willen vestigen in het pand. Om die reden is het volgens eisers aannemelijk dat er, in afwijking van wat is aangevraagd en waarvoor omgevingsvergunning is verleend, meer dan 10 behandelkamers zullen komen. Eisers zijn van mening dat de vergunning om deze reden niet had mogen worden verleend zonder voorschriften te stellen over het aantal behandelkamers. Ook vinden zij dat voorschriften verbonden hadden moeten worden over openingstijden in de avonden en het weekend.
9.1.
Het college heeft te beslissen op de aanvraag zoals deze is ingediend. De enkele vrees voor een toekomstig afwijkend gebruik kan in beginsel niet leiden tot het weigeren van de aanvraag.
9.2.
De vergunning is in dit geval verleend op grondslag van de aanvraag, waarin het aantal van 10 behandelkamers is weergegeven. Op basis hiervan is de parkeerbehoefte berekend. Het feit dat er meer ruimte aanwezig is in het pand en er berichten circuleren over toekomstige vestiging van zorgaanbieders, maakt het naar het oordeel van de rechtbank nog niet aannemelijk dat er een intensiever gebruik in afwijking van de aanvraag en de vergunning zal gaan plaatsvinden. Tijdens de zitting heeft vergunninghouder bevestigd dat er niet meer dan 10 behandelkamers zullen worden ingericht.
9.3.
Ook voor het aan de vergunning verbinden van voorschriften over openstelling in de avonden en het weekend, had het college naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding hoeven zien. Door eisers is niet aannemelijk gemaakt dat er gelet op de vergunde omvang met 10 behandelkamers, onaanvaardbare gevolgen zullen optreden van openstelling buiten gebruikelijke kantooruren.
9.4.
Tijdens de zitting heeft het college overigens bevestigd dat zonder daarvoor opnieuw omgevingsvergunning aan te vragen, niet tot het inrichten van extra behandelkamers kan worden overgegaan. Mocht dit toch zonder vereiste vergunning gebeuren, dan kan daar handhavend tegen worden opgetreden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Illegale bouwdelen
10. Eisers voeren aan dat omgevingsvergunning-1 ziet op het toestaan van een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in een deel van het gebouw (aanbouw/uitbouw) dat destijds illegaal is gebouwd. Nu met omgevingsvergunning-2 dit deel van het gebouw pas op een later moment is gelegaliseerd, menen eisers dat omgevingsvergunning-1 niet in stand kan blijven. Met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder 2o, van de Wabo en artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) kan volgens eisers geen omgevingsvergunning worden verleend voor strijdig gebruik in een (deel van een) gebouw dat zonder vereiste vergunning is gebouwd.
10.1.
De rechtbank is niet bekend met een wettelijke bepaling of rechtspraak die zich er tegen verzet om artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II bij het Bor toe te passen bij een bouwwerk dat eerder zonder vereiste vergunning (illegaal) is gebouwd. Op grond van artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo is het uitdrukkelijk mogelijk gemaakt om eerst een omgevingsvergunning aan te vragen en te verlenen voor planologisch strijdig gebruik, terwijl pas later in de tijd een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor het bouwen. De Wabo staat er evenmin aan in de weg dat een omgevingsvergunning voor het bouwen achteraf ter legalisering van een reeds gebouwd bouwwerk wordt verleend.
10.2.
De rechtbank stelt vast dat het college met het bestreden besluit over omgevingsvergunning-2, de wettelijke grondslag voor de verbouw van het pand heeft verruimd om daarmee ook de desbetreffende aanbouw/uitbouw te legaliseren, waarvan niet met zekerheid kon worden vastgesteld of daarvoor eerder in het verleden ooit vergunning was verleend. Met het oog hierop heeft het college mede artikel 2.12, eerste lid, onderdeel 2o, van de Wabo en artikel 4, onderdeel 1, van bijlage II bij het Bor aan de omgevingsvergunning-2 ten grondslag gelegd. De rechtbank ziet geen reden waarom met deze wijze in strijd zou zijn gehandeld met de Wabo. Deze beroepsgrond, voor zover gericht tegen omgevingsvergunning-1, slaagt niet.
Participatie
11. Eisers-3 voeren aan dat de vergunninghouder niet heeft voldaan aan het gemeentelijke beleid voor burgerparticipatie (en verwijst hiertoe naar bijlage 12 raadsbesluit: burgerparticipatie speerpunt voor de toekomst van Hilversum, 29 mei 2020). De vergunning had volgens eisers-3 daarom geweigerd moeten worden.
11.1.
Tijdens de zitting heeft het college toegelicht dat er geen beleid is vastgesteld over participatie bij aanvragen om omgevingsvergunning. Het document waar eisers-3 naar verwijzen was een burgerinitiatiefvoorstel, wat destijds is betrokken bij de besluitvorming over de vaststelling van de omgevingsvisie. Het initiatiefvoorstel is nooit door de raad vastgesteld. Eisers-3 hebben dit tijdens de zitting niet weersproken. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Constructieve bouwwerkzaamheden
12. Eisers-3 hebben hun beroepsgrond over het zonder vereiste omgevingsvergunning plaatsvinden van constructieve werkzaamheden tijdens de zitting ingetrokken. Deze grond laat de rechtbank om deze reden buiten bespreking.

Omgevingsvergunning-2

13. Eisers-1 hebben gronden aangevoerd tegen omgevingsvergunning-2 voor zover deze ziet op het legaliseren van een in het verleden reeds gerealiseerde aanbouw/uitbouw. Zij voeren aan dat de aanbouw/uitbouw niet betrokken kan worden in omgevingsvergunning-2 omdat deze in het verleden reeds illegaal is gerealiseerd. Met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder 2o, van de Wabo en artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II bij het Bor kan volgens eisers geen omgevingsvergunning worden verleend voor een (deel van een) gebouw dat zonder vereiste vergunning is gebouwd. Verder vinden zij dat de belangen van omwonenden onvoldoende zijn meegewogen, nu door de aanbouw/uitbouw het gezondheidscentrum alleen maar groter wordt.
13.1.
Voor zover de gronden zien op de toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder 2o, van de Wabo en artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II bij Bor voor het achteraf legaliseren van de reeds bestaande aanbouw/uitbouw heeft de rechtbank onder nummer 9 reeds geoordeeld dat hieraan geen wettelijke bepaling of rechtspraak in de weg staat. Deze beroepsgrond slaagt niet.
13.2.
De rechtbank ziet voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de belangen van omwonenden onvoldoende zijn meegewogen bij het onderdeel van omgevingsvergunning-2 om de aanbouw/uitbouw te legaliseren. In het bestreden besluit heeft het college onder meer toegelicht dat met het legaliseren van de aanbouw/uitbouw het aantal behandelkamers niet zal toenemen en er ook geen sprake is van een toename van de parkeerbehoefte. Ook in wat eisers-1 verder hebben aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat de vergunning wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening geweigerd had moeten worden. Deze beroepsgrond slaagt ook niet.

Conclusie en gevolgen

De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat beide omgevingsvergunningen in stand blijven. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. ing. A. Rademaker, voorzitter, en mr. E.M. van der Linde en mr. D.J. Hutten, leden, in aanwezigheid van mr. N.K. de Bruin, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.De activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wabo.
3.De activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel c, van de Wabo.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2547.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1238.