In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 8 april 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres sub 1] B.V. en [gedaagde sub 1] B.V. De vordering van [eiseres sub 1] c.s. tot nakoming van een managementovereenkomst met de artiest [gedaagde sub 2] is afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het zeer waarschijnlijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat de overeenkomst door [gedaagde sub 1] c.s. op goede gronden is opgezegd en/of ontbonden. De voorzieningenrechter overwoog dat de omstandigheden, waaronder een fors negatief eigen vermogen van de vennootschap, maken dat van de artiest niet kan worden gevergd dat hij zich aan de overeengekomen opzegtermijn van 36 maanden houdt. De zaak betreft een geschil over de geldigheid van de opzegging en ontbinding van de managementovereenkomst, waarbij [gedaagde sub 1] c.s. aanvoert dat [eiseres sub 1] c.s. zich niet aan de verplichtingen uit de overeenkomst heeft gehouden. De voorzieningenrechter concludeert dat de vordering tot nakoming moet worden afgewezen, omdat de ontbinding van de overeenkomst waarschijnlijk rechtsgeldig is. Tevens zijn de vorderingen tot het staken van negatieve uitlatingen en het doen van schriftelijke opgave van optredens afgewezen. De proceskosten worden toegewezen aan [gedaagde sub 1] c.s.