ECLI:NL:RBMNE:2025:2120

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 mei 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
16.227874.22 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en zware mishandeling met een auto

In deze zaak is de verdachte veroordeeld voor poging doodslag en poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft op 7 september 2022 in Almere meerdere keren met haar auto op twee slachtoffers ingereden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelde, maar dat er onvoldoende bewijs was voor de intentie om de slachtoffers te doden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden en een taakstraf van 240 uren. Daarnaast is de rijbevoegdheid voor zes maanden ontzegd. De benadeelde partijen hebben schadevergoeding gevorderd, waarvan een deel is toegewezen. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van €3.000 voor slachtoffer 1 en €2.000 voor slachtoffer 2, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de verminderde toerekenbaarheid van de verdachte, die lijdt aan een borderline persoonlijkheidsstoornis.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.227874.22 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 1 mei 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1987] te [geboorteplaats] (Sierra Leone),
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M. Mahmoudi en van wat verdachte en haar raadsman, mr. A.M.A. Martha, advocaat te Amsterdam naar voren hebben gebracht. Verder heeft de rechtbank kennis genomen van wat mr. T. de Heer, advocaat te Almere, namens benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
Feit 1
primair:op 7 september 2022 in Almere heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven door met haar auto meerdere malen tegen die [slachtoffer 1] aan te rijden en/of op die [slachtoffer 1] in te rijden;
subsidiair: tenlastegelegd als een poging tot zware mishandeling;
meer subsidiair: tenlastegelegd als bedreiging;
Feit 2
primair:op 7 september 2022 in Almere heeft geprobeerd om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven door met haar auto meerdere maken tegen die [slachtoffer 2] aan te rijden en/of op die [slachtoffer 2] in te rijden.;
subsidiair:tenlastegelegd als een poging tot zware mishandeling;
meer subsidiair: tenlastegelegd als bedreiging.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit van het onder 1 en 2 tenlastegelegde, nu niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het opzet had om [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) van het leven te beroven, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen of te bedreigen. Verdachte heeft hen klem gereden met het doel om een gesprek met haar ex-partner, [slachtoffer 2] , af te dwingen. Er kan daarom niet gesproken worden van een bewuste aanvaarding van de aanmerkelijk kans op levensberoving of zwaar lichamelijk letsel. Verdachte handelde vanuit een emotionele impuls, wat door het NIFP-rapport wordt bevestigd. De handelingen van verdachte waren chaotisch en ongecontroleerd. In het licht van deze omstandigheden en haar emotionele toestand kunnen de tenlastegelegde feiten niet als opzettelijke daden worden gekwalificeerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen feit 1 primair en feit 2 subsidiair [1]
Een
proces-verbaal van aangifte, houdende de verklaring van [slachtoffer 1] , inhoudende, zakelijk weergegeven: [2]
Op woensdag 7 september 2022 rond 22.00 uur ging ik samen met mijn vriend [slachtoffer 2] vanaf onze woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] wandelen. Ik zag opeens de vrouw met haar auto onze richting op komen rijden. Wij liepen snel een smal pad op. Ik hoorde en zag dat de vrouw in de auto het smalle pad opreed. Ik zag dat de vrouw snel onze kant op kwam. Ik liep zo snel mogelijk door maar ik werd door de vrouw met de auto tegen mijn benen gereden. Zij raakte daarbij mijn knieën. Ik voelde direct pijn aan mijn knieën. Ik zag dat haar auto slipte in het gras en zand, anders had zij mij dood gereden. Ik zag dat haar auto doorschoot en een schutting raakte. Ik zag dat de vrouw haar auto probeerde te draaien maar dat het in eerste instantie niet lukte. Ik zag dat de vrouw haar auto onder controle kreeg en zag dat ze met volle snelheid weer mijn richting op reed. Ik kon niet snel opzij gaan omdat mijn knieën zeer deden. [slachtoffer 2] heeft mij toen opgetild en opzij gezet zodat ik niet weer geraakt kon worden.
Een
proces-verbaal van aangifte, houdende de verklaring van [slachtoffer 2] , inhoudende, zakelijk weergegeven: [3]
Op woensdag 7 september 2022 omstreeks 23:30 uur zijn mijn vriendin [slachtoffer 1] en ik naar buiten gegaan. Ik zag dat de auto van [verdachte] achter ons aan kwam rijden. We stonden bij de schutting van een achtertuin. Ik had [slachtoffer 1] vast en toen ik achterom keek zag ik dat de auto van [verdachte] onverwachts op ons af kwam rijden over het voetpad. Ik zag dat dat niet stapvoets was. Ik zag dat zij in één rechte lijn op ons afreed. Ik zag geen remlichten aan gaan. Ik had [slachtoffer 1] vast. [slachtoffer 1] stond met haar gezicht in de richting van de auto. Ik stond met mijn rug richting de auto en keek achterom. Ik zag dat zij ons zou gaan raken dus ik sprong omhoog. Ik zag dat [slachtoffer 1] geraakt werd door de auto.. Ik voelde tevens dat de auto mij raakte. Ik voelde dat de voorkant van de auto mij ter hoogte van mijn voeten raakte. Ik voelde pijn aan mijn beide voeten. Ik viel vervolgens achterover doordat de auto mij raakte.. Ik zag dat [slachtoffer 1] hierop achteruit viel tegen de schutting waar wij voor stonden. Ik hoorde [slachtoffer 1] schreeuwen. Ik lag nog op de motorkap. Ik zag en hoorde dat [verdachte] de auto in z'n achteruit versnelling zette. Ik zag en voelde de auto vervolgens achteruit rijden. Ik ben vervolgens van de motorkap afgesprongen. Ik zag dat [slachtoffer 1] nog steeds op de grond lag. Ik was doodsbang. Ik zag dat zij achteruit reed en vervolgens met de achterzijde een lantaarnpaal raakte. Ik zag dat zij verder achteruit reed en het hek van de busbaan raakte. Ik zag en hoorde dat zij schakelde en dat zij vooruit reed. Ik dacht dat zij weg wilde rijden. Ik zag dat zij mij voorbij reed. Ik zag dat zij een paar meter na mij stopte. Ik zag dat zij vervolgens weer achteruit reed. Ik zag vervolgens dat zij haar voertuig draaide met de voorzijde in de richting van mij en [slachtoffer 1] . Ik zag dat [slachtoffer 1] nog steeds op de grond lag. Ik zag vervolgens dat [verdachte] vooruit reed in onze richting. Toen ze me bijna raakte sprong ik omhoog. Ik belandde op de motorkap. Mijn rug deed pijn door de tweede keer dat zij mij raakte met de auto. Ik zag dat zij [slachtoffer 1] raakte terwijl ze op de grond lag. Nadat ze geraakt werd hoorde ik haar schreeuwen van de pijn. Ik zag vervolgens dat [verdachte] achteruit reed. Ik zag vervolgens dat zij weer vooruit reed. Ik zag dat zij vervolgens nog een keer op mij instuurde tijdens het rijden. Ik zag dat zij nog een keer in mijn richting kwam rijden. Ik kon ternauwernood aan de kant springen voordat ze mij raakte.
Een
proces-verbaal van bevindingen, betreffende de camerabeelden [adres] , opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , inhoudelijk, zakelijk weergegeven: [4]
Om 23.49:54 uur zag ik twee personen vanuit de richting van een brug komen en in de richting van de [adres] lopen Ik zag een voertuig aankomen vanuit de richting van de brug en ik zag dat dit voertuig richting de twee personen reed. Ik zag dat het voertuig in één lijn doorreed in de richting van de schutting van een van de tuinen. Ik zag dat het voertuig tot stilstand kwam. Ik zag dat de locatie waar het voertuig tot stilstand kwam, dezelfde locatie was als waar de twee personen enkele seconden hiervoor, uit het zicht van de camera, verdwenen. Ik zag dat het voertuig een stukje langs de schutting reed, daarna achteruit reed en vervolgens opnieuw vooruit reed in de richting van de schutting. De plek waar het voertuig naartoe reed, betrof dezelfde plek als waar de twee personen eerder uit het zicht van de camera waren verdwenen. Ik zag dat het voertuig achteruit reed en dat de persoon in het lichtkleurige shirt voor de auto stond. Ik zag dat het voertuig vanuit stilstand zijn snelheid fors verhoogde en recht vooruit reed in de richting van de persoon in het lichtkleurige shirt. Ik zag dat deze persoon opzij sprong richting de schutting. Ik zag dat het voertuig met dezelfde snelheid doorreed en dat de persoon uiteindelijk achter het voertuig stond. Ik zag rode remlichten oplichten en ik zag dat het voertuig
achteruit reed.
Een
proces-verbaal van verhoor getuige, houdende de verklaring van [getuige 1] , inhoudende, zakelijk weergegeven: [5]
Ik hoorde omstreeks 23.50 uur geschreeuw aan de achterzijde van mijn woning. Ik zag een auto over de [naam] rijden. De [naam] betreft een fietspad. Ik zag de auto met hoge snelheid aankomen rijden. Ik gok dat de auto ongeveer 40/50 kilometer per uur reed. Ik zag dat de auto over de busbaan reed en meteen rechtsaf sloeg het voetpad op. Ik hoorde de auto vervolgens hard optrekken. Ik zag twee (2) mensen staan. Ik zag dat de auto met hoge snelheid op de man en de vrouw inreed. Ik gok dat de auto wederom 40/50 kilometer per uur reed. Ik zag dat de man weg kon springen. Ik zag dat de vrouw werd aangereden door de auto. Ik hoorde de vrouw heel hard schreeuwen. Ik zag dat de vrouw vast zat tussen de auto en de
schutting. Ik zag dat de auto vervolgens weer op de vrouw inreed.
Een
proces-verbaal van verhoor getuige, houdende de verklaring van [getuige 2] , inhoudende, zakelijk weergegeven: [6]
Ik hoorde geschreeuw, een auto met slippende banden en een knal. Ik zag dat er een vrouw op de grond zat. Ik hoorde de vrouw op de grond kermen en roepen dat ze pijn had. Ik zag de auto heen en weer steken met de voorzijde richting de vrouw op de grond. Ik zag dat de auto echt naar haar toe stuurde. Ik hoorde het toerental van die auto oplopen. Ik hoorde dat de auto hoog in toeren ging en dat deze piepende en slippende banden had. Ik zag dat de auto naar voren reed richting de vrouw en toen de schutting en paaltjes raakte.
De
verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 18 april 2025, inhoudende zakelijk weergegeven:
Ik zag dat [slachtoffer 1] voor de auto viel met haar gezicht naar voren. Ik ben daar zelf ook van geschrokken.
Deze bewijsmiddelen worden, ook in hun onderdelen, slechts gebruikt ter bewijs van het feit of de feiten, waarop ze gezien hun inhoud betrekking hebben.
Bewijsoverweging
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de hiervoor gebezigde bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte en beide aangevers zijn elkaar in de late avond van 7 september 2022 op straat tegengekomen. Beide aangevers zijn vervolgens via een fietspad en de busbaan in de richting van het huis van [slachtoffer 2] gelopen. Zij zagen dat verdachte in haar auto achter hen aankwam. Aangevers stonden voor een schutting. Op dat moment kwam de auto via het voetpad in één rechte lijn en met hoge snelheid op beide aangevers afrijden, waarbij aangever [slachtoffer 1] aan haar benen werd geraakt en op de grond is gevallen. [slachtoffer 2] kon omhoog springen waardoor hij slechts licht werd geraakt en op de motorkap viel. Verdachte reed vervolgens achteruit en draaide de auto wederom in de richting van beide aangevers. [slachtoffer 1] zat toen nog steeds op de grond met de schutting achter haar. Verdachte reed weer op beide aangevers in, waarbij [slachtoffer 2] aan de kant kon springen en wederom op de motorkap belandde. Verdachte reed daarna nog een keer achteruit, waarna zij weer vooruit reed en in de richting van [slachtoffer 2] stuurde die wederom aan de kant kon springen.
Verdachte is dus in totaal twee keer op aangever [slachtoffer 1] ingereden en drie keer op aangever [slachtoffer 2] . Anders dan de raadsman heeft aangevoerd, bestempelt de rechtbank de situatie niet als chaotisch. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte bewust een aantal keren op aangevers is ingereden.
De vraag is vervolgens of de verdachte, door zich zoals boven beschreven te gedragen, opzet heeft gehad om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] om het leven te brengen of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Dat de verdachte daadwerkelijk het plan had opgevat om aangevers te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen blijkt niet uit de bewijsmiddelen. De rechtbank moet dus beoordelen of er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood dan wel op zwaar lichamelijk letsel. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig als de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg, in dit geval zwaar lichamelijk letsel dan wel de dood, zal intreden.
De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Bewezenverklaring poging doodslag op [slachtoffer 1] (feit 1 primair)
De rechtbank stelt vast dat verdachte, nadat zij [slachtoffer 1] voor de eerste keer heeft geraakt, achteruit is gereden. [slachtoffer 1] was gewond aan haar benen en was voor de schutting op de grond terecht gekomen. Uit de verklaring ter terechtzitting volgt dat verdachte zelf heeft gezien dat [slachtoffer 1] was gevallen. Zij was hier zelfs van geschrokken. Verdachte wist dus dat aangever [slachtoffer 1] op dat moment voor haar auto op de grond lag. Verdachte heeft desondanks haar auto in z’n vooruit gezet en is op [slachtoffer 1] ingereden. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat verdachte hiermee de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat [slachtoffer 1] door haar handelen zou komen te overlijden. [slachtoffer 1] lag op de grond en kon niet meer wegkomen vanwege het letsel aan haar knieën. Zij bevond zich bovendien vlak voor een schutting en had dus beklemd kunnen raken tussen deze schutting en de auto van verdachte. Door toedoen van [slachtoffer 2] is dat niet gebeurd, maar naar het oordeel van de rechtbank doet dat niet af aan het feit dat op dat moment een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] bestond. Door zo te handelen heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank dat gevolg ook willens en wetens aanvaard.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair tenlastegelegde feit.
Vrijspraak poging doodslag en bewezenverklaring poging tot zware mishandeling op [slachtoffer 2] (feit 2 subsidiair)
Met een auto inrijden op een persoon kán dodelijk letsel tot gevolg hebben, maar dit hangt onder meer af van de omstandigheden van het geval. De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van de tenlastegelegde poging tot doodslag op [slachtoffer 2] .
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte drie keer, waarvan in ieder geval één keer met hoge snelheid, op [slachtoffer 2] is ingereden. [slachtoffer 2] heeft alle drie de keren de auto van verdachte kunnen ontwijken door aan de kant te springen. Ondanks het feit dat verdachte dus vaker op [slachtoffer 2] is ingereden dan op [slachtoffer 1] , is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat onder de gegeven omstandigheden de aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer 2] door het handelen van verdachte zou komen te overlijden. Anders dan [slachtoffer 1] , was [slachtoffer 2] gedurende de opeenvolgende handelingen van verdachte lichamelijk in staat daarop te reageren. Dat gevaar heeft bestaan voor het leven van [slachtoffer 2] volgt dan ook niet zonder meer uit de bewijsmiddelen. Dat betekent dat verdachte zal worden vrijgesproken van poging tot doodslag op [slachtoffer 2] .
De rechtbank is gelet op het voorgaande echter wel van oordeel dat er door het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 2] bestond en dat verdachte door te handelen zoals zij heeft gedaan, die aanmerkelijke kans heeft aanvaard.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 subsidiair tenlastegelegde feit.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1 primair
op 7 september 2022 te Almere, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met een door haar, verdachte, bestuurde auto met hoge snelheid, althans aanzienlijke snelheid, meermalen tegen die [slachtoffer 1] is aangereden en/of op die [slachtoffer 1] is ingereden, in elk geval in de richting van die [slachtoffer 1] is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2 subsidiair
op 7 september 2022 te Almere, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een door haar, verdachte, bestuurde auto met hoge snelheid, althans aanzienlijke snelheid, meermalen op die [slachtoffer 2] is ingereden, althans in de richting van die [slachtoffer 2] is gereden waardoor die [slachtoffer 2] opzij heeft moeten springen om een aanrijding te voorkomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 primair en 2 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 primair
poging doodslag
Feit 2 subsidiair
poging tot zware mishandeling

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de haar bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van acht (8) maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren;
- een taakstraf van 240 uren, met aftrek van het voorarrest, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 120 dagen hechtenis;
- een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes (6) maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
De officier van justitie heeft daarnaast de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel (artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht) gevorderd bestaande uit een locatieverbod voor de straat waar [slachtoffer 2] woonachtig is, te weten de [straat] in Almere en een contactverbod voor [slachtoffer 2] voor de duur van twee jaren, waarbij per overtreding maximaal één week hechtenis kan worden opgelegd tot een maximum van zes maanden.
Daarnaast dient het geschorste bevel voorlopige hechtenis te worden opgeheven.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de omstandigheid dat de feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend. Daarnaast is verdachte een first offender en heeft zij zich gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis goed aan alle opgelegde voorwaarden gehouden. De raadsman verzoekt de rechtbank daarnaast om strafvermindering toe te passen in verband met de overschrijding van de redelijke termijn.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag door in te rijden op [slachtoffer 1] . Verdachte zag dat het slachtoffer op de grond lag, maar dit weerhield verdachte er niet van om nogmaals op het slachtoffer in te rijden. [slachtoffer 1] zat daarmee bijna klem tussen de auto en de schutting. Uit de getuigenverklaringen volgt dat zij het uitschreeuwde van de pijn. Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, door tot driemaal toe op slachtoffer [slachtoffer 2] in te rijden waarbij hij elke keer ternauwernood aan de auto is ontkomen. Uit de aangifte van het slachtoffer volgt hoe bang hij op dat moment was.
Uit het dossier blijkt dat verdachte verhaal wilde halen bij [slachtoffer 2] , vanwege het feit dat zij zich door hem gemanipuleerd en bedrogen voelde. Verdachte heeft daarbij haar auto als wapen gebruikt. Het spreekt voor zich dat zij daarmee veel te ver is gegaan. Dat beide slachtoffers slechts licht letsel aan het incident hebben overgehouden is een gelukkige omstandigheid, die niet aan verdachte te danken is. Daarnaast hebben deze feiten zich midden in een woonwijk afgespeeld en zijn meerdere mensen er getuige van geweest. Dit moet ook op hen een behoorlijke impact hebben gehad.
De persoon van verdachte
De rechtbank kijkt ook naar de persoon van de verdachte. Bij haar beslissing heeft de rechtbank acht geslagen op:
- een Pro Justitia Rapportage van 17 mei 2024 opgemaakt door een GZ-psycholoog in opleiding onder supervisie van een GZ-psycholoog (hierna: de deskundigen);
  • een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 9 augustus 2024;
  • een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 6 november 2024, waaruit volgt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Pro Justitia Rapportage
Het rapport van de deskundigen houdt – zakelijk en kort weergegeven – de volgende conclusies en bevindingen in.
De deskundigen stellen vast dat er genoeg aanwijzingen zijn om te vermoeden dat er bij verdachte in het verleden sprake was van een instabiliteit in denken, voelen en doen, kenmerkend voor een borderline persoonlijkheidsstoornis en in ieder geval een gevoeligheid voor trauma specifieke triggers. Verdachte heeft meermalen bij intense emoties gedeeltelijk het contact met zichzelf (en realiteit) verloren en dan kan verdachte destructief en impulsief handelen. Inmiddels lijken de klachten als gevolg van de recente behandeling in intensiteit afgenomen, er kan wel nog gesproken worden van borderlinetrekken. Eenzelfde situatie lijkt zich te hebben voorgedaan ten tijde van en rondom het tenlastegelegde. Een opbouw in emoties werd onvoldoende door verdachte opgemerkt en door trauma specifieke triggers werd haar draagkracht overschreden. Hoewel verdachte nu begrijpt dat haar gedrag roekeloos is geweest, heeft ze op dat moment - op basis van de retrospectievelijk ingeschatte pathologie - onvoldoende de mogelijkheid gehad haar gedrag te sturen en/of risico’s te overdenken. Gezien voornoemde adviseren de deskundigen om het tenlastegelegde in een verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Op basis van de gehanteerde risicoanalyse wordt het risico op terugval in gewelddadig gedrag op dit moment als laag/matig wordt ingeschat. De aan verdachte aangeboden behandeling en het lopend toezicht hebben een positief effect gehad op het recidiverisico, de pro-sociale ontwikkeling van verdachte en daarnaast zijn door het hulpverlenerstraject nu al langere tijd stabiele beschermende factoren in het leven van betrokkene ontstaan.
Reclasseringsadvies
Uit het reclasseringsadvies volgt dat verdachte tijdens het schorsingstoezicht van de afgelopen twee jaren proactief heeft gewerkt aan het verbeteren van haar psychosociaal functioneren en haar relatieproblematiek, wat heeft geleid tot een aanzienlijke vermindering van het recidiverisico. De reclassering acht het hierom niet noodzakelijk om deze behandeling in een gedwongen kader voort te zetten. Verdachte kan haar behandeling effectief voortzetten binnen een vrijwillig kader. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Verminderde toerekenbaarheid
De rechtbank zal de conclusies van de deskundigen overnemen. Dit betekent dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte zal worden toegerekend. De rechtbank zal daar bij de strafoplegging rekening mee houden.
De op te leggen straf
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Voor een poging doodslag en een poging zware mishandeling, worden in de veel gevallen onvoorwaardelijke gevangenisstraffen opgelegd. Vanuit het oogpunt van normhandhaving en vergelding is dat ook opportuun. Toch zal de rechtbank, in het licht van de persoon van verdachte, afzien van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en in plaats daarvan de maximale taakstraf van 240 uur opleggen, in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf. In zoverre is de rechtbank het eens met de strafmodaliteiten die die officier van justitie heeft geëist, maar omdat de rechtbank ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 2] tot een minder zware bewezenverklaring komt, zal de rechtbank een lagere voorwaardelijke gevangenisstaf aan verdachte opleggen dan geëist.
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 5 maanden opleggen met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf van 240 uren opleggen te vervangen door 120 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag. Ook zal aan verdachte, omdat zij haar auto als wapen heeft gebruikt, een ontzegging van de rijbevoegdheid worden opgelegd voor de duur van
6 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Gelet op het advies van de reclassering, zullen er geen bijzondere voorwaarden worden opgelegd.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan verdachte een contact- en locatieverbod jegens slachtoffer [slachtoffer 2] op te leggen in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Wetboek van Strafrecht dan wel in de vorm van bijzondere voorwaarden. Uit het dossier kan niet worden opgemaakt dat verdachte [slachtoffer 2] de afgelopen twee jaren heeft opgezocht dan wel dat zij op een andere manier contact met het slachtoffer heeft gezocht. Naar eigen zeggen wil ze dat ook niet. Ditzelfde heeft te gelden voor [slachtoffer 1] , waar nog bij komt dat zij woonachtig is in Sierra Leone. Een contact- en locatieverbod heeft derhalve geen toegevoegde waarde.
Door de verdediging is nog aangevoerd dat rekening gehouden moet worden met de overschrijding van de redelijke termijn. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. De redelijke termijn in deze zaak is aangevangen op
7 september 2022, de datum waarop verdachte is aangehouden. De zaak is vervolgens op verzoek van de verdediging op 13 december 2024 aangehouden in verband met ziekte van de raadsman. De tijd vanaf 27 december 2024 – de datum dat aanvankelijk einduitspraak zou zijn gedaan – komt voor rekening van de verdediging. Er is daarom sprake van een geringe overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank volstaat met een constatering daarvan.
Voorlopige hechtenis
Gelet op de straf die de rechtbank aan verdachte zal opleggen, zal de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

9.BENADEELDE PARTIJEN

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 5.000,00, bestaande uit een vergoeding van immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 5.000,00, bestaande uit een vergoeding van immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van beide vorderingen op het standpunt gesteld dat de vergoeding voor immateriële schade dient te worden vastgesteld op € 3.000,00. De officier van justitie houdt bij de hoogte van het schadebedrag minder rekening met de door de advocaat gestelde voorafgaande stalking van benadeelde partijen door verdachte. Het toegewezen bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, in het geval een bewezenverklaring volgt, op het standpunt gesteld dat benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard nu de vorderingen onvoldoende zijn onderbouwd. Door beide benadeelde partijen wordt gesteld dat zij voor het leven zijn getraumatiseerd, echter dit is niet onderbouwd door bijvoorbeeld een schrijven van een psycholoog of ander medisch stuk. Dat sprake is geweest van stalking dan wel belaging volgt niet uit het dossier. Bij een bewezenverklaring dient de gevorderde schade aanzienlijk te worden gematigd. De raadsman acht een bedrag tussen de € 500,00 en € 1.000,00 een redelijk bedrag. Als laatste verzoekt de raadsman de rechtbank om bij het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel niet de daarbij behorende dagen gijzeling op te leggen, gelet op de draagkracht van verdachte.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1]
Op grond van artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) komt een benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als sprake is van lichamelijk letsel. De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat [slachtoffer 1] door het handelen van verdachte lichamelijk letsel heeft opgelopen. Dat wordt ook niet betwist. [slachtoffer 1] komt daarom in aanmerking voor een vergoeding van immateriële schade.
Het gevorderde bedrag als vergoeding voor deze schade komt de rechtbank echter te hoog voor, gelet op de schadevergoedingen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden toegewezen. De in de vordering genoemde uitspraak is niet gelijk aan onderhavige zaak, nu in die zaak stalking centraal staat en bij het slachtoffer PTSS is vastgesteld. Dat is hier niet aan de orde. De rechtbank acht derhalve een vergoeding van € 3.000,00 voor de geleden immateriële schade billijk. De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal dan ook een bedrag van € 3.000,00 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 7 september 2022 tot de dag van volledige betaling.
Proceskosten
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. Namens de benadeelde partij is niet om een proceskostenvergoeding verzocht, reden waarom de kosten op nihil zullen worden gesteld.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 3.000,00 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 7 september 2022 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 40 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft. De draagkracht van verdachte zal eventueel bij de executie een rol kunnen spelen, maar is geen aanleiding om het aantal dagen gijzeling op nul te stellen.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2]
Op grond van artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) komt een benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als sprake is van lichamelijk letsel De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat [slachtoffer 2] door het handelen van verdachte lichamelijk letsel heeft opgelopen. [slachtoffer 2] komt daarom in aanmerking voor een vergoeding van immateriële schade.
Het gevorderde bedrag als vergoeding voor deze schade komt de rechtbank echter te hoog voor, gelet op de schadevergoedingen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden toegewezen. De in de vordering genoemde uitspraak is niet gelijk aan onderhavige zaak, nu in die zaak de stalking centraal staat en bij het slachtoffer PTSS is vastgesteld. Dat is hier niet aan de orde. De rechtbank acht derhalve een vergoeding van € 2.000,00 voor de geleden immateriële schade billijk. De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal dan ook het bedrag van € 2.000,00 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 7 september 2022 tot de dag van volledige betaling.
Proceskosten
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. Namens de benadeelde partij is niet om een proceskostenvergoeding verzocht, reden waarom de kosten op nihil zullen worden gesteld.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.000,00 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 7 september 2022 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 30 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft. De draagkracht van verdachte zal eventueel bij de executie een rol kunnen spelen, maar is geen aanleiding om het aantal dagen gijzeling op nul te stellen.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en
- 179 a van de Wegenverkeerswet 1994
zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 2 primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 primair en 2 subsidiair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 primair en 2 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van vijf (5) maanden;
- bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 240 (tweehonderdveertig) uren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf
wordt vervangen door 120 dagen hechtenis;
-
ontzegtverdachte ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
6 (zes) maanden;
- bepaalt dat de ontzegging
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1 primair)
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 3.000,00, bestaande uit een vergoeding voor immateriële schade;
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] voor wat betreft de meer gevorderde immateriële schade af;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 september 2022 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat
€ 3.000,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 september 2022 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 40 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 2 subsidiair)
  • wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 2.000,00, bestaande uit een vergoeding voor immateriële schade;
  • wijst de vordering van [slachtoffer 2] voor wat betreft de meer gevorderde immateriële schade af;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 september 2022 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat
€ 2.000,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 september 2022 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 30 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van Esch, voorzitter, mrs. I.L. Gerrits en S.A. Messerschmidt-Van Veen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. Hardeman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 mei 2025.
Mrs. Gerrits en Messerschmidt-Van Veen zijn buiten staan om dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
zij op of omstreeks 7 september 2022 te Almere, in elk geval in het arrondissement
Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een door
haar, verdachte, bestuurde auto met hoge snelheid, althans aanzienlijke snelheid,
meermalen tegen die [slachtoffer 1] is aangereden en/of op die [slachtoffer 1] is ingereden, in elk
geval in de richting van die [slachtoffer 1] is gereden terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij op of omstreeks 7 september 2022 te Almere, in elk geval in het arrondissement
Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
met een door haar, verdachte, bestuurde auto met hoge snelheid, althans
aanzienlijke snelheid, meermalen tegen die [slachtoffer 1] is aangereden en/of op die [slachtoffer 1]
is ingereden, in elk geval in de richting van die [slachtoffer 1] is gereden terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 7 september 2022 te Almere, in elk geval in het arrondissement
Midden-Nederland, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend
met een door haar, verdachte, bestuurde auto met hoge snelheid, althans met
aanzienlijke snelheid, meermalen tegen die [slachtoffer 1] is aangereden en/of op die [slachtoffer 1]
is ingereden, in elk geval in de richting van die [slachtoffer 1] is gereden;
2
zij op of omstreeks 7 september 2022 te Almere, in elk geval in het arrondissement
Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een door
haar, verdachte, bestuurde auto met hoge snelheid, althans aanzienlijke snelheid,
meermalen op die [slachtoffer 2] is ingereden, althans in de richting van die [slachtoffer 2] is
gereden waardoor die [slachtoffer 2] opzij heeft moeten springen om een aanrijding te
voorkomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij op of omstreeks 7 september 2022 te Almere, in elk geval in het arrondissement
Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
met een door haar, verdachte, bestuurde auto met hoge snelheid, althans
aanzienlijke snelheid, meermalen op die [slachtoffer 2] is ingereden, althans in de richting
van die [slachtoffer 2] is gereden waardoor die [slachtoffer 2] opzij heeft moeten springen om een aanrijding te voorkomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 7 september 2022 te Almere, in elk geval in het arrondissement
Midden-Nederland, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend
met een door haar, verdachte, bestuurde auto met hoge snelheid, althans met
aanzienlijke snelheid, op die [slachtoffer 2] ingereden waardoor die [slachtoffer 2] opzij heeft
moeten springen om een aanrijding te voorkomen, althans in de richting van die
[slachtoffer 2] gereden.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 8 september 2022, genummerd MD2R022129- DACIA ‘Procesdossier’ opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 125. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 53 en 54.
3.Pagina’s 63 en 64.
4.Pagina 76.
5.Pagina 67.
6.Pagina 69.