ECLI:NL:RBMNE:2025:2034

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
C/16/578979 / JE RK 24-1265
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

Op 3 april 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een beschikking gegeven in de zaak van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De rechtbank heeft besloten om de ondertoezichtstelling van de kinderen te verlengen tot 5 oktober 2025, evenals de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De moeder van de kinderen, die het gezag over hen heeft, is het eens met de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, maar is niet akkoord met het perspectiefbesluit van de gecertificeerde instelling (GI) dat de kinderen in het gezinshuis moeten opgroeien.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen sinds hun plaatsing in het gezinshuis een positieve ontwikkeling doormaken, maar dat er nog steeds zorgen zijn over hun opvoeding en de rol van de moeder. De rechtbank heeft de GI verzocht om verder onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor de moeder om een rol te spelen in de verzorging en opvoeding van de kinderen. De rechtbank heeft ook benadrukt dat het perspectiefbesluit van de GI geen wettelijke grondslag heeft, maar wel van belang is voor de beoordeling van de situatie van de kinderen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de moeder onvoldoende in staat is om de zorg voor de kinderen volledig op zich te nemen, gezien haar beperkte opvoedvaardigheden en de verzwaarde opvoedvraag van de kinderen. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de kinderen niet onrustig hoeven te zijn door een lopende juridische procedure.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht, locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/578979 / JE RK 24-1265
Datum uitspraak: 3 april 2025
Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
SAMEN VEILIG MIDDEN-NEDERLAND, hierna: de GI,
gevestigd in Utrecht,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2021 in [geboorteplaats] ,
hierna: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2022 in [geboorteplaats] ,
hierna: [minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
[moeder], hierna: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. R. Vermeer, met als waarnemer mr. B. Drykoningen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de tussenbeschikking van 2 september 2025.
1.2.
Op 30 oktober 2024 heeft de rechtbank een e-mailbericht ontvangen van de heer Altena, officier van justitie (hierna: OvJ) van het Openbaar Ministerie (hierna: OM). Het OM geeft aan te beschikken over een procesdossier dat relevant zou zijn voor de beoordeling van eventuele nadere procedures ter zake van in ieder geval de minderjarige [minderjarige 2] .
In eerste instantie heeft de rechtbank de OvJ uitgenodigd voor de zitting, maar de OvJ heeft aangegeven niet de wens te hebben om zich als partij te voegen in het geding.
Vervolgens heeft de rechtbank partijen bericht dat de rechtbank voornemens is om op grond van artikel 42 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) eventuele beslissingen over de voorlopige hechtenis en/of de schorsing daarvan op te vragen bij het OM en om na te vragen of er al een vervolgingsbeschikking is genomen of dat er al een zittingsdatum is bepaald en of er iets gezegd kan worden of er een persoonlijkheids-onderzoek wordt afgenomen. Partijen hebben een termijn gekregen van een week om zich uit te laten over dit voornemen. De moeder heeft hier niet op gereageerd en de GI heeft laten weten dat zij geen bezwaar heeft tegen het opvragen van de stukken, omdat het wenselijk is dat iedereen op de hoogte is van dezelfde informatie.
Op 19 februari 2025 heeft de rechtbank de hiervoor genoemde stukken opgevraagd bij het OM. Het OM heeft op dezelfde dag laten weten dat er geen stukken zijn omtrent de voorlopige hechtenis, nu er geen voorlopige hechtenis is geweest. De zaak tegen de moeder is geseponeerd (code 02). Er is geen persoonsonderzoek uitgezet, nu de zaak nooit tot een dagvaarding is gekomen. Het OM heeft van de GI als procespartij het verzoek gekregen om de relevante dossierstukken te verstrekken op grond van artikel 42 lid 2 Rv.
Op 27 februari 2025 heeft het OM daarom de door de GI opgevraagde stukken ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft daarna de volgende stukken ontvangen:
  • de brief van de GI van 6 maart 2025 met bijlagen;
  • het bericht van de GI van 14 maart 2025 met als bijlage de brief van 14 maart 2025 aan de moeder over het perspectiefbesluit;
  • het bericht van de moeder van 31 maart 2025 met bijlagen;
  • het bericht van de moeder van 2 april 2025 met bijlage;
  • de brief van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 28 maart 2025 over de toetsing op grond van artikel 1:265j lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
1.4.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 3 april 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door mr. B. Drykoningen;
  • [A] en [B] namens de GI;
  • [C] namens de Raad.
1.5.
Op de zitting heeft de advocaat van de moeder een foto van de conclusie van het intelligentieonderzoek van de moeder overgelegd.
1.6.
De rechtbank heeft aan het einde van de zitting mondeling uitspraak gedaan. Deze beslissing is een uitgebreide toelichting op de uitspraak.

2.De feiten

2.1.
De moeder heeft het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven in een gezinshuis sinds 21 juli 2023.
2.3.
Bij beschikking van 5 juli 2023 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht
gesteld van de GI. De kinderrechter heeft toen ook een machtiging verleend om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen. De maatregelen zijn daarna steeds verlengd, voor het laatst in de beschikking van 2 september 2024, tot 5 april 2025.

3.De verzoeken

3.1.
De rechtbank moet nog beslissen op het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een half jaar. Ook moet de rechtbank nog beslissen op het verzoek van de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Verder vraagt de GI de rechtbank om zich uit te laten over het door hen genomen perspectiefbesluit dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het gezinshuis moeten opgroeien.

4.Het standpunt van de moeder

4.1.
De moeder is het eens met de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van een half jaar. De moeder wil wel graag dat in het komende half jaar verder wordt toegewerkt naar thuisplaatsing van de kinderen, zodat zij over een half jaar weer volledig thuis kunnen komen wonen. De moeder is het dan ook niet eens met het perspectiefbesluit van de GI.

5.De beoordeling

De beslissing
5.1.
De rechtbank verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van een half jaar, tot 5 oktober 2025. Verder verlengt de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot 5 oktober 2025. De rechtbank legt hierna uit waarom zij zo beslist.
De verlenging van de ondertoezichtstelling
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat nog steeds voldaan is aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 BW. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden immers nog steeds in hun ontwikkeling bedreigd. Tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling is geen verweer gevoerd. Daarom verlengt de rechtbank de ondertoezichtstelling voor de verzochte duur van een half jaar.
De verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing
5.3.
Ook vindt de rechtbank de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk in het belang van hun verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW).
5.4.
Iedereen is het erover eens dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op dit moment niet bij de moeder kunnen wonen. Daarom is het nodig om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van een half jaar. De moeder en de GI verschillen echter van mening over waar in het komende half jaar naartoe gewerkt moet worden. De moeder wil dat de kinderen over een half jaar weer bij haar komen wonen, terwijl de GI wil dat de kinderen in het gezinshuis blijven wonen en dat onderzocht wordt welke rol de moeder daarnaast kan spelen in de verzorging en opvoeding van de kinderen.
5.5.
De GI vindt dat een terugplaatsing bij de moeder niet meer aan de orde is. Dit standpunt van de GI wordt in de praktijk aangeduid als ‘perspectiefbesluit’. De bedoeling van de wetgever is dat de GI, in het geval terugkeer naar huis niet meer wordt overwogen, de Raad kan vragen om een onderzoek te doen naar beëindiging van het gezag van de moeder. Dat speelt in deze zaak echter niet, omdat de GI in ieder geval eerst wil onderzoeken hoe groot de rol van de moeder kan zijn in de opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Daarom komt de GI nu niet toe aan het vragen om (een onderzoek naar) beëindiging van het gezag. Maar het perspectiefbesluit werkt in de visie van de GI wel door in de uithuisplaatsing. De hulpverlening is dan bijvoorbeeld niet meer gericht op een volledige terugkeer van de kinderen naar de moeder.
5.6.
De rechtbank overweegt dat de moeder, de kinderen en de gezinshuisouders een groot belang hebben bij inzicht in en duidelijkheid over het standpunt van de GI over het opgroeiperspectief van de kinderen. In dat opzicht vervult het perspectiefbesluit een belangrijke functie. Hoewel het perspectiefbesluit duidelijkheid kan bieden, heeft het als zodanig (nog) geen wettelijke grondslag. De wet verbindt aan zo’n besluit geen rechtsgevolgen en voorziet niet in een specifieke rechtsgang om het ter beoordeling aan de rechter voor te leggen. De Hoge Raad heeft aangegeven dat er verschillende procedures waarin het opgroeiperspectief van de kinderen een rol speelt. Een verschil van mening tussen de moeder en de GI over het opgroeiperspectief van de kinderen zal bijvoorbeeld aan de orde kunnen komen in het kader van een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. [1] De rechtbank betrekt daarbij ook dat het ontbreken van rechtsbescherming rondom het perspectief één van de punten is waar de rechtsbescherming in jeugdbescherming tekortschiet. Eén van de onderwerpen die door de wetgever in het wetsvoorstel ‘Versterking rechtsbescherming in de jeugdbescherming’ zijn opgenomen, is een wettelijke grondslag opgenomen voor het toetsen van het perspectief besluit door de rechter.
5.7.
De rechtbank trekt hieruit de conclusie dat een perspectiefbesluit in een het rechterlijk oordeel kan worden betrokken voor zover dat noodzakelijk is voor de beoordeling van beslissingen, maatregelen en verzoeken die (mede) voortvloeien uit of samenhangen met dat perspectiefbesluit. [2] De beslissing op het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is een maatregel die (mede) samenhangt met het perspectiefbesluit, en daarom zal de rechtbank zich hierover uitlaten.
5.8.
De rechtbank heeft daarom de aspecten die meewegen op een rij gezet.
Allereerst hebben [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een verzwaarde opvoedvraag. Dit komt mede door hun belaste verleden. Toen zij nog bij de moeder thuis woonden, zijn er meerdere meldingen van huiselijk geweld geweest. In juli 2023 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met spoed uit huis geplaatst, omdat er ernstige zorgen waren over de veiligheid van de kinderen bij de moeder thuis. [minderjarige 2] was opgenomen in het ziekenhuis omdat hij een brandwond op zijn handje had. De brandwond was zo ernstig dat [minderjarige 2] bij het brandwondencentrum behandeld moest worden. Volgens de artsen was het onwaarschijnlijk dat de brandwond is veroorzaakt door een te hete douche, wat de verklaring van de moeder en haar toenmalige partner was. Bij een scan in het ziekenhuis bleek [minderjarige 2] ook een oude breuk in zijn scheenbeen te hebben. Volgens de artsen kon dit niet zomaar ontstaan bij een baby die niet kan lopen, maar de moeder had ook hier geen logische verklaring voor. Het leek dan ook te gaan om toegebracht letsel en om die reden is de politie een onderzoek gestart. Vanuit het LECK (Landelijk Expertise Centrum Kindermishandeling) is later geconstateerd dat het waarschijnlijker is dat de brandwond en de breuk van het onderbeen bij [minderjarige 2] zijn toegebracht, dan dat deze door een ongeluk zijn ontstaan. Vanwege de aard van de verwondingen, de bagatelliserende houding van de moeder en het feit dat zij tegen het advies van de artsen [minderjarige 2] niet in het ziekenhuis wilde laten, heeft de kinderrechter een spoedmachtiging verleend om de kinderen uit huis te plaatsen. Uiteindelijk heeft het OM de strafzaak tegen de moeder op 30 oktober 2024 geseponeerd wegens onvoldoende bewijs. Hoewel er geen duidelijkheid is gekomen over hoe het letsel bij [minderjarige 2] is ontstaan, staat voor de rechtbank wel vast dat de moeder de veiligheid van de kinderen in de thuissituatie onvoldoende heeft kunnen waarborgen, terwijl dat wel haar verantwoordelijkheid was als hoofdopvoeder.
5.9.
Sinds de kinderen in het gezinshuis verblijven, wordt een positieve ontwikkeling gezien. Bij [minderjarige 2] wordt nu gezien dat zijn ontwikkelingstaken en fysieke groei volgens normale verwachting lopen. Hij lijkt zich te ontwikkelen als een gezonde peuter: hij lijkt op dit moment vooralsnog geen last te hebben van het oude letsel van voor de plaatsing. Hoewel [minderjarige 1] zich ook positief heeft ontwikkeld, blijven er bij hem signalen en gedragingen zichtbaar die maken dat er zorgen zijn over hoe zijn eerdere opvoeding is vorm gegeven en welke effecten dit op hem gehad heeft. Er worden bij [minderjarige 1] mogelijke traumaklachten gezien en een grote taalachterstand. Doordat er nog weinig informatie door moeder is gedeeld over hoe het vroeger thuis ging, is het moeilijk om te duiden of hij toen pedagogisch tekort is gekomen of dat deze achterstanden (mede) een andere oorzaak kennen.
5.10.
De GI heeft in de afgelopen periode verschillende middelen ingezet om te onderzoeken in hoeverre de moeder uiteindelijk in staat zou zijn om weer volledig zelf voor de kinderen te zorgen. Zo heeft de GI in 2024 al een onderzoek laten uitvoeren bij [instelling] naar de hechtingsrelatie en de opvoedingscapaciteiten bij de moeder. De conclusie was dat de moeder in haar ouderschap op verschillende aspecten dient te werken aan haar opvoedvaardigheden en dat hiervoor langdurige en intensieve hulpverlening nodig is. [instelling] vond het nodig dat er meer omgang zou komen om meer zicht te krijgen op in hoeverre moeder leerbaar is. [instelling] vond het in het belang van de kinderen noodzakelijk dat moeder beter zou gaan aansluiten bij wat de kinderen nodig hebben. De GI heeft naar aanleiding daarvan Vooruit met zorg (hierna: VMZ) ingezet, waarbij de focus is gelegd op de contactmomenten tussen moeder en de kinderen, uitbreiding en het normaliseren daarvan (zowel contactmomenten in de thuissituatie van de kinderen in het gezinshuis en bij moeder thuis). Ook zijn zij met de moeder gaan werken aan het herstellen en opbouwen van een positieve ouder-kind relatie, met (onder andere) als doel om te onderzoeken of terugplaatsing bij moeder in het belang van de kinderen zou zijn. Daarnaast heeft de GI
10 voor Toekomst (hierna: 10vT) ingezet, waarbij de focus is gelegd op alle overige leefgebieden en vraagstukken daarin met betrekking tot moeder (zoals financiën, werk (deelnemen aan de maatschappij), opstarten van het contact en het aangaan van onderzoek bij [instelling] ). De GI heeft de moeder in de afgelopen twee jaar al meerdere keren geadviseerd om een persoonlijkheidsonderzoek te doen om haar leerbaarheid te onderzoeken en om te kijken welke persoonlijke hulpverlening voor de moeder nodig is. Uiteindelijk heeft de moeder begin dit jaar het advies opgevolgd en is een intelligentieonderzoek gedaan. Uit die test kwam – kort gezegd – naar voren dat de intellectuele capaciteiten van de moeder zich op een zwakbegaafd tot beneden gemiddeld niveau liggen (TIQ 83) en dat de moeder beschikt over een harmonisch intelligentieprofiel.
5.11.
De rechtbank is het met de GI eens dat, na alle inzet van de hulpverlening, voldoende is gebleken dat de kinderen niet meer volledig bij de moeder thuis kunnen wonen. Er is in de afgelopen periode onvoldoende groei gezien in de mogelijkheden van de moeder. Hierdoor is er onvoldoende vertrouwen ontstaan dat de draagkracht van de moeder en haar opvoedvaardigheden en pedagogisch inzicht voldoende zijn om de zorg voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] weer volledig zelf te kunnen dragen. De verzwaarde opvoedvraag van de kinderen in combinatie met de beperkte mogelijkheden van de moeder en haar eigen belaste verleden maken dat de rechtbank het belangrijk vindt dat de basis voor de verzorging en opvoeding van de kinderen in het gezinshuis blijft liggen.
Op dit moment is er vier uur per week begeleide omgang met de kinderen bij de moeder thuis. Uit het verslag van VMZ blijkt dat de moeder tijdens die momenten nog niet volledig emotioneel beschikbaar is voor haar kinderen. De moeder is tijdens de omgangsmomenten geregeld afgeleid en niet altijd gefocust op de interactie met de kinderen. Ook wordt gezien dat de moeder soms moeite heeft met het reguleren van haar eigen emoties. Hiervoor heeft de moeder zich inmiddels dus wel aangemeld bij [instelling] en zij heeft al meerdere gesprekken gehad met een behandelaar. Verder zijn er zorgen dat de moeder onvoldoende de veiligheid van de kinderen kan waarborgen tijdens de omgang. Zij moet hierin gestuurd worden door de hulpverlening en de hulpverlening heeft meerdere keren moeten ingrijpen om de fysieke veiligheid van de kinderen te kunnen waarborgen. Vanuit VMZ zijn er zorgen of de moeder daadwerkelijk inziet wat de kinderen nodig hebben of dat de moeder zich sociaal wenselijk opstelt tijdens de omgangsmomenten. Dat roept de zorg op of de moeder zelfstandig in staat is om een veilige situatie voor de kinderen te creëren, zonder dat zij aangestuurd hoeft te worden door anderen. Daarnaast wordt gezien dat de moeder moeite heeft met het houden van overzicht. Zo heeft de moeder bijvoorbeeld meerdere belangrijke afspraken met de hulpverlening afgezegd, is zij afspraken vergeten of kwam zij te laat. De moeder heeft een tijd geprobeerd om te werken, maar de combinatie van werk, hulpverlening en de begeleide omgangsmomenten met de kinderen kostte de moeder al teveel energie, waardoor zij het overzicht verloor. De GI maakt zich zorgen dat de moeder overvraagd zal worden als zij de volledige zorg voor de kinderen moet dragen en daardoor overbelast zal raken.
5.12.
De rechtbank constateert dat de moeder zich sinds de vorige zitting positief ontwikkelt. Zij ziet in dat haar boosheid om wat er is gebeurd een belemmerende factor was. De moeder geeft aan dat ze op dit moment concrete tips bij de contacten met de kinderen krijgt, waar ze veel aan heeft. Deze omslag bij de moeder heeft tijd gekost. Ook de beslissing van het OM om de strafzaak tegen de moeder niet voort te zetten, heeft lange tijd op zich laten wachten. In de tussentijd hebben de kinderen een enorme periode van ontwikkeling doorgemaakt. De rechtbank is van oordeel dat in dit proces het belang van stabiliteit en duidelijkheid voor de kinderen, gelet ook op wat zij al hebben meegemaakt, zwaarder moet wegen dan het belang van de moeder, hoezeer het ook te prijzen is dat zij nu een positieve ontwikkeling doormaakt. Daarom onderschrijft de rechtbank de beslissing over het perspectief zoals door de GI genomen.
5.13.
De rechtbank vindt het wel belangrijk dat in de komende periode goed onderzocht wordt welk aandeel de moeder kan blijven hebben in de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De moeder vervult een essentiële rol in het leven van de kinderen. De veranderde houding van de moeder en het inzicht in haar IQ bieden kansen om hierin verder te onderzoeken wat mogelijk is. Het zou voor de kinderen mogelijk heel waardevol zijn als de moeder uiteindelijk een substantiële rol kan spelen, bijvoorbeeld in de weekenden of in de vakanties. Tijdens de omgangsmomenten wordt namelijk gezien dat er een liefdevolle en sterke band is tussen de moeder en de kinderen. Hoe groot de rol van de moeder uiteindelijk kan zijn, moet duidelijk worden in de komende periode. Dat hangt af van de ontwikkeling van de moeder tijdens de omgangsmomenten en van het verloop van haar persoonlijke hulpverlening. Vanuit 10vT en VMZ wordt een aantal adviezen gegeven aan de moeder waar zij aan zou moeten werken, zodat haar rol in de verzorging en opvoeding van de kinderen uitgebreid kan worden. Vanuit 10vT wordt geadviseerd om de omgang met de kinderen verder uit te breiden, in frequentie of duur, met aandacht voor de draagkracht van de moeder en de kinderen. Daarnaast is het belangrijk dat de moeder haar traject bij [instelling] blijft volgen, zodat zij passende ondersteuning krijgt op basis van de IQ-test die zij heeft ondergaan. De moeder heeft niet het volledige onderzoek in de procedure gebracht, enkel de conclusie. De GI heeft de moeder verzocht het gehele stuk over te leggen. De rechtbank kan zich voorstellen dat dit helpend kan zijn in de samenwerking tussen de moeder en de hulpverlening. Dit is mede van belang omdat er nog steeds duidelijkheid moet komen over de leerbaarheid van de moeder. Tot slot is het belangrijk dat de moeder ondersteuning krijgt bij het creëren van overzicht, zowel in haar dagelijks leven als in de zorg voor haar kinderen. Dit advies wordt ook gegeven vanuit VMZ. Het is belangrijk dat de moeder aan de slag gaat met hulpverlening voor zichzelf, zoals verbetering in emotieregulatie, het verminderen van triggers en het versterken van samenwerkingsvaardigheden. De rechtbank gaat ervan uit dat aan de bovenstaande punten wordt gewerkt in de komende periode, zodat onderzocht kan worden of een vorm van gedeeld opvoederschap mogelijk is.
5.14.
Op de zitting is verder nog besproken dat het belangrijk is dat wordt gewerkt aan de verbetering van de samenwerking en verstandhouding tussen de moeder en de gezinshuisouders. Als de moeder een grotere rol gaat spelen in het leven van de kinderen is het belangrijk dat de onderlinge communicatie goed verloopt. Uit de omgangsverslagen blijkt dat er meerdere keren een miscommunicatie is geweest met de gezinshuisvaders, waardoor de omgangsmomenten korter waren of anders liepen dan gepland. De rechtbank vindt het belangrijk dat er in ieder geval duidelijke afspraken komen, zodat iedereen weet waar hij aan toe is. De GI heeft toegelicht dat er binnenkort een gesprek met alle betrokkenen gepland staat om dit te bespreken.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.15.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als de moeder hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt. Dat is belangrijk omdat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geen onrust moeten ondervinden van een lopende juridische procedure.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot 5 oktober 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 5 oktober 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2025 door mr. E.A.A. van Kalveen (voorzitter), mr. V.M.M. van Amstel en mr. A.C. van Waning, kinderrechters, in aanwezigheid van mr. S. Clement als griffier, en op schrift gesteld op 23 april 2025.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Hoge Raad 1 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1148.
2.Zie in dat kader ook bijvoorbeeld Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 12 september 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2882 en Gerechtshof Den Haag, 28 augustus 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1583.