In deze zaak heeft verzoekster op 8 augustus 2024 beroep ingesteld tegen de Dienst Toeslagen, omdat zij van mening was dat er niet tijdig op haar bezwaar was beslist. De Dienst Toeslagen heeft op 12 december 2024 alsnog een besluit genomen, waarna verzoekster het beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van haar proceskosten. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting beoordeeld, omdat zij voldoende informatie had om het verzoek te behandelen.
De rechtbank overweegt dat, wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener tegemoet is gekomen, de rechtbank kan bepalen dat de proceskosten door de verweerder moeten worden vergoed. Dit is vastgelegd in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In dit geval heeft de Dienst Toeslagen in een brief van 9 december 2024 bevestigd dat verzoekster recht heeft op een proceskostenvergoeding en terugbetaling van het griffierecht.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 453,50, gebaseerd op de waarde per punt en de wegingsfactor. Daarnaast is de Dienst Toeslagen verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 51,- te vergoeden. De rechtbank heeft de beslissing op 31 maart 2025 openbaar uitgesproken, waarbij mr. I. Helmich als rechter en A.C. van de Biesebos als griffier aanwezig waren. Verzoekster is geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens is met de uitspraak.