ECLI:NL:RBMNE:2025:2082
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning in Utrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning in Utrecht. De eiser, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van € 1.569.000,-, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De waarde was vastgesteld per 1 januari 2022. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 1.299.472,-. De rechtbank heeft het beroep behandeld op een zitting op 4 maart 2025, waar zowel eiser als de gemachtigde van de verweerder aanwezig waren, evenals een taxateur van de verweerder.
De rechtbank overwoog dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. Dit werd onderbouwd met een taxatiematrix waarin de woning werd vergeleken met drie referentieobjecten die recentelijk waren verkocht. De rechtbank concludeerde dat de referentieobjecten voldoende vergelijkbaar waren en dat de heffingsambtenaar adequaat rekening had gehouden met de verschillen tussen de woningen. Eiser's argumenten dat de WOZ-waarde te hoog was vastgesteld, omdat de WOZ-waarden van buurpanden waren gedaald, werden door de rechtbank verworpen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de vastgestelde WOZ-waarde van de woning in stand bleef. Er werd geen veroordeling in proceskosten of vergoeding van griffierecht uitgesproken.