ECLI:NL:RBMNE:2025:2079
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning en de onderbouwing daarvan
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De eiser, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van € 1.448.000,- voor het belastingjaar 2023, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Na het bezwaar werd de waarde verlaagd naar € 1.385.000,-, maar de eiser ging hiertegen in beroep. Tijdens de zitting op 4 maart 2025 was de eiser niet aanwezig, maar de gemachtigde van de verweerder en een taxateur waren wel aanwezig om de waarde te onderbouwen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2022 niet te hoog was vastgesteld, en dat de verweerder voldoende bewijs had geleverd met een taxatiematrix waarin de woning werd vergeleken met drie referentiewoningen. De rechtbank oordeelde dat de referentiewoningen goed bruikbaar waren en dat de prijs per m2 van de woning lager was dan die van de referentiewoningen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat de verweerder aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. Er was geen ruimte voor een veroordeling in de proceskosten of een vergoeding van het griffierecht.