In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 312.000,- voor het belastingjaar 2022. Eiser betwist deze waarde en stelt dat deze te hoog is, waarbij hij een waarde van € 285.000,- bepleit. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 4 maart 2025, waarbij de gemachtigde van verweerder en een taxateur aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat verweerder met een taxatiematrix aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Eiser heeft ook aangevoerd dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden door geen hoorzitting te houden. De rechtbank concludeert echter dat eiser niet benadeeld is door deze schending, omdat hij de kans heeft gehad om zijn standpunten naar voren te brengen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar veroordeelt verweerder tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.