ECLI:NL:RBMNE:2025:2103

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
C/16/586922
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige zorgregeling voor minderjarige in geschil tussen ouders met een jong kind

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 4 april 2025, gaat het om een geschil tussen twee jonge ouders over de zorgregeling voor hun minderjarige zoon. De ouders, hierna aangeduid als de vader en de moeder, hebben samen een kind dat in 2023 is geboren. De vader heeft een verzoek ingediend voor een voorlopige zorgregeling, waarbij hij voorstelt dat hun zoon in de ene week van woensdagmiddag tot zondagavond bij hem verblijft, en in de andere week van woensdagmiddag tot vrijdagavond. De moeder is het hier niet mee eens en verzoekt om een regeling waarbij de vader alleen contact heeft met de zoon in het bijzijn van een onafhankelijke hulpverlener.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 28 maart 2025, waarbij de ouders en hun advocaten aanwezig waren. De Raad voor de Kinderbescherming was niet vertegenwoordigd. De rechtbank heeft besloten dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder zal zijn, maar heeft de voorlopige zorgregeling vastgesteld waarbij de minderjarige iedere zaterdag van 10.00 uur tot zondag 16.00 uur bij de vader verblijft. De rechtbank heeft ook de Raad gevraagd om onderzoek te doen naar de zorgregeling die het meest in het belang van de minderjarige is, gezien de spanningen tussen de ouders en de impact daarvan op het kind.

De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de regeling onmiddellijk van kracht is, ook als een van de ouders in hoger beroep gaat. De definitieve beslissing over de zorgregeling zal worden aangehouden tot 4 september 2025, in afwachting van het rapport van de Raad. De rechtbank heeft ook de beslissing over kinderalimentatie aangehouden tot een nader te bepalen zitting.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/586922 / FO RK 25-20
Zorgregeling
Beschikking van 4 april 2025
in de zaak van:
[vader],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. C.A.H. Boom,
tegen
[moeder],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. G.J.M. Gussenhoven.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift (met bijlagen) van de vader, binnengekomen op 09 januari 2025;
  • het verweerschrift (met bijlagen) van de moeder met daarin een aantal zelfstandige verzoeken van 14 maart 2025;
  • de aanvullende stukken (via een F9-formulier) van de vader, van 24 maart 2025;
  • het aanvullende stuk (via een F9-Formulier) van de vader, van 25 maart 2025.
1.2.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van
28 maart 2025. Daarbij waren aanwezig: de ouders met hun advocaten.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft de rechtbank laten weten dat er geen zittingsvertegenwoordiger beschikbaar is voor de zitting. De Raad is dus niet ter zitting verschenen.
1.3.
Het zelfstandige verzoek van de moeder over de kinderalimentatie is niet besproken tijdens de zitting, omdat de verweertermijn van de vader op dat moment nog niet was verstreken.
1.4.
De rechtbank heeft de minderjarige [minderjarige] , de zoon van de ouders, niet gevraagd wat hij van de verzoeken vindt. De rechtbank vraagt dat alleen aan kinderen van acht jaar of ouder. Kinderen onder de acht jaar vindt de rechtbank daar nog te jong voor.
1.5.
Op 4 april 2025 heeft de rechtbank de beslissing genomen. Het dictum is op die dag aan de advocaten van partijen per email doorgegeven. Dit is de schriftelijke uitwerking van de beslissing.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
De ouders hebben een relatie met elkaar gehad.
2.2.
Zij hebben samen een kind:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2023 in [geboorteplaats] .
2.3.
De ouders hebben samen het gezag over [minderjarige] . Dat betekent dat zij samen de belangrijke beslissingen over [minderjarige] nemen.
2.4.
Bij vonnis van 29 november 2024 heeft de voorzieningenrechter (onder andere) bepaald dat:
  • [minderjarige] voorlopig wordt toevertrouwd aan de moeder;
  • de moeder met uitsluiting van de vader samen met [minderjarige] in de woning verblijft op de doordeweekse dagen;
  • de vader met uitsluiting van de moeder samen met [minderjarige] in de woning verblijft van zaterdag 10.00 uur tot zondag 16.00 uur.
De vader heeft daarna tijdig een verzoek ingediend, zodat deze voorlopige regeling nog steeds geldt.
2.5.
De ouders zijn het erover eens dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats heeft bij de moeder. Zij zijn het echter niet eens over de zorgregeling.
2.6.
De vader heeft de rechtbank verzocht om te bepalen dat [minderjarige] in de ene week van woensdagmiddag tot zondagavond bij hem verblijft, en in de andere week van woensdagmiddag tot vrijdagavond.
2.7.
De moeder is het daar niet mee eens. Zij wil primair dat het verzoek van de vader wordt afgewezen. Subsidiair wil de moeder dat de rechtbank bepaalt dat de vader uitsluitend contact heeft met [minderjarige] in het bijzijn van een onafhankelijke hulpverlener.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank zal de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bepalen bij de moeder. Daarnaast zal de rechtbank de volgende voorlopige zorgregeling vaststellen:
  • [minderjarige] verblijft bij de vader: iedere zaterdag van 10.00 uur tot zondag 16.00 uur;
  • de moeder brengt en haalt [minderjarige] op bij de woning van opa vaderszijde (vz), waar de vader verblijft;
  • de overdracht van [minderjarige] geschiedt tussen de ouders zelf, zonder tussenkomst/aanwezigheid van derden.
Verder zal de rechtbank de Raad vragen om onderzoek te doen naar de zorgregeling die het meest in het belang van [minderjarige] is. De definitieve beslissing over de zorgregeling zal de rechtbank voor de duur van vijf maanden aanhouden (uitstellen). De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissingen neemt.
Hoofdverblijfplaats
3.2.
De ouders hebben beiden de rechtbank verzocht om te bepalen dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder zal hebben. Omdat de ouders het daarover eens zijn zal de rechtbank dit verzoek toewijzen.
Nog geen definitieve beslissing over de zorgregeling
3.3.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de ouders (nog) geen ouderschapsplan hebben opgesteld. In beginsel moeten ouders eerst proberen om samen een ouderschapsplan te maken. In zo’n ouderschapsplan staan de afspraken over de kinderen, zoals wanneer de kinderen bij wie zijn en hoe ouders elkaar op de hoogte houden over de kinderen. [1] .
Als de ouders geen ouderschapsplan hebben gemaakt, neemt de rechtbank geen beslissing totdat de ouders zo’n plan hebben gemaakt. De rechtbank kan daarop een uitzondering maken als de rechtbank vindt dat een beslissing in het belang van het kind noodzakelijk is. De rechtbank zal in dit geval een uitzondering maken. Voldoende duidelijk is geworden dat de slechte verstandhouding tussen de ouders hen verhindert om overleg te voeren over zulke afspraken.
3.4.
Het is voor de rechtbank op dit moment onvoldoende duidelijk welke beslissing in het belang van [minderjarige] is. Uit de stukken en wat er tijdens de zitting is besproken blijkt dat er veel spanningen tussen de ouders zijn en dat zij niet met elkaar kunnen communiceren. De ouders staan lijnrecht tegenover elkaar. Zij uiten over en weer beschuldigingen naar elkaar, die zij van elkaar ontkennen. De moeder stelt bijvoorbeeld dat de vader een alcoholverslaving heeft, terwijl de vader zegt dat hij niet verslaafd is, maar dat hij alleen zo nu en dan geen maat weet te houden.
Ook hebben er verschillende fysieke en verbale incidenten plaatsgevonden tussen de ouders, waarbij de politie is ingeschakeld. Het CJG heeft geprobeerd tussen de ouders te bemiddelen, maar dat wilde de moeder niet, waarna het CJG zich heeft bezig gehouden ‘met het oppakken van nieuwe zorgmeldingen die over jullie gezin binnen kwamen’, aldus het CJG.
De rechtbank maakt zich daar grote zorgen over. [minderjarige] wordt namelijk voortdurend blootgesteld aan deze spanningen, en dat is schadelijk voor hem. Het netwerk van beide ouders is intensief betrokken, maar dat lijkt geen positief effect te hebben. De rechtbank vindt dat er teveel onrust is en daar heeft [minderjarige] ook last van. [minderjarige] is gelet op zijn zeer jonge leeftijd volledig afhankelijk van zijn ouders. Door deze onrust en de weerslag die dat op [minderjarige] heeft, kan de rechtbank nu niet beoordelen welke zorgregeling het meeste in het belang van [minderjarige] is. Daarom zal de rechtbank de Raad vragen om daar onderzoek naar te doen.
Vóór
4 september 2025wil de rechtbank graag het advies van de Raad ontvangen. Na ontvangst van het Raadsrapport zal de rechtbank de advocaten van partijen in de gelegenheid stellen om schriftelijk te reageren op de inhoud van dat rapport.
3.5.
De rechtbank vraagt de Raad om te onderzoeken:
- welke zorgregeling het meest in het belang van [minderjarige] is.
3.6.
Alhoewel de moeder tot nu toe nog niet bereid is gebleken om (opnieuw) in het vrijwillig kader hulpverlening in te schakelen, geeft de rechtbank de ouders in overweging om dit gedurende het Raadsonderzoek wel te doen. Het is voor alle betrokkenen, maar met name voor [minderjarige] , belangrijk dat er rust komt. De ouders moeten leren om met elkaar op ouderniveau te communiceren en om samen afspraken te maken. Een ouderschaps-bemiddelingstraject zou de ouders daar bij kunnen helpen.
In de tussentijd
3.7.
In de tussentijd blijft de zorgregeling zoals deze nu is. Gelet op de jonge leeftijd van [minderjarige] is het niet in zijn belang dat hij de vader minder gaat zien. Anders dan de moeder ziet de rechtbank ook onvoldoende reden om aan te nemen dat er grote risico’s zijn voor de veiligheid van [minderjarige] bij de vader. Zoals hiervoor besproken maakt de rechtbank zich vooral zorgen om de dynamiek tussen de ouders en de weerslag die dit heeft op [minderjarige] .
3.8.
De ouders hebben tijdens de zitting wel met elkaar afgesproken dat de omgang tussen de vader en [minderjarige] voortaan plaatsvindt bij de opa vz thuis, waar de vader voorlopig verblijft, in plaats van in de woning van de ouders.
Ook hebben zij afgesproken dat er geen derden bij de overdracht van [minderjarige] aanwezig zijn, om verdere spanningen en confrontaties te voorkomen. De rechtbank zal overeenkomstig die afspraak beslissen. Daarmee vervalt de voorlopige regeling van de voorzieningenrechter.
Kinderalimentatie en daarmee samenhangende verzoeken
3.9.
De moeder heeft de rechtbank onder meer verzocht om een bedrag aan kinderalimentatie vast te stellen. De rechtbank zal de beslissing over deze verzoeken aanhouden tot een nog nader te bepalen zitting.
De uitvoerbaarheid bij voorraad
3.10.
De rechtbank zal de beslissing over het hoofdverblijf en de voorlopige zorgregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht.
Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van de ouders hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt hier de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat [minderjarige] voortaan zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft;
4.2.
stelt met ingang van 5 april 2025 de volgende voorlopige zorgregeling vast:
  • [minderjarige] verblijft bij de vader: iedere zaterdag van 10.00 uur tot zondag 16.00 uur;
  • de moeder brengt en haalt [minderjarige] op bij de woning van opa (vz) waar de vader verblijft;
  • de overdracht van [minderjarige] geschiedt tussen de ouders zelf, zonder tussenkomst/ aanwezigheid van derden;
4.3.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming om te onderzoeken:
- welke zorgregeling het meest in het belang van [minderjarige] is;
4.5.
houdt de (definitieve) beslissing over de zorgregeling aan tot 4 september 2025, in afwachting van de uitkomst van het Raadsonderzoek, waarbij de advocaten na ontvangst van het Raadsrapport in de gelegenheid worden gesteld binnen veertien dagen schriftelijk te reageren op de inhoud van dat rapport;
4.6.
houdt iedere beslissing over de kinderalimentatie en daarmee samenhangende verzoeken aan tot een nader te bepalen zitting.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. R.R. Everaars-Katerberg, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. I.C. van Schip, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 april 2025, en schriftelijk uitgewerkt op 30 april 2025.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!

Voetnoten

1.Artikel 1:247a BW.