ECLI:NL:RBMNE:2025:2113

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
C/16/580000 / FA RK 24-1521
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van de opbrengst van de echtelijke woning met geschil over afspraken in het convenant

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 april 2025 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die in 1992 huwelijkse voorwaarden zijn aangegaan. De vrouw verzocht de rechtbank om de echtscheiding uit te spreken en om de inhoud van een convenant dat zij met de man had gesloten, op te nemen in de beschikking. De man voerde verweer en verzocht om de verdeling van de opbrengst van de echtelijke woning vast te stellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen in 2015 feitelijk uit elkaar zijn gegaan en dat de woning in 2024 is verkocht voor € 960.000,-. De man heeft recht op de helft van de overwaarde, maar de vrouw stelde dat er afspraken waren gemaakt over de verdeling van de opbrengst, wat de man betwistte. De rechtbank oordeelde dat de vrouw niet had aangetoond dat de man gedwaald had over de waarde van de woning en dat er geen rechtsgeldige verdeling was gemaakt. De rechtbank sprak de echtscheiding uit en stelde de verdeling van de opbrengst van de woning vast, waarbij rekening werd gehouden met een reeds door de man verkregen voorschot. De rechtbank verklaarde de beslissing gedeeltelijk uitvoerbaar bij voorraad en bepaalde dat partijen hun eigen proceskosten moesten betalen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/580000 / FA RK 24-1521 (echtscheiding)
C/16/586816 / FA RK 25-20 (verdeling)
Beschikking van 29 april 2025
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. S.A. van den Broek,
tegen
[de man],
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.J. Begthel.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • van de vrouw een verzoekschrift met producties 2 t/m 7, ontvangen op 12 augustus 2024;
  • van de man een verweerschrift met zelfstandig verzoek, ontvangen op 8 november 2024;
  • van de vrouw productie 1, het origineel van haar productie 5 en het betekeningsexploot, ontvangen op 4 september 2024;
  • van de vrouw een verweerschrift van 31 december 2024 tegen het zelfstandig verzoek van de man, met producties 8 t/m 23;
  • van de vrouw een brief van 8 april 2025 met een vermeerdering van haar verzoeken en productie 24;
  • van de vrouw een bericht van 17 april 2025 met bijlage.
1.2.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 18 april 2025. Daarbij waren partijen aanwezig, bijgestaan door hun voornoemde advocaten.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
Partijen zijn bij notariële akte van 7 april 1992 huwelijkse voorwaarden met elkaar aangegaan.
2.2.
Partijen zijn op [trouwdatum] 1992 met elkaar getrouwd in [plaats] .
2.3.
Partijen zijn in januari 2015 feitelijk uit elkaar gegaan.
2.4.
De vrouw verzoekt de rechtbank:
  • de echtscheiding tussen partijen uit te spreken;
  • de inhoud van het tussen partijen overeengekomen convenant in de beschikking op te nemen door aanhechting daarvan aan de beschikking;
  • voorwaardelijk, indien de man ontvankelijk wordt verklaard in zijn zelfstandig verzoek, een verklaring voor recht af te geven dat de vrouw een vergoedingsrecht heeft ter hoogte van € 86.042,99, welk bedrag eerst aan de vrouw dient te worden voldaan uit verkoopopbrengst waarna partijen elk recht hebben op de helft van de opbrengst die na aftrek van alle notaris- en verkoopkosten resteert dan wel een andere verdeling vast te stellen die de rechtbank juist acht;
  • te bepalen dat partijen hun eigen proceskosten moeten betalen.
2.5.
De man voert, behalve tegen het echtscheidingsverzoek, verweer tegen de verzoeken van de vrouw en concludeert tot afwijzing van die verzoeken. Daarnaast verzoekt de man de verdeling van de opbrengst van de echtelijke woning vast te stellen op die wijze dat aan ieder der partijen toekomt de helft van de netto verkoopopbrengst van de echtelijke woning, waarbij rekening wordt gehouden met een reeds door de man verkregen voorschot van € 5.000,-, althans een zodanige verdeling vast te stellen als de rechtbank juist acht.

3.De beoordeling

De echtscheiding
3.1.
De rechtbank zal de echtscheiding tussen partijen uitspreken omdat aan de wettelijke vereisten is voldaan. [1] Partijen zijn het er namelijk over eens dat hun huwelijk duurzaam is ontwricht. Dat betekent dat zij niet samen verder kunnen als echtgenoten.
De verdeling van de woning
3.2.
Partijen zijn in 1992 buiten iedere gemeenschap van goederen gehuwd. In 2011 zijn partijen, ieder voor de helft, eigenaar geworden van de woning aan de [adres] in [plaats] (hierna: de woning). De woning is op 15 september 2024 geleverd aan een derde. De woning betrof in de periode van aankoop tot levering aan een derde een eenvoudige gemeenschap. [2] Partijen verschillen van mening of zij over de verdeling van de woning afspraken hebben gemaakt. Volgens de vrouw is dit het geval en hebben partijen op 21 november 2023 in een echtscheidingsconvenant afgesproken dat de woning zou worden verkocht en de gehele overwaarde zou toekomen aan de vrouw en de man € 50.000,- van de vrouw zou ontvangen (minus reeds door de vrouw aan de man betaalde voorschotten). De vrouw vraagt om de afspraken uit het convenant over te nemen in de beschikking. De man voert verweer. Volgens de man zijn in het echtscheidingsconvenant geen afspraken over de verdeling van de woning gemaakt. De man verzoekt daarom om de verdeling van de verkoopopbrengst alsnog vast te stellen.
3.3.
Tussen partijen is in geschil of zij alleen afspraken hebben gemaakt over de investering in de woning bij aanschaf, zoals de man stelt, of ook over de verdeling van de woning, zoals de vrouw stelt. Het antwoord op die vraag kan naar het oordeel van de rechtbank echter in het midden blijven. Als namelijk al afspraken zouden zijn gemaakt over de verdeling van de woning, dan kan dat de vrouw niet baten omdat dan evident is dat de man heeft gedwaald over de waarde van de woning, daarbij voor meer dan een kwart is benadeeld en deze benadeling niet heeft aanvaard. Hiertoe is het volgende van belang.
3.4.
De woning is in 2024 voor € 960.000,- verkocht en de (aflossingsvrije) hypotheek bedroeg op dat moment € 425.000,-. De te verdelen overwaarde kwam daarmee uit op € 535.000,-. De man heeft op grond van de wet recht op de helft van dit bedrag. Als de man uit de verdeling enkel een bedrag van € 50.000,- zou krijgen, is hij dus voor een kwart benadeeld. Daarmee wordt (wettelijk) vermoedt dat de man gedwaald heeft omtrent de waarde van de woning. Het ligt dan op de weg van de vrouw om feiten en omstandigheden te stellen waaruit blijkt dat de man deze verdeling ‘te zijnen bate of schade’ heeft aanvaard. Dat heeft de vrouw niet gedaan. De vrouw heeft een toelichting gegeven waaruit blijkt hoe partijen op het bedrag van € 50.000,- zijn uitgekomen. Volgens de vrouw hebben partijen de aankoopprijs van de woning voor een bedrag van € 128.000,- uit eigen middelen gefinancierd uit de overwaarde van de verkoop van hun vorige woning. De man wilde de helft van dit ingelegde bedrag terug ontvangen, maar de vrouw stemde daar niet mee in omdat de waarde van de woning in het jaar dat partijen feitelijk uit elkaar zijn gegaan (in 2015) was gedaald ten opzichte van het jaar van financiering van de woning (in 2011). Volgens de vrouw zijn partijen daarom op een bedrag van € 50.000,- uitgekomen. Hieruit blijkt dat partijen niet hebben gesproken over de waarde van de woning ten tijde van een verdeling en het aandeel van de man daarin. Dat de man wist of had kunnen weten dat de woning in 2023 en/of 2024 een hogere waarde vertegenwoordigde dan in 2015 doet niet ter zake. Uit de feiten en omstandigheden die de vrouw heeft gesteld blijkt dat het bedrag van € 50.000,- enkel gebaseerd is op de inleg van partijen voor de financiering van de woning bij aankoop en de waarde van de woning in 2015. Dat de man bewust afstand heeft gedaan van zijn eigenlijke aandeel in de overwaarde van ruim € 250.000,- blijkt hier geenszins uit.
3.5.
Nu de rechtbank niet kan vaststellen dat sprake is van een rechtsgeldige verdeling, zal de rechtbank de verdeling alsnog vaststellen volgens het verzoek van de man. Omdat partijen samen, ieder voor de helft, eigenaar waren van de woning ziet de rechtbank geen aanleiding om een andere wijze van verdeling (van de verkoopopbrengst) vast te stellen. De rechtbank zal het convenant niet aanhechten omdat partijen over de uitleg daarvan verschillen en niet gesteld of gebleken is welk belang de vrouw daarbij heeft.
Het vergoedingsrecht van de vrouw
3.6.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw over haar vergoedingsrecht, wegens werkzaamheden en uitgaven aan de woning, afwijzen. Allereerst is het, ondanks dat de rechter daar op de zitting expliciet naar heeft gevraagd, niet duidelijk welke wettelijke bepaling de vrouw aan haar vergoedingsrecht ten grondslag legt. De rechtbank gaat ervan uit dat de vrouw een beroep heeft willen doen op artikel 1:87 BW; de regeling van vergoedingsrechten tijdens het huwelijk. Dat beroep kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. Na betwisting door de man, had het op de weg van de vrouw gelegen om aannemelijk te maken dat er een vermogensverschuiving heeft plaatsgevonden. Dit heeft de vrouw niet gedaan. Zij stelt weliswaar dat haar werkzaamheden en uitgaven tot een waardevermeerdering van de woning hebben geleid, maar onderbouwt dit verder niet. Bovendien staat tussen partijen niet ter discussie dat de man ook werkzaamheden aan de woning heeft verricht.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.7.
De rechtbank zal de beslissing gedeeltelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt. De uitvoerbaarheid bij voorraad geldt niet voor de echtscheiding. De echtscheiding kan de rechtbank niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het huwelijk pas eindigt op het moment dat deze beschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
De proceskosten
3.8.
De rechtbank zal beslissen dat ieder de eigen proceskosten betaalt, omdat zij geen reden ziet om één van partijen in de proceskosten te veroordelen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, getrouwd op [trouwdatum] 1992 in [plaats] ;
4.2.
stelt de verdeling van de opbrengst van de woning aan de [adres] in [plaats] vast, in die zin dat aan ieder der partijen de helft van de netto verkoopopbrengst van de echtelijke woning toekomt, waarbij rekening wordt gehouden met een reeds door de man verkregen voorschot van € 5.000,-;
4.3.
verklaart de beslissing onder 4.2. uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
bepaalt dat partijen hun eigen proceskosten betalen;
4.5.
wijst de verzoeken van partijen voor het overige af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. N. Chedra, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. K.A.H. Verhoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 april 2025.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!

Voetnoten

1.Artikel 1:151 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Artikel 3:166 BW.