ECLI:NL:RBMNE:2025:2065

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
16.224262-24
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht en voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie

Op 30 april 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Lelystad uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1994 in Suriname, die beschuldigd werd van het bedreigen van een slachtoffer met een vuurwapen en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De zaak kwam voor de rechtbank na meerdere terechtzittingen in oktober 2024, januari 2025 en april 2025. De officier van justitie, mr. L.E. van Zijl, eiste een gevangenisstraf van 36 maanden, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met een medeverdachte een bedreiging heeft gepleegd door met een vuurwapen op de woning van het slachtoffer te schieten. De rechtbank achtte het bewijs voor de bedreiging overtuigend, maar sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was voor voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 36 maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht, en een maatregel die hem verbood contact op te nemen met het slachtoffer en zich binnen 100 meter van diens woning te bevinden. De benadeelde partij, het slachtoffer, vorderde schadevergoeding, die door de rechtbank gedeeltelijk werd toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.224262-24
Vonnis van de meervoudige kamer van 30 april 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1994] te [geboorteplaats] (Suriname),
wonende [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in [verblijfplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 21 oktober 2024, 17 januari 2025 en 16 april 2025.
De rechtbank heeft op de terechtzitting van 16 april 2025 kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. L.E. van Zijl en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.W. Ebbink, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van hetgeen mr. S.C. van Bunnik, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht, namens de benadeelde partij [slachtoffer] naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
1. primair

op 7 juli 2024 in Almere, samen met een ander of anderen of alleen, heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven door met een vuurwapen op de woning van [slachtoffer] te schieten;

1. subsidiair

op 7 juli 2024 in Almere, samen met een ander of anderen of alleen, [slachtoffer] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven althans met zware mishandeling, door met een vuurwapen op de woning van [slachtoffer] te schieten;

2
in de periode van 7 juli 2024 tot en met 17 juli 2024 in Lelystad een vuurwapen in de vorm van een pistool en/of munitie, te weten 2 scherpe patronen, voorhanden heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde en daartoe is het volgende aangevoerd. Verdachte was één van de twee personen die in de nacht van 7 juli 2024 bij de woning van [slachtoffer] in [woonplaats] aanwezig waren, maar met het schieten op de woning heeft hij niets te maken. Verdachte heeft de woning aan de medeverdachte aangewezen, zodat de medeverdachte de volgende dag een gesprek zou kunnen voeren met [slachtoffer] . Verdachte is niet degene geweest die heeft geschoten en hij heeft het schieten ook niet gezien. Verdachte wist bovendien niet dat de medeverdachte een vuurwapen bij zich had. Na het incident heeft de medeverdachte het vuurwapen aan verdachte gegeven, maar verdachte weet niet waarom hij het heeft aangenomen; dit is een domme fout geweest.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van een bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen feiten 1 en 2
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis zal worden gehecht.
Bewijsoverwegingen feit 1
Betrouwbaarheid verklaringen verdachte
Over de verklaringen van verdachte overweegt de rechtbank het volgende.
Niet valt in te zien waarom medeverdachte [medeverdachte] een gesprek met [slachtoffer] zou moeten voeren, terwijl verdachte degene was die boos was op [slachtoffer] en medeverdachte [medeverdachte] [slachtoffer] in het geheel niet kende. Ook valt niet in te zien waarom verdachte de medeverdachte midden in de nacht heeft meegenomen om de woning van [slachtoffer] aan te wijzen, terwijl hij deze woning veel eenvoudiger op andere wijze had kunnen aangeven, bijvoorbeeld met behulp van Google Maps. Bovendien bestond er voor het beweerdelijke aanwijzen van de woning geen enkele reden om door de steeg achter de woning langs te lopen. Voorts komt de verklaring van verdachte dat hij zijn scooter op enige afstand van de woning had geparkeerd om geluidsoverlast voor de buurt te voorkomen, niet overeen met de omstandigheid dat hij op een elektrische scooter reed, zoals door zijn raadsman is gesteld.: Verder zou hij in het geheel niet hebben gemerkt dat de medeverdachte twee schoten had gelost maar aan vuurwerk hebben gedacht, zou hij op de terugweg naar Amsterdam met de medeverdachte geen woord hebben gewisseld over wat er zojuist was gebeurd en zou hij het vuurwapen zwijgend en zonder uitleg of reden van de medeverdachte hebben aangenomen: eens te meer onderdelen van zijn verklaring die onverklaarbaar dan wel onaannemelijk zijn.
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat de verklaring van verdachte ongeloofwaardig en niet betrouwbaar. De rechtbank schuift deze verklaring dan ook terzijde.
Medeplegen
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Immers volgt uit de bewijsmiddelen het volgende. Verdachte heeft de medeverdachte meegenomen naar de woning van [slachtoffer] in [woonplaats] . Zij hebben de scooter op enige afstand van de woning geparkeerd en zijn door een steeg achter de woning langsgelopen. Verdachte heeft de woning van [slachtoffer] aangewezen en de medeverdachte heeft met een vuurwapen op de voorzijde van de woning geschoten. Verdachte en de medeverdachte zijn daarna naar de scooter gerend en weggereden. Vervolgens zijn zij met een auto richting Amsterdam gereden en tijdens deze autorit heeft de medeverdachte het wapen aan verdachte (terug)gegeven. Hoewel medeverdachte [medeverdachte] degene is geweest die de woning heeft beschoten, is sprake geweest van een gezamenlijke uitvoering. Verdachte is aanwezig tijdens het beschieten van de woning en heeft een belangrijke rol gespeeld voorafgaand aan en tijdens de uitvoering hiervan. Hiermee heeft verdachte een wezenlijke bijdrage aan de totstandkoming van de feiten geleverd.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van
medeplegen.
Poging doodslag?
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of het schieten op de woning kan worden gekwalificeerd als poging tot doodslag, zoals primair ten laste is gelegd. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Met het vuurwapen is tweemaal geschoten richting de voorzijde van de woning. Het schieten heeft plaatsgevonden van een afstand van 3.68 meter vanaf de woning. In de voordeur onder het veiligheidsbeslag waren een in- en uitschotbeschadiging zichtbaar en ook een jas aan de kapstok in de woning had in- en uitschotbeschadigingen. In een houten wand naast de voordeur was een inschotbeschadiging aanwezig en in het toilet, in de wand van de buitenmuur, zat een uitschotbeschadiging. Deze uitschotbeschadiging bevond zich rechts naast het toilet en in de muur tegenover het toilet, rechts boven de wasbak, bevond zich een inschotbeschadiging met daarin een projectiel. De lijn van het projectiel vanaf de buitenmuur naar de wasbak liep schuin door het toilet.
Het schieten op de woning heeft plaatsgevonden om 00.37 uur ’s nachts. De woning was donker en de in de woning aanwezige bewoonster, [slachtoffer] , lag op dat moment boven in de woning te slapen. Zij heeft het schieten niet gezien of gehoord en zij werd er de volgende ochtend door een buurman op gewezen dat haar woning was beschoten.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat verdachte en de medeverdachte de uitdrukkelijke bedoeling (vol opzet) hebben gehad op de dood van de bewoonster van de woning. De omstandigheden waaronder het schieten heeft plaatsgevonden, duiden daar naar het oordeel van de rechtbank niet op; immers heeft het schieten plaatsgevonden in het midden van de nacht, richting een donkere woning, niet wetend of iemand in de woning aanwezig was en waar een mogelijk in de woning aanwezige persoon zich in de woning zou kunnen bevinden. Deze omstandigheden duiden naar het oordeel van de rechtbank op het afgeven van een bedreigende boodschap.
De vraag is vervolgens of de verdachte en zijn medeverdachte voorwaardelijk opzet hebben gehad op de dood van [slachtoffer] ; of zij willens en wetens de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat door hun handelen [slachtoffer] het leven zou laten. Het schieten met een vuurwapen, bij uitstek geschikt om iemand mee te doden, kan onder omstandigheden een aanmerkelijke kans op de dood met zich meebrengen. Het is evenwel vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat het bestaan van een aanmerkelijke kans empirisch moet worden benaderd. Het moet gaan om een feitelijk aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, in dit geval de dood van [slachtoffer] . Daarbij mag de aard van het risico en het gevaarzettende karakter van de gedraging geen indicator vormen, aldus de Hoge Raad.
In het licht van deze vaste jurisprudentie komt de rechtbank tot de conclusie dat er geen feitelijk aanmerkelijke kans bestond op de dood van [slachtoffer] . Op het moment dat de woning werd beschoten bevond zij zich immers niet op de benedenetage, maar lag zij te slapen in een kamer op de eerste verdieping van de woning.
Gelet op het voorgaande kan de rechtbank niet vaststellen dat een aanmerkelijke kans bestond op de dood van [slachtoffer] , waardoor voorwaardelijk opzet op de dood niet kan worden aangenomen. Dit leidt ertoe dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde.
Conclusie
Op grond van de bewijsmiddelen en voornoemde bewijsoverwegingen is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met de medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan een bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht, zoals subsidiair ten laste is gelegd.
Bewijsoverweging feit 2
Op grond van de bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het vuurwapen en de munitie voorhanden heeft gehad zoals ten laste is gelegd onder feit 2.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1 subsidiair
op 7 juli 2024 te Almere, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een scherpschietend vuurwapen op de woning van die [slachtoffer] te schieten;
2
in de periode van 7 juli 2024 tot en met 17 juli 2024 te Lelystad, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool van het merk Sig Sauer, model P320, kaliber 9mm P.A.K., zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 2 scherpe patronen van het merk S&B, kaliber 7.65Br, voorhanden heeft gehad.
De in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 subsidiair en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
1 subsidiair
Medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
2
Ten aanzien van het wapen:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III..
Ten aanzien van de munitie:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte gevorderd:
  • verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht;
  • aan verdachte een maatregel op te leggen strekkende tot beperking van de vrijheid als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van 3 jaren, inhoudend een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer] en een locatieverbod rond de woning van [slachtoffer] .
De officier van justitie heeft voorts gevorderd te bevelen dat de op te leggen maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op de bepleite vrijspraak van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde, gesteld dat de tijd die verdachte inmiddels in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, een mogelijk op te leggen vrijheidsstraf (ruim) overtreft, hetgeen betekent dat verdachte dient vrij te komen. Voor het geval de rechtbank verdachte zal veroordelen voor feit 1, heeft de raadsman bepleit een op te leggen straf gedeeltelijk in voorwaardelijke zin op te leggen, met daaraan gekoppeld een verplichte behandeling en begeleiding van verdachte, mogelijk uit te voeren door een forensische polikliniek binnen een ambulant behandeltraject.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie.
De bedreiging heeft plaatsgevonden door met een vuurwapen te schieten, hetgeen betekent dat sprake is geweest van een zeer ernstige vorm van bedreiging. Bovendien heeft deze bedreiging plaatsgevonden tegen een persoon in de hoedanigheid van hulpverlener; de aanleiding voor de bedreiging is kennelijk gelegen in boosheid van verdachte over het feit dat [slachtoffer] in het verleden betrokken is geweest bij de uithuisplaatsing van kinderen van verdachte. Dat verdachte ook jaren ná de bedoelde uithuisplaatsing op deze (zeer) radicale wijze heeft gehandeld zoals in dit vonnis bewezen is verklaard, is buiten alle proporties en valt hem uiterst kwalijk te nemen. De rechtbank weegt daarbij mee dat, gelet op voornoemd motief voor de bewezen verklaarde gedragingen, verdachte moet worden aangemerkt als initiatiefnemer van de schietpartij.
De gedragingen van verdachte en de medeverdachte hebben een grote impact gehad op (de persoonlijke levenssfeer van) [slachtoffer] en hebben haar angst aangejaagd, zoals blijkt uit haar ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring. De ervaring leert dat slachtoffers van een dergelijk misdrijf nog lange tijd last kunnen ondervinden van de psychische gevolgen van hetgeen hen is overkomen.
De rechtbank weegt het voorgaande mee in het nadeel van verdachte.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte kennisgenomen van:
  • een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie (‘
  • een Pro justitia rapport psychologisch onderzoek van 30 januari 2025;
  • een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 7 april 2025.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie blijkt dat verdachte weliswaar eerder ter zake een geweldsmisdrijf is veroordeeld, maar dat dit reeds lang is geleden. De rechtbank houdt daarmee dan ook geen rekening. In het recente verleden is geen sprake geweest van het plegen van een geweldsmisdrijf.
De rechtbank houdt rekening met de inhoud van voornoemde rapporten over verdachte.
Uit het Pro justitia rapport psychologisch onderzoek blijkt onder meer dat bij verdachte sprake is van een ontwikkelingsstoornis in de vorm van een licht verstandelijke beperking en dat hij beschikt over beperkte coping- en emotieregulatievaardigheden. Het is aannemelijk dat deze stoornis en beperkte vaardigheden aanwezig waren ten tijde van het tenlastegelegde. Aangezien geen delictscenario kon worden opgesteld, kon de vraag of de stoornis de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde hebben beïnvloedt, niet beantwoord worden. Ook het risico op recidive kon om dezelfde reden alleen in algemene zin worden ingeschat; dit risico is als zodanig ingeschat als matig. Omdat ook de mate van toerekenbaarheid niet kon worden bepaald, is evenmin een advies gegeven betreffende een mogelijke behandeling binnen een juridisch kader.
Uit het reclasseringsrapport blijkt dat de reclassering geen mogelijkheden ziet om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen. Het advies van de reclassering is om verdachte een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.
Ten slotte houdt de rechtbank rekening met de proceshouding van verdachte, in die zin dat hij geen blijk heeft gegeven verantwoordelijkheid te (willen) nemen voor zijn gedragingen. De rechtbank weegt dit mee in zijn nadeel.
De op te leggen straf en maatregel
Bij het bepalen van de op te leggen straf en de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, zoals ter terechtzitting is gebleken en hiervoor is omschreven. De rechtbank heeft ook gelet op wat door rechters in min of meer vergelijkbare strafzaken is opgelegd.
De aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten rechtvaardigen een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank is, mede in verband met een juiste normhandhaving, van oordeel dat een zodanige straf passend en geboden is; een lichtere strafrechtelijke afdoening zou de aard en de ernst van het bewezenverklaarde miskennen. De rechtbank zal dan ook aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Hoewel de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan door de officier van justitie was gevorderd, oordeelt de rechtbank alles overwegend oplegging van de door de officier van justitie gevorderde onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden passend en geboden. De tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht zal op deze gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Naast de gevangenisstraf zal, ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten, aan verdachte een maatregel worden opgelegd als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende dat verdachte wordt bevolen zich te onthouden van contact met het slachtoffer [slachtoffer] en zich niet op te houden binnen een straal van 100 meter van de woning van [slachtoffer] in [woonplaats] . Deze maatregel zal worden opgelegd voor de duur van 3 jaren. De rechtbank zal bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is en dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan 2 weken vervangende hechtenis ten uitvoer kunnen worden gelegd, tot een maximum van in totaal 6 maanden.

9.BENADEELDE PARTIJ

9.1
De vordering
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van in totaal € 7.514,97. Dit bedrag bestaat uit € 4.514,97 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 tenlastegelegde.
Het gestelde bedrag aan materiële schade is als volgt opgebouwd:
  • gemiste inkomsten € 4.000,00
  • kleding € 164,97
  • kost en inwoning
€ 4.514,97
Voorts is verzocht het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de gestelde materiële kosten betreffende gemiste inkomsten en de kosten verbonden aan de verhuizing (de post ‘kost en inwoning’) betwist. De raadsman heeft gesteld dat in het dossier het advies van de burgemeester van Almere om de woning te verlaten, ontbreekt. Voor zover dit advies er is geweest, volgt daaruit niet dat de benadeelde partij haar werk niet heeft kunnen verrichten, aangezien dit werk plaatsvindt op een ander adres dan op haar woonadres.
9.4
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [slachtoffer] is slachtoffer geworden van het door verdachte gepleegde feit, zoals in dit vonnis bewezen verklaard onder 1 subsidiair.
Materiële schade
Ten aanzien van de gestelde materiële schadebedragen overweegt de rechtbank het volgende.
Gemiste inkomsten en kost en inwoning
Deze gestelde schadebedragen komen voor vergoeding in aanmerking. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende gebleken van een rechtstreeks verband tussen de gestelde schade en het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde als bedoeld in de zin van artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering en beide bedragen zijn voldoende onderbouwd.
Op basis van het dossier en de door de benadeelde partij overgelegde stukken kunnen deze schadebedragen worden vastgesteld op respectievelijk € 4.000,00 en € 350,00.
Kleding
De gestelde schade aan kleding heeft betrekking op schade aan een jas die aan de kapstok hing in de woning van de benadeelde partij en door de beschieting beschadigd is geraakt. Ter onderbouwing van deze schade is een factuur overgelegd van 25 september 2022.
De schade aan de jas komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank acht de gestelde schade echter niet geheel toewijsbaar. Rekening houdend met afschrijvingskosten, waardeert de rechtbank de materiële schade aan de jas op € 100,00. De rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 7 juli 2024 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft ter zake schade aan de jas meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor wat betreft het meer gevorderde een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Immateriële schade
Vaststaat dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het hiervoor onder 1 subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte psychische schade heeft opgelopen. Gelet hierop en de aard en ernst van de normschending, is sprake van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’, zoals bedoeld in artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek, zodat zij in aanmerking komt voor vergoeding van immateriële schade.
De rechtbank acht de vordering ter zake immateriële schade voldoende onderbouwd. Deze vordering van € 3.000,00 zal worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 7 juli 2024 tot de dag van volledige betaling.
Hoofdelijkheid
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor het hele bedrag aansprakelijk is.
Veroordeling in de kosten
Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van in totaal € 7.450,00 aan materiële en immateriële schade samen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 7 juli 2024 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 72 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 36f, 38v, 38w, 47, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 subsidiair en 2 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 36 (zesendertig) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Oplegging maatregel
  • legt aan verdachte op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 3 jaren;
  • beveelt dat verdachte:
  • zich onthoudt van het – direct of indirect – contact opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] ;
  • zich niet ophoudt binnen een straal van 100 meter van de woning van [slachtoffer] aan [adres] , [woonplaats] ;
- beveelt dat deze vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
- beveelt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan 2 (twee) weken vervangende hechtenis ten uitvoer kunnen worden gelegd, tot in totaal 6 (zes) maanden;
Benadeelde partij (feit 1 subsidiair)
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van
€ 7.450,00 (zevenduizend vierhonderdvijftig euro), waarvan:
  • een bedrag van € 4.450,00 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2024 tot de dag van volledige betaling;
  • een bedrag van € 3.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2024 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2024 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door de mededader (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde partij dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. den Haan, voorzitter, mr. V.A. Groeneveld en mr.
B. Grünfeld, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.R. Horst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 april 2025.
Mr. Grünfeld is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat hij:
1
op of omstreeks 7 juli 2024 te Almere, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een scherpschietend vuurwapen op de woning van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
op of omstreeks 7 juli 2024 te Almere, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door met een scherpschietend vuurwapen op de woning van die [slachtoffer] te schieten;
2
in of omstreeks de periode van 7 juli 2024 tot en met 17 juli 2024 te Lelystad, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten gaspistool, van het merk Sig Sauer, model P320, kaliber 9mm P.A.K. zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en/of munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 2 scherpe patronen van het merl S&B, kalibe 7.65Br, voorhanden heeft gehad.