ECLI:NL:RBMNE:2025:2086
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van de afwijzing van een WIA-uitkering door het Uwv
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de afwijzing van een WIA-uitkering. Eiser, die zich op 18 mei 2020 ziekmeldde, had een WIA-uitkering aangevraagd na het doorlopen van de wachttijd. Het Uwv besloot op 8 mei 2023 dat eiser per 16 mei 2022 niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond op 7 november 2024. Hierop heeft eiser beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 11 maart 2025, waarbij zowel eiser als het Uwv vertegenwoordigd waren door gemachtigden. De rechtbank beoordeelde of het Uwv zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid op zorgvuldige wijze had genomen, met inachtneming van rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Eiser voerde aan dat het medisch onderzoek niet aan de eisen voldeed en dat zijn beperkingen onvoldoende waren verdisconteerd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsartsen logisch voortvloeiden uit de rapporten. Eiser had onvoldoende medische onderbouwing gepresenteerd om de beoordeling van het Uwv te weerleggen. De rechtbank concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat eiser niet volledig arbeidsongeschikt was en dat hij niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.