In deze zaak heeft de vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. N. el Hadje, de moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.H.A. de Koning, aangeklaagd in een kort geding. De vader vorderde de moeder te veroordelen tot nakoming van een omgangsregeling die op 8 november 2023 door de rechtbank was vastgesteld. De moeder heeft alleen het gezag over hun minderjarige kind, dat bij haar woont. De rechtbank had eerder een omgangsregeling vastgesteld, maar deze was gewijzigd op 11 oktober 2024, waarbij de vader en het kind voortaan één keer per week onder professionele begeleiding contact zouden hebben.
Tijdens de mondelinge behandeling op 10 april 2025 werd duidelijk dat er al een half jaar geen contact was geweest tussen de vader en het kind. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vader onvoldoende had aangetoond dat hij een spoedeisend belang had bij zijn vordering. De vader had niet actief geprobeerd om de begeleide omgang te realiseren, wat leidde tot de conclusie dat hij zelf verantwoordelijk was voor het gebrek aan contact. De voorzieningenrechter wees de vordering van de vader af en verklaarde hem niet-ontvankelijk, terwijl de proceskosten tussen partijen werden gecompenseerd.
Het vonnis werd uitgesproken op 18 april 2025 door mr. M.E. Falkmann, die oordeelde dat de vader de mogelijkheid had om omgang te hebben met het kind, maar dat hij de verantwoordelijkheid had om contact op te nemen met de instantie die de begeleiding verzorgt.