ECLI:NL:RBMNE:2025:2070

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
UTR 25/1859
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening op medische gronden met betrekking tot urgentieverklaring voor woning

In deze zaak heeft verzoekster op 7 november 2024 een urgentieverklaring aangevraagd op medische gronden, omdat zij na haar scheiding in 2020 bij haar ouders woont met haar twee kinderen. De huidige woonsituatie heeft geleid tot verergering van haar depressieve klachten en heeft een negatieve impact op het welzijn van haar kinderen. Op 13 januari 2025 heeft het college van burgemeester en wethouders van Almere de aanvraag afgewezen, omdat volgens de urgentiecommissie er geen sprake was van een langdurig medisch probleem dat een spoedeisende woningbehoefte rechtvaardigde. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 april 2025 behandeld. Tijdens de zitting heeft verzoekster haar situatie toegelicht, waarbij zij aangaf dat zij en haar kinderen dakloos dreigen te raken. Het college heeft echter betoogd dat er op dit moment nog geen sprake is van dakloosheid, aangezien verzoekster bij haar ouders verblijft. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen spoedeisend belang is voor het treffen van een voorlopige voorziening, omdat verzoekster en haar kinderen nog een woonruimte hebben en er geen medische klachten zijn die een spoedeisend belang rechtvaardigen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening dan ook afgewezen.

De uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken op 15 april 2025. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/1859

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 april 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. Y. Seyran),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, het college

(gemachtigde: mr. J.H.S. Biervliet en K.K. Bahora).

Samenvatting

1. Op 7 november 2024 heeft verzoekster een urgentieverklaring aangevraagd op medische gronden. Verzoekster heeft daaraan ten grondslag gelegd dat zij na haar scheiding in 2020 op de zolderkamer van haar ouders is gaan wonen met haar twee kinderen van 11 en 13 jaar oud. Zij kon niet in de echtelijke woning in [plaats] blijven wonen aangezien die is toebedeeld aan haar ex-partner en te ver weg is van haar netwerk. Momenteel zijn de depressieve en trauma gerelateerde klachten, die verzoekster al had sinds haar huwelijk, verergerd door de woonsituatie. Bovendien heeft de woonsituatie een negatieve impact op het welzijn van de kinderen en de gezondheid van de ouders van verzoekster.
2. Op 13 januari (het bestreden besluit) heeft het college de urgentieaanvraag afgewezen. Dit besluit is genomen op basis van het advies van de urgentiecommissie. Het advies is gebaseerd op de regelgeving in de Huisvestingsverordening Almere 2019 (hierna: de huisvestingsverordening). Volgens de urgentiecommissie is er geen sprake van een langdurig medisch probleem dat dermate ontwrichtend is dat deze alleen opgelost kan worden met een woning binnen drie tot vier maanden. Daarnaast is de situatie volgens de commissie niet dermate schrijnend dat de hardheidsclausule toegepast dient te worden.
3. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
4. Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
5. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

6. De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
7. De voorzieningenrechter bekijkt of het nodig is om het besluit van het college te schorsen in afwachting van de beslissing op het bezwaar. De voorzieningenrechter, gelet op de betrokken belangen, treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist.
8. Verzoekster voert aan dat er wel sprake is van een spoedeisend belang. Ter onderbouwing geeft ze aan dat zij en haar kinderen dakloos dreigen te raken omdat haar vader heeft aangegeven dat verzoekster en de kinderen de woning moeten verlaten. Bovendien heeft de huidige woonsituatie een negatieve invloed op het welzijn van de kinderen. Zij hebben concentratieproblemen en hun prestaties op school lijden onder de stress en instabiliteit. De ouders van verzoekster hebben ook psychische klachten door de huidige woonomstandigheden. Bovendien belemmert de stressvolle woonsituatie het herstelproces van verzoekster aangezien zij leidt aan depressieve en trauma gerelateerde klachten, zoals bevestigd door de huisarts en behandelaren.
9. Het college stelt zich op het standpunt dat er geen spoedeisend belang is. Op dit moment heeft verzoekster nog woonruimte bij haar ouders. Dat de vader heeft aangegeven dat verzoekster en haar kinderen de woning moeten verlaten, is volgens het college niet onderbouwd en staat mogelijk haaks op het feit dat haar vader met het gehele gezin staat ingeschreven bij Woningnet. Verder heeft het college erop gewezen dat verzoekster zich kan melden voor een intakegesprek bij het Leger des Heils om informatie in te winnen welke stappen ze kan ondernemen indien ze daadwerkelijk dakloos wordt. De mogelijke opvang ziet in dit geval op gezinsopvang en niet op de daklozenopvang. Daarnaast hebben de kinderen ook nog de mogelijkheid om bij hun vader te gaan wonen, waardoor zij niet dakloos hoeven te worden.
10. De voorzieningenrechter stelt voorop dat deze procedure is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van de bezwaarprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Bij de beoordeling van een verzoek om een voorlopige voorziening speelt het spoedeisend belang een grote rol. In dit geval gaat het om een voorlopige voorziening hangende bezwaar, het college dient dus nog te beslissen op het bezwaar van verzoekster. De vraag die daarom beantwoord dient te worden is of er sprake is van onverwijlde spoed die het treffen van de gevraagde voorziening noodzakelijk maakt. Een voorziening zou inhouden dat aan verzoekster een urgentieverklaring wordt verleend, althans dat zij wordt behandeld als het ware zij in bezit van een urgentieverklaring.
11. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat er geen sprake is van onverwijlde spoed, die het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening noodzakelijk maakt in afwachting van de beslissing op bezwaar.
12. De voorzieningenrechter is dit van oordeel nu verzoekster en haar kinderen op dit moment nog verblijven bij haar ouders en er van daadwerkelijke dakloosheid op dit moment geen sprake is. Verder heeft verzoekster ter zitting toegelicht dat haar vader heeft aangegeven de bezwaarprocedure ‘even te willen afwachten’. Alhoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat verzoekster het gevoel heeft dat het mogelijk is dat haar vader van gedachte verandert en de procedure niet af wil wachten, is daarvan nu nog geen sprake. Daarbij is het verder van belang dat de kinderen, zoals verzoekster zelf ook heeft gesteld, ook bij hun vader terecht kunnen.
13. Verder geven de gestelde gezondheidsklachten ook geen aanleiding voor het aannemen van een spoedeisend belang. De medische klachten van de kinderen zijn niet onderbouwd. Ten aanzien van de klachten van de ouders is een brief van de huisarts overgelegd. In deze brief staat dat de thuissituatie erg veel stress voor hen oplevert. Uit deze brief blijkt niet van medische klachten die genoeg aanleiding geven om het spoedeisend belang aan te nemen. De overgelegde stukken ten aanzien van verzoekster zelf geven ook geen blijk van een medische situatie die dermate spoedeisend is dat het treffen van een voorziening noodzakelijk is. Uit de brief van Mentaal Beter van 14 maart 2025 blijkt namelijk dat de behandeling is afgerond en verzoekster coping-strategieën heeft geleerd waardoor ze beter om kan gaan met haar depressieve en trauma-gerelateerde klachten. Mocht het nodig zijn kan verzoekster zich altijd melden bij de POH GGZ en mag zij zich opnieuw aanmelden bij Mentaal Beter.
14. Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat de woonsituatie stress en spanningen oplevert en dat een impact heeft op verzoekster haar kinderen en haar ouders, en verzoekster belang heeft bij duidelijkheid op korte termijn, wegen die belangen niet zo zwaar dat moet worden geoordeeld dat dat de beslissing op bezwaar niet kan worden afgewacht.
15. De conclusie is gezien het voorgaande dan ook dat er geen spoedeisend belang is. In dat geval bestaat er alleen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Daarvan is de voorzieningenrechter niet gebleken.
16. Gelet op het bovenstaande bestaat er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.S. Dorsman, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.