ECLI:NL:RBMNE:2025:2027

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
C/16/590029 / KG ZA 25-99
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in vordering tot nakoming van omgangsregeling wegens ontbreken spoedeisend belang

In deze zaak heeft de vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. N. el Hadje, de moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.H.A. de Koning, aangeklaagd in een kort geding. De vader vorderde de moeder te veroordelen tot nakoming van een omgangsregeling die op 8 november 2023 door de rechtbank was vastgesteld. De moeder heeft alleen het gezag over hun minderjarige kind, dat bij haar woont. De rechtbank had eerder een omgangsregeling vastgesteld, maar deze was gewijzigd op 11 oktober 2024, waarbij de vader en het kind voortaan één keer per week onder professionele begeleiding contact zouden hebben.

Tijdens de mondelinge behandeling op 10 april 2025 werd duidelijk dat er al een half jaar geen contact was geweest tussen de vader en het kind. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vader onvoldoende had aangetoond dat hij een spoedeisend belang had bij zijn vordering. De vader had niet actief geprobeerd om de begeleide omgang te realiseren, wat leidde tot de conclusie dat hij zelf verantwoordelijk was voor het gebrek aan contact. De voorzieningenrechter wees de vordering van de vader af en verklaarde hem niet-ontvankelijk, terwijl de proceskosten tussen partijen werden gecompenseerd.

Het vonnis werd uitgesproken op 18 april 2025 door mr. M.E. Falkmann, die oordeelde dat de vader de mogelijkheid had om omgang te hebben met het kind, maar dat hij de verantwoordelijkheid had om contact op te nemen met de instantie die de begeleiding verzorgt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/590029 / KG ZA 25-99
Vonnis in kort geding van 18 april 2025
in de zaak van
[vader],
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna: de vader,
advocaat mr. N. el Hadje te Rotterdam,
tegen
[moeder],
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna: de moeder,
advocaat mr. W.H.A. de Koning te Schijndel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de betekende dagvaarding van de vader met producties 1 tot en met 4;
  • het bericht van de moeder met producties 1 tot en met 13;
  • de pleitnotitie van de moeder, op de zitting voorgedragen en overgelegd;
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 10 april 2025, waarbij aanwezig waren:
- de vader, telefonisch,
- de advocaat van de vader;
- de moeder met haar advocaat.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van [minderjarige]
, geboren op [geboortedatum] 2016 in [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] ). De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder heeft alleen het gezag over hem. [minderjarige] woont bij de moeder.
2.2.
Op 8 november 2023 heeft de rechtbank een omgangsregeling tussen de vader en
[minderjarige] bepaald, waarbij zij omgang hebben:
  • iedere woensdagmiddag uit school tot 19.00 uur;
  • om de week van vrijdagmiddag uit school tot zondag 17.00 uur;
  • tijdens de helft van de feestdagen;
  • tijdens twee weken van de zomervakantie.
2.3.
Op 24 april 2024 heeft de voorzieningenrechter de moeder veroordeeld tot
nakoming van de omgangsregeling, met een dwangsom.
2.4.
Op 11 oktober 2024 heeft de rechtbank de omgangsregeling gewijzigd, ín die zin dat de vader en [minderjarige] voortaan één keer per week omgang hebben onder professionele begeleiding, waarbij de dag en de tijden afhankelijk zijn van de beschikbaarheid van de begeleiding.

3.Het geschil

3.1.
De vader vordert samengevat - de moeder te veroordelen de regeling zoals opgenomen in de beschikking van 8 november 2023 na te komen en de moeder te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
De moeder voert verweer en vordert de vader te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Geen spoedeisend belang

4.1.
De voorzieningenrechter kan een vordering alleen toewijzen wanneer een partij, in dit geval de vader, een spoedeisend belang heeft bij een beslissing op zijn vordering. Er is sprake van zo’n spoedeisend belang als van de vader niet gevergd kan worden om een beslissing in een bodemprocedure af te wachten.
4.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van een spoedeisend belang. Inmiddels is er al een half jaar geen (begeleid) contact geweest tussen de vader en [minderjarige] . De vader stelt dat hem niet te verwijten valt dat er geen contact is geweest met [minderjarige] , maar de voorzieningenrechter ziet dat anders. In oktober 2024 heeft de rechtbank de omgangsregeling gewijzigd, in die zin dat er één keer per week begeleide omgang kan zijn. Uit de stukken blijkt dat de moeder al kort na de uitspraak, op 14 oktober 2024, contact heeft opgenomen met [instelling] om de omgang te laten begeleiden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de man onvoldoende heeft uitgelegd wat hij vervolgens zelf heeft gedaan om de begeleide omgang bij [instelling] te laten plaatsvinden. [instelling] had immers afspraken gepland, maar de vader heeft die niet bevestigd, waardoor [instelling] deze heeft gecanceld. Verder is de moeder een keer met [minderjarige] naar [instelling] gegaan voor een begeleid contactmoment, maar de vader is toen niet verschenen. Weliswaar ontkent de man dat er een afspraak was gepland, maar de voorzieningenrechter heeft ook geen enkel bericht van de man aan [instelling] gezien waarin hij vraagt om een begeleid omgangsmoment te plannen. Het lijkt er veeleer op dat de man niet wenste mee te werken aan de begeleide omgang. In de e-mail van 31 januari 2025 van [instelling] aan de moeder staat immers dat de vader bij [instelling] heeft aangegeven dat hij de rechtszitting wil afwachten. Door geen gebruik te maken van de begeleide omgangsmomenten bij [instelling] , heeft de man zelf veroorzaakt dat er al langere tijd geen contact is tussen hem en [minderjarige] .
4.3.
De voorzieningenrechter volgt de vader verder niet in zijn standpunt dat hij spoedeisend belang heeft bij zijn vordering omdat er nog geen zittingsdatum bekend is bij het gerechtshof in verband met het door hem ingestelde hoger beroep. Dat de vader het niet eens is met de uitspraak van de rechtbank van 11 oktober 2024 maakt niet dat hij spoedeisend belang heeft bij zijn vordering. Bovendien heeft de vader pas in februari 2025 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking. Dat betekent dat de vader de zaak zelf ook vier maanden heeft laten liggen.
4.4.
De voorzieningenrechter merkt nog op dat de vader nog steeds recht heeft op begeleide omgang met [minderjarige] . Het is echter wel zijn verantwoordelijkheid om contact op te nemen met [instelling] voor het maken van nieuwe afspraken als hij [minderjarige] wil zien.
4.5.
Al met al is de voorzieningenrechter van oordeel dat er op dit moment een mogelijkheid is voor de vader om omgang te hebben met [minderjarige] en dat daarom van de vader gevergd kan worden om een beslissing in de bodemprocedure, zoals het hoger beroep tegen de beschikking van 11 oktober 2024, af te wachten.
Proceskosten
4.6.
In procedures van familierechtelijke aard is het gebruikelijk de proceskosten tussen partijen te compenseren. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken en zal de proceskosten dan ook compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn vordering,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Falkmann, voorzieningenrechter, in samenwerking met de griffier, mr. S. Clement, en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2025.