ECLI:NL:RBMNE:2025:1985

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
UTR 24/4750
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verzoek om dwangsommen te innen en handhavend op te treden tegen bewoning van een bedrijfswoning

Op 25 april 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rhenen. Eiseres had verzocht om handhavend op te treden tegen de bewoning van een bedrijfswoning door een derde partij, die geen relatie had met het bedrijf van eiseres. Het college had dit verzoek afgewezen, met de motivering dat er geen sprake was van een overtreding van het bestemmingsplan. Eiseres was het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de motivering van het college onjuist was. De rechtbank oordeelde dat er wel degelijk sprake was van een overtreding van het bestemmingsplan, omdat de huisvesting van de derde partij niet in overeenstemming was met de bestemming 'Bedrijf'. De rechtbank heeft het bestreden besluit van het college vernietigd en het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is het college veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan eiseres.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van bestemmingsplannen en de noodzaak voor het college om zorgvuldig te motiveren waarom een verzoek tot handhaving wordt afgewezen. De rechtbank heeft de partijen geïnformeerd dat een zitting niet nodig was, en het onderzoek is op 31 maart 2025 gesloten zonder verdere behandeling op een zitting.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4750

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. C.J. Tijman),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rhenen, verweerder

(gemachtigde: mr. R.I.S. van Haaren).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde partij], uit [plaats]
(gemachtigde: mr. P.H.N. van Spanje).
Partijen worden hierna aangeduid als eiseres, het college en belanghebbende.

Samenvatting

1.1.
Deze uitspraak gaat over de afwijzing door het college van de verzoeken van eiseres om:
i) over te gaan tot invordering van volgens eiseres verbeurde dwangsommen bij belanghebbende of
ii) om (nogmaals) handhavend op te treden.
Eiseres is het niet eens met deze afwijzing van haar verzoeken. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het college de verzoek van eiseres heeft mogen afgewezen.
1.2.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de motivering van het college in het bestreden besluit dat geen sprake is van een overtreding onjuist is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiseres heeft op 13 januari 2023 bij het college een verzoek ingediend om handhavend op te treden tegen bewoning van de bedrijfswoning aan de oostzijde van het perceel aan de [adres] in [plaats] (het perceel) door iemand die geen relatie heeft met het bedrijf dat eiseres op het westelijk deel van het perceel exploiteert. Het college heeft dit verzoek toegewezen en op 24 april 2023 aan belanghebbende – die eigenaar is van de bedrijfswoning – een last onder dwangsom opgelegd. Hierin werd belanghebbende gelast om binnen tien weken het bewonen van de bedrijfswoning te staken en gestaakt te houden. De toenmalige bewoonster van de bedrijfswoning heeft de bedrijfswoning binnen de begunstigingstermijn verlaten.
2.1.
In november 2023 is belanghebbende zelf in de bedrijfswoning gaan wonen. Daarop heeft eiseres op 20 december 2023 bij het college de verzoeken ingediend om op grond van de eerder opgelegde last onder dwangsom de volgens eiseres verbeurde dwangsommen in te vorderen en zo nodig (nogmaals) handhavend op te treden door opnieuw een last onder dwangsom aan belanghebbende op te leggen.
2.2.
Naar aanleiding van die verzoeken heeft de toezichthouder van het college op
12 februari 2024 een controle uitgevoerd in de bedrijfswoning. Zijn bevindingen staan in het controlerapport. Op grond van deze bevindingen komt het college tot de conclusie dat geen sprake is van een overtreding. Omdat feitelijk drie bedrijven van belanghebbende op het perceel van de bedrijfswoning gevestigd zijn, is de huisvesting van belanghebbende volgens het college in overeenstemming met de bestemming van het terrein. Daarom wijst het college de verzoeken van eiseres af.
2.3.
Met het besluit op het bezwaar van eiseres van 6 juni 2024 (het bestreden besluit) is het college bij de afwijzing gebleven.
2.4.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Belanghebbende heeft ook schriftelijk gereageerd.
2.5.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek 31 maart 2025 gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Het geschil
3. De vraag die partijen verdeeld houdt, is of de huisvesting van belanghebbende in de bedrijfswoning wel of geen overtreding van het bestemmingsplan is. Deze vraag zal de rechtbank in deze uitspraak aan de hand van de beroepsgronden van eiseres beantwoorden.
Het toetsingskader
4. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum een bestuurlijke sanctie is opgelegd, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. [2]
5. Voorheen was het perceel in eigendom van één eigenaar, de vader van belanghebbende, die daar zijn bedrijf exploiteerde en woonde. Deze eigenaar heeft zijn bedrijf en het westelijk deel van het perceel dat voor de exploitatie van het bedrijf wordt gebruikt in 2012 verkocht aan eiseres. De vader van belanghebbende bleef zelf eigenaar van het oostelijke deel van het perceel en bleef in de bedrijfswoning wonen. Na het overlijden van zijn vader in 2021 is belanghebbende eigenaar geworden van het oostelijk deel van het perceel met daarop de bedrijfswoning.
6. Op grond van het in het op 10 november 2011 vastgestelde bestemmingsplan ‘Buitengebied 2010’ had een deel van het perceel de bestemming ‘Bedrijf’. Binnen deze bestemming lag zowel de bedrijfswoning, als het deel van het perceel waar het bedrijf wordt geëxploiteerd. Met het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2010, partiële herziening 2012’ (het bestemmingsplan) is dit gewijzigd. Op grond van dit bestemmingsplan hebben twee delen van het perceel afzonderlijk de bestemming ‘Bedrijf’ met de aanduiding ‘bouwvlak’. Het bouwvlak op het oostelijke deel van het perceel (het oostelijk bouwvlak) betreft de contouren van de bedrijfswoning en het bouwvlak op het westelijke deel van het perceel (het westelijk bouwvlak) is het deel van het perceel waar eiseres haar bedrijf exploiteert. Tussen de twee bouwvlakken staat op de verbeelding een figuur (streep), die in de plekinfo wordt aangeduid als ‘relatie’. Binnen de bestemming ‘Bedrijf’ is per bouwvlak niet meer dan één bedrijfswoning toegestaan. [3]
Moet sprake zijn van een functionele binding tussen de twee bouwvlakken met de bestemming ‘Bedrijf’ op het perceel?
7. Eiseres voert aan dat uit de figuur/streep op de verbeelding van het bestemmingsplan volgt dat sprake moet zijn van een functionele binding tussen de bedrijfswoning in het oostelijke bouwvlak en het bedrijf dat wordt geëxploiteerd in het westelijke bouwvlak.
8. De rechtbank is met het college van oordeel dat er geen sprake hoeft te zijn van een functionele binding tussen het oostelijk en het westelijk bouwvlak. De rechtbank stelt vast dat op de verbeelding weliswaar een figuur/streep staat die in de plekinfo staat aangeduid als ‘relatie’, maar de betekenis hiervan wordt bepaald door de regels die daarover in het bestemmingsplan zijn opgenomen. In de regels van het bestemmingsplan is geen bepaling opgenomen over de betekenis van deze figuur/streep. En dus heeft de figuur/streep op de verbeelding naar het oordeel van de rechtbank geen betekenis. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat ook in de toelichting van het bestemmingsplan niets over de betekenis van deze figuur/streep staat vermeld.
Is de huisvesting van belanghebbende in overeenstemming met de bestemming ‘Bedrijf’?
9. Subsidiair voert eiseres aan dat in het oostelijk bouwvlak geen bedrijf wordt geëxploiteerd en de huisvesting van belanghebbende dus niet in overeenstemming is met de bestemming ‘Bedrijf’. Eiseres wijst erop dat uit de inschrijvingen van de B.V.’s van belanghebbende in het handelsregister en uit de website van het bedrijf van belanghebbende blijkt dit bedrijf is gevestigd in Wageningen.
10. Een bedrijfswoning is op grond van het bestemmingsplan een woning in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, van wie de huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, in overeenstemming is. [4] Gronden met de bestemming ‘Bedrijf’ zijn bestemd voor bedrijven genoemd in categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijf bedrijfsactiviteiten, opgenomen in bijlage 3 van de regels van het bestemmingsplan. [5]
11. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt in het oostelijk bouwvlak een bedrijf waarbij de woning een bedrijfswoning zou kunnen zijn. Tussen partijen is niet in geschil dat de B.V.’s van het bedrijf van belanghebbende statutair niet zijn gevestigd op het perceel. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat gelet op de aard van de werkzaamheden van het bedrijf van belanghebbende – zijnde grond- en sloopwerkzaamheden en een milieustraat – deze niet vanuit de bedrijfswoning mogelijk zijn en dus elders plaatsvinden. Dat in de bedrijfswoning ook een werkplek is ingericht maakt dit oordeel niet anders. Immers met de uitleg die het college in het bestreden besluit daaraan geeft, zou elke woning waarin door de bewoner die elders werkt of zijn bedrijf heeft een werkplek is ingericht om (deels) ook thuis te kunnen werken moeten worden aangemerkt als bedrijfswoning. Naar het oordeel van de rechtbank, maakt zo’n werkplek, mede gelet op de aard van het uitgeoefende bedrijf, een woning nog niet tot een bedrijf. De huisvesting van belanghebbende is dus niet in overeenstemming met de bestemming ‘Bedrijf’.

Conclusie en gevolgen

12. De conclusie van het voorgaande is dat het beroep gegrond is. De conclusie van het college in het bestreden besluit dat geen sprake is van een overtreding is naar het oordeel van de rechtbank onjuist. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Het is aan het college en niet aan de rechtbank om met inachtneming deze conclusie te besluiten of er dwangsommen zijn verbeurd en/of hij opnieuw handhavend gaat optreden. Daarom bepaalt de rechtbank dat het college een nieuw besluit moet nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak.
13. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 907,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 6 juni 2024;
- draagt het college op een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 371,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr.I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.23 van de Invoeringswet Omgevingswet.
3.Artikel 4, eerste lid, onder c, van de regels van het bestemmingsplan.
4.Artikel 1, aanhef en onder 14, van de regels van het bestemmingsplan.
5.Artikel 4, eerste lid, onder a, van de regels van het bestemmingsplan.