In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 10 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep van verzoeker tegen de beslissing op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Nieuwegein, die op 23 januari 2024 was genomen. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag, maar de heffingsambtenaar verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk. Na het indienen van het beroep door verzoeker, heeft de heffingsambtenaar op 21 mei 2024 een verweerschrift ingediend waarin hij terugkwam op zijn eerdere besluit en de naheffingsaanslag introk. Hierdoor oordeelde de rechtbank dat verzoeker geen procesbelang meer had, aangezien het geschil niet meer bestond. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, maar veroordeelde de heffingsambtenaar wel in de proceskosten van verzoeker, omdat de intrekking van de naheffingsaanslag pas na het indienen van het beroep plaatsvond. De proceskosten werden vastgesteld op € 1.150,- en het griffierecht van € 51,- moest ook aan verzoeker worden vergoed. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 10 maart 2025.