ECLI:NL:RBMNE:2025:2086

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
UTR 24/8056
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de afwijzing van een WIA-uitkering door het Uwv

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de afwijzing van een WIA-uitkering. Eiser, die zich op 18 mei 2020 ziekmeldde, had een WIA-uitkering aangevraagd na het doorlopen van de wachttijd. Het Uwv besloot op 8 mei 2023 dat eiser per 16 mei 2022 niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond op 7 november 2024. Hierop heeft eiser beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 11 maart 2025, waarbij zowel eiser als het Uwv vertegenwoordigd waren door gemachtigden. De rechtbank beoordeelde of het Uwv zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid op zorgvuldige wijze had genomen, met inachtneming van rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Eiser voerde aan dat het medisch onderzoek niet aan de eisen voldeed en dat zijn beperkingen onvoldoende waren verdisconteerd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsartsen logisch voortvloeiden uit de rapporten. Eiser had onvoldoende medische onderbouwing gepresenteerd om de beoordeling van het Uwv te weerleggen. De rechtbank concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat eiser niet volledig arbeidsongeschikt was en dat hij niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/8056

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats] , eiser
(gemachtigde: mr. C. de Vries),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder
(gemachtigde: R. van den Brink).

Inleiding

1. In deze zaak beoordeelt de rechtbank of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat eiser per 16 mei 2022 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank beoordeelt de zaak aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Voorgeschiedenis en besluitvorming
1.1.
Eiser was voorheen werkzaam als hiker voor gemiddeld 30,43 uur per week. Hij heeft zich op 18 mei 2020 ziekgemeld, vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving. Na het doorlopen van de wachttijd heeft eiser op 26 februari 2022 een WIA-uitkering aangevraagd.
1.2.
Met het primaire besluit van 8 mei 2023 is aan eiser medegedeeld dat hij vanaf 16 mei 2022 niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Met het bestreden besluit van 7 november 2024 heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.4.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op de zitting van 11 maart 2025. Eiser en het Uwv zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

Beoordelingskader

2. Bij het beoordelen van de zaak stelt de rechtbank voorop dat het Uwv zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten wel aan een aantal eisen voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze eisen voldoen. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts nodig. Dit brengt mee dat de manier waarop eiser zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, hiervoor onvoldoende is.

Beoordeling door de rechtbank

De zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
3.1.
Eiser voert aan dat het onderzoek niet voldoet aan de eisen die het zorgvuldigheidsbeginsel met zich meebrengt. Op de zitting heeft eiser nader toegelicht dat hij van mening is dat zijn beperkingen onjuist dan wel onvoldoende zijn verdisconteerd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
3.2.
De rechtbank ziet in de beroepsgrond van eiser geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is. De primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben dossierstudie verricht, eiser psychisch en lichamelijk onderzocht op de fysieke spreekuren van 24 april 2023 en 21 oktober 2024 en de medische informatie zichtbaar bij de beoordeling betrokken. Hiermee voldoet het medisch onderzoek aan de eisen van zorgvuldigheid. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep meer beperkingen had moeten aannemen, zal de rechtbank dit bespreken bij de inhoudelijke medische beoordeling.
De inhoudelijke medische beoordeling
4.1.
Eiser stelt dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Hij voert aan dat hij verdergaand beperkt is dan is aangenomen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, vanwege zijn mentale klachten en vermoeidheidsklachten.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgrond van eiser niet slaagt. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
4.3.
De primaire verzekeringsarts rapporteert op 25 april 2023 dat eiser niet volledig arbeidsongeschikt is, maar dat er wel beperkingen zijn aangewezen vanwege zijn chronische klachten van houding en het bewegingsapparaat als gevolg van een auto-ongeval. De primaire verzekeringsarts heeft beperkingen aangenomen in de rubrieken dynamische handelingen, statische houdingen en ten aanzien van het ’s nachts werken.
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep licht in het rapport van 23 oktober 2024 toe dat eiser niet voldoet aan de criteria voor de situatie van geen benutbare mogelijkheden, zodat niet gesproken kan worden van volledige arbeidsongeschiktheid. Verder licht de verzekeringsarts toe dat een beperking is aangewezen ten aanzien van intense auditieve en visuele prikkels, vanwege de verhoogde gevoeligheid voor prikkels en snelle afleidbaarheid door ADHD. De verzekeringsarts bezwaar en beroep motiveert dat er geen aanleiding bestaat om andere beperkingen aan te nemen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren in de FML. De huisarts vermeldt geen andere mentale problematiek behoudens ADHD en de verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen aanleiding eiser verder beperkt te achten wegens psychische klachten. Daarmee worden de klachten die eiser presenteert niet ontkend, de verzekeringsarts bezwaar en beroep acht aannemelijk dat eiser die klachten heeft als gevolg van zijn stressvolle situatie. Ze leiden alleen niet tot het aannemen van beperkingen in de FML. Ten aanzien van de fysieke klachten rapporteert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de FML wordt gewijzigd op basis van de eigen bevindingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep scherpt de beperkingen ten aanzien van tillen en dragen tijdens werk aan en neemt beperkingen aan voor het trappenlopen en knielen of hurken. Vanwege de mogelijkheid tot recuperatie en de onderliggende problematiek schrapt de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperking ten aanzien van zitten tijdens het werk. Tot slot licht de verzekeringsarts bezwaar en beroep toe dat de primaire verzekeringsarts gevolgd wordt in de beperkingen ten aanzien van ’s nachts werken en een urenbeperking van 40 uur per week, zodat een normaal dag/nachtritme wordt aangehouden en er voldoende mogelijkheden zijn voor recuperatie. Er bestaat volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding voor een verdergaande urenbeperking, gelet op de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid.
4.5.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank is van oordeel dat er begrijpelijk, volledig en concreet is gemotiveerd hoe tot de beoordeling is gekomen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep is gesproken over eisers mentale klachten, maar dat er – gelet op het gebrek aan medische onderbouwing – geen aanleiding is gezien om eiser verdergaand beperkt te achten. Eiser heeft in beroep ook geen (nadere) medische stukken ingebracht om het gemotiveerde standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te weerleggen. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende twijfel gezaaid dat het medisch oordeel onjuist is.
De arbeidskundige beoordeling
5.1.
Eiser heeft geen specifieke gronden aangevoerd tegen de arbeidskundige beoordeling. Eiser voert namelijk aan dat de functies niet geduid hadden mogen worden, omdat de medische beoordeling onjuist is.
5.2.
Uit wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen volgt dat ervan moet worden uitgegaan dat de beperkingen van eiser zoals opgenomen in de FML juist zijn. Zolang de functies die voor eiser zijn geduid hiermee in overeenstemming zijn, ziet de rechtbank dan ook geen reden om te twijfelen aan de geschiktheid van de functies. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 29 oktober 2024 gemotiveerd waarom de werkzaamheden die horen bij de geduide functies, de belastbaarheid van eiser in de FML niet overschrijden. De rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Het Uwv heeft deze functies aan de schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid ten grondslag kunnen leggen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 16 mei 2022 heeft bepaald op 1,48% en dat eiser niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C.G. van Dijk, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.