ECLI:NL:RBMNE:2025:2116

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
11205341
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid aannemer voor gebrekkige uitvoering van werkzaamheden en schadevergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 23 april 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser en een gedaagde, waarbij de eiser schadevergoeding vorderde van de gedaagde, een aannemer. De eiser had de gedaagde opdracht gegeven voor het uitvoeren van isolatie- en stucwerkzaamheden aan de buitenmuren van zijn woning. Zes maanden na de uitvoering van de werkzaamheden ontstonden er echter grijze vlekken door schimmelgroei en groene aanslag door algengroei op de muren. De eiser stelde dat de gedaagde verantwoordelijk was voor deze gebreken en vorderde een schadevergoeding van € 8.011,50 voor herstelkosten. De gedaagde verweerde zich door te stellen dat hij als onderaannemer niet aansprakelijk was, maar de kantonrechter oordeelde dat de gedaagde, door een afspraak met de eiser te maken over de facturering, verantwoordelijk was voor de goede uitvoering van de werkzaamheden. De kantonrechter oordeelde dat de werkzaamheden niet goed waren uitgevoerd en dat de gedaagde de schade moest vergoeden. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van onderzoekskosten en proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagde onmiddellijk aan de veroordelingen moest voldoen, ook als hij in hoger beroep ging.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11205341 \ AC EXPL 24-1680
Vonnis van 23 april 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. M. van der Veen,
tegen
[gedaagde],
handelende onder de naam: [handelsnaam] ,
wonende in [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1
Het dossier bevat de volgende stukken:
- de dagvaarding van [eiser] van 4 juli 2024 met producties 1-4;
- het proces-verbaal van de mondelinge conclusie van antwoord van [gedaagde] van 11 september 2024;
- de e-mail van [gedaagde] van 15 september 2024 met als bijlage screenshots van WhatsApp-berichten en een factuur;
- de e-mail van de rechtbank van 5 maart 2025 met het verzoek om stukken;
- de e-mail van [gedaagde] van 5 maart 2025 met als bijlage een factuur;
- de e-mail van mr. Van der Veen van 7 maart 2025 met als bijlage het rapport van [deskundige] en een factuur;
- de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling van 11 maart 2025.
1.2
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat een uitspraak zal worden gedaan.

2.De kern van de zaak

2.1
[gedaagde] had de opdracht om aan de buitenmuren van de woning van [eiser] isolatie- en stucwerkzaamheden uit te voeren en een witte sierpleister aan te brengen. Zes maanden na de werkzaamheden ontstonden op de muren grijze vlekken door schimmelgroei en was groene aanslag door algengroei te zien. En dit werd vervolgens steeds erger. [eiser] meent dat [gedaagde] hiervoor verantwoordelijk is en dat hij de hierdoor geleden schade moet vergoeden. [gedaagde] heeft zich verweerd, maar dat verweer slaagt niet. [gedaagde] moet daarom aan [eiser] de gevorderde schadevergoeding betalen.

3.De beoordeling

[gedaagde] moet een bedrag van € 8.011,50 aan schadevergoeding betalen
3.1
[eiser] vordert een bedrag van € 8.011,50 aan schadevergoeding. De kantonrechter wijst die vordering toe. Hierna wordt uitgelegd waarom.
[gedaagde] was tegenover [eiser] verantwoordelijk voor de goede uitvoering
3.2
[gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiser] in deze procedure de verkeerde partij heeft aangesproken. Volgens [gedaagde] was hij namelijk onderaannemer en had [eiser] de procedure moeten starten tegen de hoofdaannemer. [gedaagde] meent dat de vorderingen van [eiser] daarom moeten worden afgewezen.
3.3
De kantonrechter is het hier niet mee eens. Weliswaar heeft [eiser] de oorspronkelijke opdracht voor de werkzaamheden aan de hoofdaannemer gegeven en was [gedaagde] toen onderaannemer, maar na de afronding van de werkzaamheden hebben [gedaagde] en [eiser] een afspraak met elkaar gemaakt. Op dat moment bleek namelijk dat de hoofdaannemer onbereikbaar was en werd de factuur van [gedaagde] niet betaald. [gedaagde] heeft daarom aan [eiser] het verzoek gedaan of hij het bedrag van de werkzaamheden bij hem in rekening mocht brengen. [eiser] heeft hiermee ingestemd, waarna [gedaagde] de factuur – die op naam van de hoofdaannemer stond – op naam van [eiser] heeft gezet. En [eiser] heeft de factuur vervolgens betaald.
3.4
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] hierdoor tegenover [eiser] verantwoordelijk werd voor de goede uitvoering van de werkzaamheden. Weliswaar is dit tussen partijen niet expliciet zo besproken, maar dat volgt uit de afspraak om de factuur voor de werkzaamheden op naam van [eiser] te zetten. Daardoor hebben partijen gedaan alsof [eiser] de opdrachtgever voor de werkzaamheden was. En als dat daadwerkelijk het geval was, dan was [gedaagde] op basis van de wet tegenover hem verplicht om de werkzaamheden goed uit te voeren. [1] Verder hebben partijen zich na het maken van deze afspraak ook gedragen alsof [gedaagde] tegenover [eiser] verantwoordelijk was voor de goede uitvoering. Nadat op de buitenmuren grijze vlekken ontstonden en groene aanslag was te zien, heeft [eiser] per e-mail van 20 februari 2024 aan [gedaagde] verzocht om herstelwerkzaamheden te verrichten. Weliswaar heeft [gedaagde] dat geweigerd, maar in zijn reactie heeft [gedaagde] niet gezegd dat [eiser] zijn e-mail naar de verkeerde partij had gestuurd en dat hij zich tot de hoofdaannemer had moeten richten. [gedaagde] heeft pas voor het eerst op de zitting van 11 maart 2025, dus méér dan een jaar later, dat standpunt ingenomen. En het is ook redelijk dat [gedaagde] ten opzichte van [eiser] verantwoordelijk is voor de kwaliteit van zijn werk. [eiser] is [gedaagde] namelijk tegemoetgekomen door ermee in te stemmen dat de factuur op zijn naam werd gezet. [eiser] was daar niet toe verplicht en had dit kunnen weigeren. In dat geval zou [gedaagde] voor de werkzaamheden waarschijnlijk geen betaling hebben ontvangen.
De werkzaamheden zijn niet goed uitgevoerd
3.5
Het is vervolgens de vraag of de werkzaamheden goed zijn uitgevoerd. De kantonrechter is van oordeel dat dit niet het geval is geweest. Zes maanden na de werkzaamheden ontstonden op de buitenmuren grijze vlekken door schimmelgroei. Ook was groene aanslag door algengroei te zien. En dit werd vervolgens steeds erger. Als de werkzaamheden goed waren uitgevoerd, dan waren geen vlekken en aanslag ontstaan. Dat volgt uit het deskundigenrapport dat [deskundige] in opdracht van [eiser] heeft opgesteld. Het rapport wijst niet één duidelijke oorzaak aan voor de schimmel- en algengroei, maar uit het rapport volgt wel dat het mogelijk was de buitenmuren af te werken met een sierpleister zonder dat vervolgens grijze vlekken en groene aanslag te zien zouden zijn. Het rapport benoemt dat aan de achterzijde van de woning een schoorsteen zit waaraan geen werkzaamheden zijn uitgevoerd. Bij eerdere werkzaamheden – die volgens [eiser] zo’n 10 jaar geleden plaatsvonden – is de schoorsteen ook afgewerkt met een witte sierpleister. En uit het rapport volgt dat op de schoorsteen nog steeds geen vlekken en aanslag te zien zijn. Dit betekent dat bij de werkzaamheden aan de buitenmuren de aangebrachte sierpleister ofwel niet geschikt was ofwel verkeerd is aangebracht ofwel op het verkeerde moment is aangebracht (namelijk toen de buitenmuren te vochtig waren). En in al deze gevallen komen de gevolgen daarvan voor rekening van [gedaagde] .
3.6
Volgens [gedaagde] kan de schimmelvorming ook vanuit de woning zijn ontstaan of door een gebrek aan de fundering. Dat zou volgens [gedaagde] betekenen dat de schimmelvorming – en dus de grijze vlekken – niet komen door een slechte uitvoering van de werkzaamheden. De kantonrechter gaat hier echter niet in mee. [eiser] heeft deze oorzaken voor de schimmelvorming namelijk weersproken en [gedaagde] heeft zijn standpunt hierover niet toegelicht en onderbouwd. En dit had wel van [gedaagde] mogen worden verwacht. [gedaagde] had bijvoorbeeld een deskundige kunnen inschakelen om hier onderzoek naar te doen.
De herstelverplichting is omgezet naar een schadevergoedingsverplichting
3.7
Omdat de [gedaagde] de werkzaamheden niet goed heeft uitgevoerd, was hij verplicht om herstelwerkzaamheden te verrichten. [eiser] heeft [gedaagde] per e-mail van 20 februari 2024 daartoe een verzoek gedaan. [gedaagde] is echter niet binnen de gegeven termijn tot herstel overgegaan. Vervolgens heeft [eiser] per e-mail van 27 maart 2024 de herstelverplichting van [gedaagde] omgezet naar een verplichting tot het betalen van schadevergoeding. [2] [gedaagde] hoefde vanaf dat moment niet meer tot herstel over te gaan, maar werd hierdoor wel verplicht om de schade van [eiser] te vergoeden.
De schade van [bedrijf 1] is € 8.011,50
3.8
De kantonrechter oordeelt dat de schade van [bedrijf 1] € 8.011,50 is. De schade van [bedrijf 1] bestaat uit de kosten van de herstelwerkzaamheden. [bedrijf 1] heeft hiervoor een offerte overgelegd van schilderbedrijf [bedrijf 2] . De offerte is opgesteld op basis van het hersteladvies van [deskundige] . In de offerte staat een bedrag van € 8.011,50 aan herstelkosten. Deze kosten zijn redelijk en [gedaagde] heeft hier geen verweer tegen gevoerd.
De gevorderde verklaring voor recht wordt afgewezen
3.9
[eiser] vordert een verklaring voor recht dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen. De kantonrechter wijst deze vordering af. De reden hiervoor is dat [eiser] bij de toewijzing van deze verklaring geen belang heeft en dat is wel vereist. [3] [eiser] heeft dit belang namelijk niet toegelicht en zijn vordering tot schadevergoeding is volledig toegewezen.
[gedaagde] moet een bedrag van € 1.125,30 aan onderzoekskosten betalen
3.1
[eiser] vordert een bedrag van € 1.125,20 aan onderzoekskosten. De kantonrechter wijst de vordering toe. [eiser] heeft namelijk recht op de vergoeding van de redelijke onderzoekskosten voor het vaststellen van de oorzaak van de vlekken en aanslag op de buitenmuren. [4] En uit de factuur van [deskundige] volgt dat die kosten € 1.125,30 waren. Deze kosten zijn redelijk en [gedaagde] heeft hier geen verweer tegen gevoerd.
[gedaagde] moet een bedrag van € 1.130,89 aan proceskosten betalen
3.11
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld. Hij moet daarom de proceskosten van [eiser] betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
  • Kosten dagvaarding € 137,39
  • Griffierecht € 248,00
  • Salaris gemachtigde € 678,00 (2 punten x € 339,00)
  • Nakosten € 67,50(plus verhoging zoals vermeld in de beslissing)
  • Totaal € 1.130,89
Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard
3.12
De kantonrechter verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, zoals is gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen de beslissing. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een bedrag van € 8.011,50,- aan schadevergoeding te betalen;
4.2
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een bedrag van € 1.125,20 aan onderzoekskosten te betalen;
4.3
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.130,89, te betalen aan [eiser] binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
4.4
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.5
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.W. Nederveen en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2025.

Voetnoten

1.Artikel 7:401 van het Burgerlijk Wetboek
2.Artikel 6:87 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek
3.Artikel 3:303 van het Burgerlijk Wetboek
4.Artikel 6:96 lid 2 sub van het Burgerlijk Wetboek