ECLI:NL:RBMNE:2025:2031

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 maart 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
C/16/589128 / FO RK 25-211 en C/16/590111 / FO RK 25-288
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van de kafala-beslissing en voogdij over een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 28 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de voogdij van een minderjarige, geboren in Marokko. De pleegouders hadden een verzoek ingediend om de kafala-beslissing van de Marokkaanse rechter te erkennen, maar dit verzoek werd afgewezen omdat niet voldaan was aan artikel 33 van het Haags Verdrag van 1996. De rechtbank oordeelde dat de toestemming van de Centrale Autoriteit noodzakelijk was voor de erkenning van de kafala-beslissing, en deze was niet verleend. Het subsidiaire verzoek van de pleegouders om met de voogdij over de minderjarige belast te worden, werd echter toegewezen. De rechtbank oordeelde dat het in het belang van de minderjarige was dat de pleegouders, die al geruime tijd voor hem zorgden, met de voogdij belast werden. De rechtbank benadrukte het belang van een goed plan voor de statusvoorlichting van de minderjarige, zodat hij inzicht krijgt in zijn afkomst. De overige verzoeken van de pleegouders werden afgewezen, waaronder het verzoek om de beslissing over de voogdij aan te tekenen in het gezagsregister en om een verklaring voor recht dat er een nauwe persoonlijke betrekking is tussen hen en de minderjarige. De rechtbank verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad en gaf aan dat hoger beroep mogelijk is binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/589128 / FO RK 25-211 en C/16/590111 / FO RK 25-288
Datum uitspraak: 28 maart 2025
Beschikking van de kinderrechter over de voogdij
in de zaken van
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Midden-Nederland, hierna: de Raad,
gevestigd in Utrecht,
en
[pleegouders], hierna: de pleegouders,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. M.M.G. Crompvoets.
over het kind:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2019 in [geboorteplaats] (Marokko), hierna: [minderjarige] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift van de Raad met bijlagen, ontvangen op 21 februari 2025;
  • de door de Raad op 28 februari 2025 nagezonden reactie van de pleegouders;
  • het verzoekschrift van de pleegouders met bijlagen, ontvangen op 7 maart 2025;
  • de brief van mr. Crompvoets van 26 maart 2025 met bijlagen.
1.2.
De verzoeken van de Raad en de pleegouders zijn tegelijk behandeld. De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 28 maart 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • [A] , namens de Raad;
  • de pleegouders met hun advocaat.
  • [B] namens de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland (hierna: de GI).
1.3.
De rechtbank heeft aan het einde van de zitting mondeling uitspraak gedaan.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is geboren in Marokko. Hij is door zijn biologische moeder achtergelaten bij een weeshuis. Daarna groeide hij op bij de [organisatie] . Zo zijn de pleegouders met [minderjarige] in aanraking gekomen. Zij hebben hem in november 2020 ontmoet. In mei 2022 mocht [minderjarige] met de pleegouders mee naar huis, die op dat moment tijdelijk in Marokko woonden. De pleegmoeder verbleef samen met [minderjarige] in Marokko en de pleegvader vloog regelmatig heen en weer. Sinds juni 2023 verblijft [minderjarige] met de pleegouders in Nederland. Het hof van appèl in Marrakesh heeft op 7 oktober 2024 toestemming verleend aan de pleegouders om [minderjarige] mee te nemen naar Nederland en om daar met hen te verblijven.
2.2.
[minderjarige] staat in Nederland niet onder gezag. Via een kafala-procedure hebben de pleegouders via de rechtbank in Marrakesh in Marokko op 23 mei 2022 de voogdij over [minderjarige] verkregen. Voor de Marokkaanse wet zijn zij dus officieel de pleegouders van [minderjarige] .
2.3.
Op 24 november 2021 heeft de Centrale Autoriteit in Rabat een aanvraag ingediend bij de Centrale Autoriteit in Nederland om de kafala van [minderjarige] te erkennen. Deze aanvraag is op 31 maart 2022 afgewezen. De pleegouders hebben daar een klacht tegen ingediend, maar die klacht is op 11 januari 2023 afgewezen.
2.4.
De pleegouders hebben op 13 december 2022 een aanvraag ingediend bij de Nederlandse Immigratie- en Naturalisatiedienst (de IND) voor een machtiging tot voorlopig verblijf op grond van artikel 8 EVRM bij de pleegouders. In eerste instantie is deze aanvraag afgewezen. De pleegouders zijn daartegen in bezwaar gegaan, en dat bezwaar is gegrond verklaard in de beschikking van 7 mei 2024. Uit het Raadsrapport blijkt dat [minderjarige] een verblijfsvergunning heeft voor de duur van vijf jaar, tot 2029.

3.De verzoeken

3.1.
De ouders hebben de rechtbank in eerste instantie gevraagd om in het gezagsregister op te nemen dat zij de voogdij over [minderjarige] uitoefenen. Op 21 januari 2025 heeft de griffier de pleegouders en de Raad geïnformeerd dat de kafala-beslissing niet van rechtswege in Nederland erkend kan worden.
3.2.
Naar aanleiding van de brief van de rechtbank is de Raad een onderzoek gestart. De Raad verzoekt de rechtbank nu om de GI te belasten met de voorlopige voogdij over [minderjarige] . De maatregel is volgens de Raad dringend en onverwijld noodzakelijk om in de gezagsuitoefening over [minderjarige] te voorzien.
3.3.
De pleegouders hebben vervolgens een verzoekschrift ingediend, waarin zij - naar de rechtbank begrijpt - verzoeken:
primair: erkenning van de kafala-beslissing, subsidiair: hen met de voogdij te belasten;
een verklaring voor recht dat er een nauwe persoonlijke betrekking is tussen hen en [minderjarige] ;
de beslissing aan te tekenen in het gezagsregister.

4.De beoordeling

De beslissing
4.1.
De rechtbank zal de pleegouders belasten met de voogdij over [minderjarige] . De overige verzoeken worden afgewezen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij zo beslist.
4.2.
Primair verzoeken de pleegouders om de kafala-beslissing van de Marokkaanse rechter van 23 mei 2022 te erkennen. Dat verzoek wijst de rechtbank af, omdat niet is voldaan aan artikel 33 van het Haags Verdrag van 1996. [1] Uit dat artikel blijkt dat toestemming van de Centrale Autoriteit nodig is voordat zo’n uitspraak erkend kan worden. Uit de beslissing van 31 maart 2022 blijkt dat de Centrale Autoriteit niet heeft ingestemd met de plaatsing van [minderjarige] bij de pleegouders in Nederland. Dat betekent dat de rechtbank de kafala-beslissing niet kan erkennen.
4.3.
Subsidiair verzoeken de pleegouders om hen met de voogdij over [minderjarige] te belasten. Uit de wet volgt dat de rechtbank een voogd benoemd over kinderen die niet onder ouderlijk gezag staan en in wier voogdij niet op een wettige wijze is voorzien. [2] De rechtbank vindt het in het belang van [minderjarige] dat de pleegouders met de voogdij over hem worden belast. De pleegouders zijn het grootste deel van het leven van [minderjarige] al bij hem betrokken en zij zorgen al sinds mei 2022 voor hem. Uit de stukken blijkt dat de opvoeding van [minderjarige] soms uitdagingen met zich meebrengt, maar dat de ouders dit goed op weten te pakken. Er zijn verder ook geen zorgen over hoe het met [minderjarige] gaat en over zijn opvoedsituatie. De Raad heeft ter zitting aangegeven dat het doel van een in te stellen onderzoek zou zijn om na te gaan of de opname als pleegkind volgens de regels is gegaan. De Raad heeft geen enkele aanleiding om te denken dat pleegouders niet goed voor [minderjarige] zorgen. Dat maakt dat de rechtbank het in het belang van [minderjarige] vindt dat zijn pleegouders ook het gezag over hem kunnen uitoefenen.
4.4.
Op de zitting is wel besproken dat het belangrijk is dat er een goed plan komt voor de statusvoorlichting van [minderjarige] . Voor zijn identiteitsontwikkeling is het belangrijk dat hij weet waar hij vandaan komt en wie zijn ouders zijn. De pleegouders erkennen het belang hiervan en hebben aangegeven dat zij hiermee bezig zijn. Als de pleegouders hier hulp bij willen, kunnen ze bijvoorbeeld contact opnemen met het buurtteam.
De overige verzoeken worden afgewezen
4.5.
De rechtbank wijst het verzoek van de pleegouders om de beslissing over de voogdij aan te tekenen in het gezagsregister af. Uit de wet volgt al dat de griffier van de rechtbank in het gezagsregister alle rechtsfeiten aantekent die betrekking hebben op de gezagsuitoefening over kinderen. Daaronder valt ook de beslissing over de voogdij. [3] Dat betekent dat de pleegouders geen belang hebben bij dit verzoek.
4.6.
De rechtbank wijst het verzoek van de pleegouders om een verklaring voor recht dat er een nauwe persoonlijke betrekking is tussen hen en [minderjarige] af. De rechtbank is van oordeel dat zij geen belang hebben bij toewijzing van dit verzoek.
4.7.
Verder wijst de rechtbank het verzoek van de Raad om een voorlopige voogdijmaatregel af, omdat er door deze beslissing vanaf nu wel in het gezag over [minderjarige] wordt voorzien. Dat betekent dat de Raad geen belang meer heeft bij zijn verzoek.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
belast de pleegouders met de voogdij over [minderjarige] ;
5.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst het overige of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2025 door mr. E.A.A. van Kalveen, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. S. Clement als griffier, en op schrift gesteld op 4 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen.
2.Artikel 1:295 van het Burgerlijk Wetboek.
3.Artikel 1 jo. artikel 2 sub a van het Besluit gezagsregisters.