ECLI:NL:RBMNE:2025:1988

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
588949 KG ZA 25-63
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een managementovereenkomst met een artiest afgewezen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 8 april 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres sub 1] B.V. en [gedaagde sub 1] B.V. De vordering van [eiseres sub 1] c.s. tot nakoming van een managementovereenkomst met de artiest [gedaagde sub 2] is afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het zeer waarschijnlijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat de overeenkomst door [gedaagde sub 1] c.s. op goede gronden is opgezegd en/of ontbonden. De voorzieningenrechter overwoog dat de omstandigheden, waaronder een fors negatief eigen vermogen van de vennootschap, maken dat van de artiest niet kan worden gevergd dat hij zich aan de overeengekomen opzegtermijn van 36 maanden houdt. De zaak betreft een geschil over de geldigheid van de opzegging en ontbinding van de managementovereenkomst, waarbij [gedaagde sub 1] c.s. aanvoert dat [eiseres sub 1] c.s. zich niet aan de verplichtingen uit de overeenkomst heeft gehouden. De voorzieningenrechter concludeert dat de vordering tot nakoming moet worden afgewezen, omdat de ontbinding van de overeenkomst waarschijnlijk rechtsgeldig is. Tevens zijn de vorderingen tot het staken van negatieve uitlatingen en het doen van schriftelijke opgave van optredens afgewezen. De proceskosten worden toegewezen aan [gedaagde sub 1] c.s.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/588949 / KG ZA 25-63
Vonnis in kort geding van 8 april 2025
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
2.
[eiser sub 2],
wonend te [woonplaats 1] ,
eisende partijen in de hoofdzaak,
gedaagden in het incident,
hierna samen te noemen: [eiseres sub 1] c.s.,
advocaat: mr. Ch.E. Koster,
tegen

1.[gedaagde sub 1] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonend te [woonplaats 2] ,
gedaagde partijen in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
hierna samen te noemen: [gedaagde sub 1] c.s.,
advocaat: mr. M.J.R. Jansen en mr. A.D. van Dalen.

1.De procedure

1.1.
De voorzieningenrechter beschikt over de volgende stukken:
- de dagvaarding en 30 producties van [eiseres sub 1] c.s.,
- de incidentele conclusie van onbevoegdheid van [gedaagde sub 1] c.s.,
- de pleitnota van [eiseres sub 1] c.s.,
- de pleitnota van [gedaagde sub 1] c.s..
1.2.
Op 24 maart 2025 heeft mr. J.G. van Ommeren, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. G. Delissen, griffier, een mondelinge behandeling gehouden. Daarbij was namens [eiseres sub 1] c.s. aanwezig de heer [eiser sub 2] , bijgestaan door mr. Koster. Namens [gedaagde sub 1] c.s. was aanwezig de heer [gedaagde sub 2] , bijgestaan door mr. Jansen en mr. Van Dalen. Beide partijen hebben een pleitnota voorgedragen en op vragen van elkaar en van de voorzieningenrechter gereageerd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er ter zitting is besproken.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft gezegd dat vandaag uitspraak zal worden gedaan.

2.De kern van de zaak

[gedaagde sub 2] is zanger en [eiser sub 2] is zijn manager. Zij hebben mede namens hun vennootschap - respectievelijk [gedaagde sub 1] B.V. en [eiseres sub 1] 6 B.V. - een managementovereenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten. Op 14 november 2024 heeft [gedaagde sub 1] c.s. de overeenkomst opgezegd. Later heeft zij den overeenkomst ook buitengerechtelijk ontbonden. Volgens [eiseres sub 1] c.s. zijn de opzegging en ontbinding niet rechtsgeldig en moet [gedaagde sub 1] c.s. de overeenkomst nakomen. In deze procedure krijgt [gedaagde sub 1] c.s. gelijk.

3.De beoordeling

In het incident
Bevoegdheid
3.1.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft voor alle weren gesteld dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland niet bevoegd is om kennis te nemen van het geschil. Het forumkeuzebeding van artikel 11 van de managementovereenkomst is volgens haar nietig dan wel moet buiten beschouwing worden gelaten, omdat er niet op voorhand al voor kan worden gekozen om naar de kantonrechter te gaan. Daarom geldt de hoofdregel van artikel 99 Rv en is de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag bevoegd.
3.2.
[eiseres sub 1] c.s. betwist dat en stelt dat artikel 11 geen absolute bevoegdheid voor de kantonrechter creëert. Met dit artikel is volgens haar ook nooit bedoeld om te kiezen voor prorogatie in de zin van artikel 96 Rv. Subsidiair stelt zij dat als er wel sprake is van een nietige afspraak om de kantonrechter absoluut bevoegd te maken, dat alleen tot partiele nietigheid zou leiden.
3.3.
Artikel 11 van de overeenkomst luidt als volgt:
“11.Absolute en relatieve bevoegdheid rechter
Geschillen tussen de Artiest en de Management met betrekking tot de uitleg en nakoming
van deze overeenkomst zullen uitsluitend worden behandeld door de bevoegde
kantonrechter van de Rechtbank Midden Nederland. Op deze overeenkomst is het
Nederlands Recht van toepassing.”
3.4.
[gedaagde sub 1] c.s. voert terecht aan dat er niet vooraf (in een overeenkomst of algemene voorwaarden) voor gekozen kan worden om geschillen uitsluitend aan de kantonrechter voor te leggen. Dat is in dit geval ook niet gebeurd. [eiseres sub 1] c.s. heeft dit kort geding aangebracht bij de handelsrechter. Daarin ziet de voorzieningenrechter dan ook geen reden om zich onbevoegd te verklaren. Dat artikel 11 van de overeenkomst een ongeldige absolute bevoegdheid regelt, maakt niet dat daarmee ook de relatieve geldigheid niet geldig zou zijn overeengekomen. Uit de titel van artikel 11 van de overeenkomst en uit het feit dat in deze bepaling voor de rechtbank Midden-Nederland is gekozen blijkt duidelijk dat partijen de bedoeling hebben gehad om de relatieve bevoegdheid te regelen. Nu dit kort geding is aangebracht bij de voorzieningenrechter van de rechtbank die in het forumkeuzebeding is vermeld, ziet de voorzieningenrechter ook wat betreft de relatieve bevoegdheid geen reden om zich onbevoegd te verklaren. De voorzieningenrechter verklaart zich dan ook bevoegd om kennis te nemen van dit kort geding.
Proceskosten
3.5.
[gedaagde sub 1] c.s. krijgt in het incident grotendeels ongelijk en moet daarom de proceskosten van [eiseres sub 1] c.s. betalen. Deze kosten bestaan uit het salaris van de advocaat. Omdat het incident een beperkte omvang heeft, begroot de voorzieningenrechter de kosten op € 553,50 (0,5 x € 1.107,- tarief gemiddelde zaak).
In de hoofdzaak
Spoedeisend belang
3.6.
In een kortgedingprocedure is het nodig dat sprake is van een spoedeisend belang. Dat betekent dat de eisende partij op korte termijn een beslissing nodig heeft van de voorzieningenrechter en de beslissing in een bodemprocedure niet kan afwachten. De voorzieningenrechter vindt dat het spoedeisend belang van [eiseres sub 1] c.s. voldoende aannemelijk is gemaakt. [gedaagde sub 2] weigert om na 1 maart 2025 op te treden, terwijl [eiseres sub 1] c.s. al verplichtingen is aangegaan jegens derden voor optredens na die datum. Hierdoor kan [eiseres sub 1] c.s. schade lijden.
Nakoming van de overeenkomst
3.7.
[eiseres sub 1] c.s. vordert dat [gedaagde sub 1] c.s.de overeenkomst nakomt. [gedaagde sub 1] c.s. stelt zich op het standpunt dat hij niet hoeft na te komen omdat:
zij de overeenkomst heeft opgezegd en ontbonden
een creatieve prestatie niet afdwingbaar is.
3.8.
Het eerste verweer slaagt. Het tweede verweer kan daarom buiten beschouwing blijven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het beroep op opzegging en het beroep op ontbinding in een bodemprocedure een grote kans van slagen hebben. Hieronder wordt uitgelegd hoe de voorzieningenrechter tot dit oordeel is gekomen. Daarbij wordt eerst ingegaan op het ontbindingsverweer en vervolgens de opzegging.
Ontbinding
3.9.
Op 18 februari 2025 heeft [gedaagde sub 1] c.s. de overeenkomst per direct buitengerechtelijk ontbonden omdat [eiseres sub 1] c.s. stelselmatig de verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst zou schenden. In deze brief geeft [gedaagde sub 1] c.s. een opsomming van de schendingen. Kort samengevat komen die schendingen er op neer dat [eiseres sub 1] c.s. alle zakelijke beslissingen alleen neemt en betalingen doet aan derden (waaronder aan [eiser sub 2] gelieerde vennootschappen) zonder eerst te overleggen met [gedaagde sub 1] c.s., dat [eiseres sub 1] c.s. geen volledige inzage geeft in de administratie en dat [gedaagde sub 1] c.s. ondanks de inspanningen van [gedaagde sub 2] tot op heden nog geen opbrengsten heeft ontvangen. [eiseres sub 1] c.s. betwist dit.
3.10.
In artikel 1 van de overeenkomst is bepaald dat partijen gezamenlijk het bestuur zullen voeren van de werkmaatschappij [onderneming 1] (hierna: [onderneming 1] ). Wat betreft de zakelijke besluitvorming ligt het primaat op grond van artikel 3 bij [eiseres sub 1] c.s., maar geldt er een beperking ten aanzien van de financiële bevoegdheden. Die beperking is opgenomen in het handelsregister en houdt in dat [eiseres sub 1] c.s. en [gedaagde sub 1] c.s. gezamenlijk bevoegd zijn, dit laatste volgt uit het uittreksel handelsregister [onderneming 1] (productie 4 bij dagvaarding). Artikel 5 van de overeenkomst bepaalt dat partijen maandelijks met elkaar zullen overleggen over de uitvoering van de werkzaamheden en het management daarvan en dat daarvan notulen zullen worden gemaakt. Dat is niet gebeurd. [eiseres sub 1] c.s. heeft alle zakelijke en financiële beslissingen alleen genomen. Dat heeft [eiser sub 2] tijdens de zitting ook bevestigd.
3.11.
[eiseres sub 1] c.s. heeft [onderneming 1] dus feitelijk jarenlang alleen bestuurd. Dat bestuur heeft geleid tot een fors negatief eigen vermogen van [onderneming 1] , zo blijkt uit de jaarrekeningen. In 2022 was dat een negatief vermogen van € 86.300 en in 2023 is dat gestegen tot € 122.594 (productie 10 bij de dagvaarding). De oorzaak van dit negatieve eigen vermogen is dat [onderneming 1] hoge kosten heeft. [eiseres sub 1] c.s. heeft tijdens de zitting toegelicht dat die kosten zijn gemaakt in verband met de optredens van [gedaagde sub 2] . Zo moet zij de kosten, bestaande uit onder andere betaling van een orkest dat met [gedaagde sub 2] optreedt en het opnemen van een album, voorfinancieren. Daarnaast zijn er de kosten van een assistent die mee gaat naar de optredens. Deze kosten zijn op de jaarrekening terug te vinden onder de post ‘uitbesteed werk’ en bedroegen in 2022 € 85.110 en in het jaar 2023 € 214.124. Een andere grote kostenpost vormen de verkoopkosten (in 2022 € 41.124 en in 2023 € 56.440), waarvan het overgrote deel bestaat uit reclame-en advertentiekosten en reis-en verblijfkosten.
3.12.
Volgens [eiseres sub 1] c.s. is het nodig om deze kosten te maken omdat daarmee wordt geïnvesteerd in de carrière van [gedaagde sub 2] . [eiseres sub 1] c.s. geeft daarom namens [onderneming 1] de gehele opbrengst die [gedaagde sub 2] met optredens, albums en royalty’s genereert weer uit aan met name kosten voor uitbesteed werk en promotie. Hierdoor blijft er van de opbrengst niets over om te verdelen tussen de aandeelhouders, sterker er is een paar jaar lang verlies geleden. Pas bij een opbrengst van € 13.000 per maand wordt quitte gedraaid volgens [eiseres sub 1] c.s..
Deze stelling is naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter niet zonder meer juist. Bij welke omzet quitte wordt gedraaid is afhankelijk van de hoogte van de kosten die tegenover de opbrengst staan. Hoe hoger de kosten hoe meer opbrengsten er nodig zijn om daar wat aan over te houden. Met een bescheidener kostenplaatje kan er wellicht eerder quitte gedraaid worden. Deze redenering van [eiseres sub 1] c.s. gaat dus niet helemaal op. Maar waar in dit geval de schoen wringt is dat [eiseres sub 1] c.s. alle beslissingen hierover alleen heeft genomen. Dat [gedaagde sub 1] c.s. bij de beslissingen over de kosten en de besteding van de opbrengst is betrokken en daarmee heeft ingestemd blijkt nergens uit, terwijl [eiseres sub 1] c.s. en [gedaagde sub 1] c.s. deze beslissingen op grond van de overeenkomst gezamenlijk hadden moeten nemen. [eiseres sub 1] c.s. heeft dus in strijd met de overeenkomst gehandeld. Bovendien heeft zij met haar beslissingen ook genegeerd dat de insteek bij het aangaan van de overeenkomst was dat [gedaagde sub 2] naast zijn salaris als docent nog een beperkt bedrag per maand aan de optredens over wilde houden en niet jarenlang zonder enig inkomen wilde optreden, zo heeft [gedaagde sub 1] c.s. tijdens de zitting onweersproken gezegd.
3.13.
Verder is er ook nog zonder overleg met en instemming van [gedaagde sub 1] c.s. een groot bedrag door [eiseres sub 1] c.s. overgeboekt van de rekening van [onderneming 1] naar een rekening van [onderneming 2] B.V., een andere vennootschap van [eiser sub 2] .
3.14.
Kortom [eiseres sub 1] c.s. heeft zich niet aan de verplichtingen uit de overeenkomst gehouden. Daarmee is sprake van een toerekenbare tekortkoming en een reden om de overeenkomst te ontbinden. De stelling van [eiseres sub 1] c.s. dat de ontbinding niet geldig is omdat [gedaagde sub 1] c.s. geen ingebrekestelling heeft gestuurd, leidt niet tot een andere conclusie. Een ingebrekestelling is bedoeld om iemand de kans te geven alsnog na te komen. Dat lijkt in dit geval zinloos. Er kan niet achteraf overleg en/of instemming plaatsvinden over beslissingen ter zake kosten die in het verleden al zijn genomen en optredens die al zijn uitgevoerd.
3.15.
Een andere reden die de ontbinding kan rechtvaardigen is de mogelijkheid dat er sprake is van tegenstrijdige belangen aan de kant van [eiseres sub 1] c.s. De situatie dat [eiseres sub 1] c.s. alle beslissingen alleen nam, heeft jaren voortgeduurd en daarbij heeft zij regelmatig namens [onderneming 1] contracten gesloten met andere vennootschappen van [eiser sub 2] . Eén van de vennootschappen waarmee [eiseres sub 1] c.s. namens [onderneming 1] heeft gecontracteerd is [onderneming 2] B.V. [eiseres sub 1] c.s. heeft kosten die gemaakt werden in verband met de optredens van [gedaagde sub 2] via deze vennootschap laten verlopen, om die later door te belasten aan [onderneming 1] , zo heeft zij tijdens de zitting gezegd. Daarnaast heeft [eiseres sub 1] c.s. deze vennootschap ingeschakeld om de verlichting te verzorgen voor de optredens van [gedaagde sub 2] .
Opzegging
3.16.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft de overeenkomst op 14 november 2024 per 1 maart 2025 opgezegd. [eiseres sub 1] c.s. stelt dat deze opzegging onregelmatig en ongegrond is, omdat [gedaagde sub 1] c.s. zich niet heeft gehouden aan de opzeggingsregels die partijen zijn overeengekomen.
3.17.
Partijen hebben op 6 januari 2020 een ‘full rights’ of ook wel ‘360 graden’ overeenkomst gesloten, waarbij [eiseres sub 1] c.s. [gedaagde sub 1] c.s. vanuit zakelijk perspectief op alle terreinen vertegenwoordigt. Ter uitvoering van de overeenkomst hebben partijen hun gezamenlijke activiteiten en opbrengsten ondergebracht in de vennootschap [onderneming 1] . De overeenkomst is voor onbepaalde tijd aangegaan. Het gaat hier dus om een duurovereenkomst van opdracht, waarbij [gedaagde sub 1] c.s. de opdrachtgever is.
3.18.
Een overeenkomst van opdracht mag door de opdrachtgever (in dit geval [gedaagde sub 1] c.s.) te allen tijde worden opgezegd (artikel 7:408 lid 1 BW). Als het gaat om een particuliere opdrachtgever kan hier niet van worden afgeweken (artikel 7:413 lid 2 BW). In dit geval gaat het om professionele partijen. Zij mogen wel afwijken van de opzeggingsbevoegdheid van de opdrachtgever en daar afspraken over maken. Partijen hebben dat gedaan en een aantal formele vereisten voor opzegging vastgelegd in artikel 8 van de overeenkomst. Zo moet de partij die wil opzeggen daartoe een voorstel voorleggen aan de algemene vergadering van aandeelhouders. Als de stemmen daar staken wijzen de beide houders van 1% van de aandelen (artikel 1 van de overeenkomst) een arbiter aan die een bindend oordeel geeft. Daarnaast moet een opzegging worden aangekondigd bij deurwaardersexploot en geldt een opzegtermijn van 36 maanden.
3.19.
In beginsel moet [gedaagde sub 1] c.s. deze formele vereisten in acht nemen. Vast staat dat zij dat niet heeft gedaan. Dat leidt in dit geval echter niet zonder meer tot de conclusie dat de opzegging niet rechtsgeldig is. Een deel van de formele vereisten is namelijk zinloos geworden. Het vereiste om een voorstel aan de algemene vergadering van aandeelhouders voor te leggen is zinloos omdat de aandelenverhouding 50/50 is. Als de aandeelhouders, zoals nu, tegenover elkaar staan kan er dus nooit overeenstemming bereikt worden. Ook het vereiste dat bij het staken van de stemmen een arbiter ingeschakeld moet worden is zinloos. De arbiter had immers aangewezen moeten worden door de twee houders van 1 % van de aandelen die [eiseres sub 1] c.s. en [gedaagde sub 1] c.s. hadden moeten aanwijzen. Omdat zij dat niet hebben gedaan kan dit formele vereiste niet worden nagekomen. Bovendien hebben partijen geen beroep gedaan op inschakeling van een arbiter.
3.20.
Wat betreft de opzegtermijn is de voorzieningenrechter van oordeel dat onder de omstandigheden zoals die hiervoor bij de beoordeling van de ontbinding zijn geschetst (het forse negatieve eigen vermogen van [onderneming 1] en de hoge kosten) in het licht van de gebrekkige samenwerking niet van [gedaagde sub 1] c.s. gevergd kan worden dat zij zich aan de opzegtermijn van 36 maanden houdt. De vordering tot nakoming houdt in dat [gedaagde sub 2] nog 36 maanden moet doorgaan met optreden terwijl de opbrengsten daarvan volledig naar [onderneming 1] gaan, een vennootschap die al een zeer fors negatief eigen vermogen heeft (waardoor dividend uitkering uit die vennootschap niet op korte termijn is te verwachten). Dat is onder de genoemde omstandigheden onredelijk. Daarom acht de voorzieningenrechter het tevens waarschijnlijk dat een bodemrechter de opzegging tegen een andere, wel redelijke, opzegtermijn zal honoreren.
Conclusie
3.21.
Het voorgaande betekent dat het zeer waarschijnlijk is dat een bodemrechter zal oordelen dat [gedaagde sub 1] c.s. de overeenkomst op goede gronden heeft ontbonden dan wel opgezegd. De vordering tot nakoming wordt daarom afgewezen.
Staken en gestaakt houden van overtredingen van de overeenkomst
3.22.
Omdat de vordering tot nakoming van de overeenkomst wordt afgewezen is er geen reden om [gedaagde sub 1] c.s. te veroordelen te stoppen met handelingen die in strijd zouden kunnen zijn met de overeenkomst. Deze vordering wordt daarom afgewezen. Er is echter één onderdeel van deze vordering dat buiten de overeenkomst valt en dus apart beoordeeld moet worden. Het gaat om de vordering tot het staken van het doen van negatieve en onjuiste uitlatingen over [eiser sub 2] , [eiseres sub 1] of andere leden van het management, evenals over [onderneming 1] en de samenwerking.
Staken en gestaakt houden van negatieve en onjuiste uitlatingen
3.23.
Volgens [eiseres sub 1] c.s. heeft [gedaagde sub 2] zich tegenover derden herhaaldelijk negatief uitgelaten over [eiser sub 2] . Om welke negatieve en onjuiste uitlatingen het concreet gaat heeft [eiseres sub 1] c.s. niet duidelijk gemaakt. Zij verwijst in dat verband slechts naar een ongedateerd Whatsapp bericht van [gedaagde sub 2] aan [A] (medewerker bij [onderneming 1] ) in combinatie met een ongedateerd e-mailbericht van [onderneming 1] aan mr. Koster (productie 19 bij de dagvaarding).
3.24.
In het Whatsappbericht schrijft [gedaagde sub 2] dat hij het nummer van [A] heeft doorgegeven aan [B] , omdat die [gedaagde sub 2] heeft gevraagd om een uitgevallen artiest te vervangen. Dit Whatsappbericht bevat geen negatieve uitlatingen over [eiser sub 2] , [eiseres sub 1] of [onderneming 1] en is niet aan derden gericht. Het e-mailbericht aan mr. Koster is gestuurd door een niet met naam genoemde medewerker van [onderneming 1] . Deze medewerker schrijft in dat bericht dat [eiser sub 2] contact heeft gehad met [B] . Die zou [eiser sub 2] hebben verteld dat [gedaagde sub 2] met hem over ‘interne problemen met [eiser sub 2 (voornaam)] ’ heeft gesproken. Of [gedaagde sub 2] dat inderdaad heeft gedaan weten we niet en ook niet wat hij precies heeft gezegd. Een verklaring hierover van [B] ontbreekt. Maar ook als [gedaagde sub 2] wel over interne problemen heeft gesproken met [B] betekent dat nog niet dat er sprake is van een onrechtmatige uitlating. Het is immers feitelijk juist dat er interne problemen zijn tussen [eiser sub 2] en [gedaagde sub 2] . Ook is niet onderbouwd dat er herhaaldelijk sprake is geweest van negatieve en onjuiste uitlatingen tegen cliënten van [eiseres sub 1] c.s. en/of [onderneming 1] . De schrijver van het e-mailbericht stelt dat wel, maar dat blijkt nergens uit.
3.25.
Uit het voorgaande volgt dat [eiseres sub 1] c.s. onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [gedaagde sub 2] zich onrechtmatig heeft uitgelaten over [eiser sub 2] , [eiseres sub 1] , andere leden van het management, [onderneming 1] of de samenwerking. Daarom wordt ook dit onderdeel van de vordering afgewezen.
Schriftelijke opgave van optredens en activiteiten buiten de overeenkomst om
3.26.
Ook deze vordering wordt afgewezen. Dat is het logische gevolg van de afwijzing van de vordering tot nakoming van de overeenkomst. Als [gedaagde sub 1] c.s. niet wordt veroordeeld om de overeenkomst na te komen, is er geen reden om haar te veroordelen om opgave te doen over optredens of andere activiteiten die zij zonder [eiseres sub 1] c.s. heeft geregeld maar die wellicht wel onder de overeenkomst zouden vallen.
Dwangsom
3.27.
Alle vorderingen van [eiseres sub 1] c.s. worden afgewezen. Er is daarom geen reden om een dwangsom op te leggen.
Proceskosten
3.28.
[eiseres sub 1] c.s. krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten van [gedaagde sub 1] c.s. betalen. De proceskosten aan de kant van [gedaagde sub 1] c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 714,00
- salaris advocaat € 1.107,00 (tarief gemiddelde zaak)
- nakosten
€ 78,00(plus eventueel de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.899,00

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
In het incident
4.1.
wijst de vordering af,
4.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. tot betaling van de proceskosten van € 553,50, te betalen binnen veertien dagen na betekening. Als [gedaagde sub 1] c.s. niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet zij € 92,- extra betalen, plus de kosten van betekening,
4.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad,
In de hoofdzaak
4.4.
wijst de vorderingen af,
4.5.
veroordeelt [eiseres sub 1] c.s. tot betaling van de proceskosten van € 1.899,00, te betalen binnen veertien dagen na betekening. Als [eiseres sub 1] c.s. niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet zij € 92,- extra betalen, plus de kosten van betekening,
4.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad,
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. van Ommeren, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2025.