7.4Het oordeel van de rechtbank
Inleiding over affectieschade
De benadeelde partijen hebben allemaal affectieschade gevorderd. Affectieschade is het nadeel (pijn en verdriet) dat iemand ondervindt doordat een persoon overlijdt met wie diegene een hechte affectieve band heeft. In de wet is een regeling voor vergoeding van deze affectieschade opgenomen, die erop neerkomt dat degene die aansprakelijk is voor het overlijden van het slachtoffer ook verplicht is om de affectieschade te vergoeden. Daarbij is niet nodig dat de aard en ernst van de schade wordt gemotiveerd. De hoogte van de schadevergoeding wordt bepaald op basis van standaardbedragen die zijn vastgelegd in het Besluit vergoeding affectieschade. Een voorwaarde voor de toekenning van een schadevergoeding is wel dat de affectieschade is geleden door iemand die als ‘naaste’ kan worden gezien (artikel 6:108 lid 3 en 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). In lid 4 onder a tot en met g wordt een beperkte kring van naasten genoemd die voor affectieschade in aanmerking komen.
Inleiding over shockschade
Naast de affectieschade hebben alle benadeelde partijen shockschade gevorderd. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat shockschade alleen kan worden vergoed als door het waarnemen van het strafbare feit of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan een hevige emotionele shock bij de benadeelde partij is teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit. Voor de vergoeding van de schade is nodig dat kan worden vastgesteld dat dit geestelijk letsel bestaat.
De rechtbank verwerpt het eigen-schuldverweer
Over het eigen-schuldverweer van de verdediging overweegt de rechtbank het volgende. Vastgesteld kan worden dat verdachte degene is geweest die verkeersfouten heeft gemaakt en tegen [slachtoffer] is gebotst. Als gevolg daarvan is [slachtoffer] overleden. De aanrijding is een verwijt dat alleen aan verdachte kan worden gemaakt. Het is verdachte die hiermee een onrechtmatige daad heeft gepleegd en schade heeft veroorzaakt, waarvoor hij aansprakelijk is. De rechtbank ziet onder de omstandigheden van deze zaak niet in dat sprake kan zijn van vermindering van die aansprakelijkheid door eigen schuld aan de kant van [slachtoffer] op grond van artikel 6:101 BW. De rechtbank verwerpt het verweer en is van oordeel dat de behandeling van de vordering geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Daarom zal de rechtbank de vordering inhoudelijk behandelen.
De vordering van de benadeelde partij [nabestaande 1]
[nabestaande 1] vordert € 44.568,62 van verdachte
De vordering van € 44.568,62 van [nabestaande 1] , de vader van het slachtoffer, bestaat uit € 4.568,62 materiële schade en € 40.000,00 immateriële schade.
Het bedrag aan immateriële schade is opgebouwd uit € 20.000,00 aan affectieschade en € 20.000,00 aan shockschade. Het bedrag aan materiële schade is als volgt opgebouwd:
- kosten uitvaart € 296,40
- kosten vliegtickets € 525,64
- kosten psycholoog € 3.402,30
- kosten laptop € 250,00
- reiskosten naar psycholoog
€ 94,38
Totaal € 4.568,62
De vordering zal tot een bedrag van € 34.568,62 worden toegewezen
De rechtbank komt tot het oordeel dat verdachte € 4.568,62 aan materiële schade en € 30.000,00 aan immateriële schade aan [nabestaande 1] moet vergoeden. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Verdachte moet € 4.568,62 aan materiële schade aan [nabestaande 1] vergoeden
[nabestaande 1] heeft voldoende onderbouwd dat hij kosten heeft gemaakt voor de uitvaart, vliegtickets, psycholoog, laptop en reiskosten naar de psycholoog. De verdediging heeft ook niet betwist dat [nabestaande 1] deze kosten heeft gemaakt. Daarom zal het gevorderde bedrag van € 4.568,62 worden toegewezen.
Verdachte moet € 20.000,00 aan affectieschade aan [nabestaande 1] vergoeden
[nabestaande 1] heeft vergoeding van € 20.000,00 aan affectieschade gevorderd. De rechtbank zal dit deel van de vordering toewijzen. Bij het bepalen van het nadeel dat de benadeelde partij heeft geleden, gaat de rechtbank uit van de normbedragen die in het Besluit vergoeding affectieschade zijn vastgesteld. In dit besluit wordt in het geval van een minderjarig thuiswonend kind dat door een misdrijf is overleden een vergoeding genoemd van € 20.000,00. De rechtbank zal het geleden nadeel daarom vaststellen op dit bedrag.
Verdachte moet € 10.000,00 aan shockschade aan [nabestaande 1] vergoeden
Daarnaast heeft [nabestaande 1] vergoeding van € 20.000,00 aan shockschade gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat [nabestaande 1] in aanmerking komt voor vergoeding van shockschade. [nabestaande 1] is namelijk kort na het ongeval op de plaats van het ongeval geweest. Hij werd daarbij direct geconfronteerd met zijn dochter die op straat lag nadat zij was aangereden. Deze confrontatie heeft geleid tot geestelijk letsel in de vorm van PTSS en ernstig depressieve klachten, waarvoor hij wordt behandeld. De rechtbank gaat ervan uit dat in deze zaak sprake is van samenloop van affectieschade en shockschade en schat de hoogte van de shockschade op € 10.000,00. De vordering wordt daarom tot dit bedrag toegewezen. Het meer gevorderde wordt afgewezen.
Verdachte moet de wettelijke rente betalen
Het bedrag zal worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 24 oktober 2023 tot de dag dat het bedrag volledig is betaald.
Verdachte moet de proceskosten van [nabestaande 1] vergoeden
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
De rechtbank legt de schadevergoedingsmaatregel op
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [nabestaande 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 34.568,62, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 24 oktober 2023 tot de dag dat het bedrag volledig is betaald. Als verdachte niet betaalt, zal deze verplichting worden aangevuld met 207 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [nabestaande 1] in vermindering gebracht. Dit geldt andersom ook als betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij [nabestaande 2]
[nabestaande 2] vordert € 42.622,15 van verdachte
De vordering van € 42.622,15 van [nabestaande 2] , de moeder van het slachtoffer, bestaat uit € 2.622,15 materiële schade en € 40.00,00 immateriële schade.
Het bedrag aan immateriële schade is opgebouwd uit € 20.000,00 aan affectieschade en € 20.000,00 aan shockschade. Het bedrag aan materiële schade is als volgt opgebouwd:
- kosten psycholoog € 2.421,58
- kosten vliegticket € 149,75
- reiskosten
€ 50,82
Totaal € 2.622,15
De vordering zal tot een bedrag van € 32.585,42 worden toegewezen
De rechtbank komt tot het oordeel dat verdachte € 2.585,42 aan materiële schade en € 30.000,00 aan immateriële schade aan [nabestaande 2] moet vergoeden. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Verdachte moet 2.585,42 aan materiële schade aan [nabestaande 2] vergoeden
[nabestaande 2] heeft voldoende onderbouwd dat zij kosten heeft gemaakt voor de psycholoog, een vliegticket en voor het reizen naar de GGZ, waar zij werd behandeld. De vordering komt daarom voor toewijzing in aanmerking, maar de rechtbank zal het bedrag voor het vliegticket matigen naar € 113,02. Uit het bijgevoegde betaalbewijs blijkt namelijk dat de benadeelde partij voor het vliegticket € 113,02 heeft betaald. Het voorgaande betekent dat een bedrag van € 2.585,42 zal worden toegewezen (€ 2.421,58 + € 113,02 + € 50,82). Het meer gevorderde wordt afgewezen.
Verdachte moet € 20.000,00 aan affectieschade aan [nabestaande 2] vergoeden
[nabestaande 2] heeft vergoeding van € 20.000,00 aan affectieschade gevorderd. De rechtbank zal dit deel van de vordering toewijzen. Bij het bepalen van het nadeel dat de benadeelde partij heeft geleden, gaat de rechtbank uit van de normbedragen die in het Besluit vergoeding affectieschade zijn vastgesteld. In dit besluit wordt in het geval van een minderjarig thuiswonend kind dat door een misdrijf is overleden een vergoeding genoemd van € 20.000,00. De rechtbank zal het geleden nadeel daarom vaststellen op dit bedrag.
Verdachte moet € 10.000,00 aan shockschade aan [nabestaande 2] vergoeden
Daarnaast heeft [nabestaande 2] vergoeding van € 20.000,00 aan shockschade gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat [nabestaande 1] in aanmerking komt voor vergoeding van shockschade. [nabestaande 2] is namelijk kort na het ongeval direct naar het ziekenhuis gegaan waar zij haar dochter met ernstig letsel heeft gezien. Deze confrontatie heeft geleid tot geestelijk letsel in de vorm van PTSS en ernstig depressieve klachten, waarvoor zij wordt behandeld. De rechtbank gaat er vanuit dat in deze zaak sprake is van samenloop van affectieschade en shockschade en schat de hoogte van de shockschade op € 10.000,00. De vordering zal daarom tot dit bedrag worden toegewezen. Het meer gevorderde wordt afgewezen.
Verdachte moet de wettelijke rente betalen
Het bedrag zal worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 24 oktober 2023 tot de dag dat het bedrag volledig is betaald.
Verdachte moet de proceskosten van [nabestaande 2] vergoeden
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
De rechtbank legt de schadevergoedingsmaatregel op
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [nabestaande 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 32.585,42, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 24 oktober 2023 tot de dag dat het bedrag volledig is betaald. Als verdachte niet betaalt, zal deze verplichting worden aangevuld met 197 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [nabestaande 2] in vermindering gebracht. Dit geldt andersom ook als betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
De vorderingen van de benadeelde partijen [nabestaande 3] en [nabestaande 4]
[nabestaande 3] en [nabestaande 4] vorderen € 35.000,00 van verdachte
[nabestaande 3] en [nabestaande 4] , de broers van het slachtoffer, vorderen allebei een bedrag van € 35.000,00 aan immateriële schade. Dit bedrag is opgebouwd uit € 17.500,00 aan affectieschade en € 17.500,00 aan shockschade.
De vorderingen worden deels toegewezen
De rechtbank komt tot het oordeel dat verdachte een bedrag van € 7.500,00 aan shockschade aan [nabestaande 3] en [nabestaande 4] moet betalen. Voor wat betreft het bedrag aan affectieschade worden de vorderingen van de benadeelde partijen afgewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Verdachte hoeft geen affectieschade aan [nabestaande 3] en [nabestaande 4] te vergoeden
[nabestaande 3] en [nabestaande 4] zijn de broers van [slachtoffer] . Juridisch gezien horen broers meestal niet tot de beperkte kring van personen die voor affectieschade in aanmerking komen, maar in bijzondere gevallen kan dat anders zijn. Dit is de zogeheten hardheidsclausule, die van toepassing is als sprake was van een hechte affectieve relatie die (zeer) uitgaat boven de ‘gewone’ hechte relatie die broers en zussen kunnen hebben. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie waarin broers en zussen langdurig met elkaar samenwonen en voor elkaar zorgen.
De advocaat van de benadeelde partijen heeft aangevoerd dat de broers vanaf hun geboorte met [slachtoffer] onder één dak hebben geleefd. Zij gingen dagelijks met elkaar om en hadden een goede band. Deze hechte relatie tussen hen zou nog jaren op deze manier voortduren. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of [nabestaande 3] en [nabestaande 4] hiermee onder de uitzonderingssituatie vallen en daardoor recht hebben op vergoeding van affectieschade.
Hoewel de rechtbank er ten volle van overtuigd is dat er tussen [slachtoffer] en haar broers een liefdevolle band heeft bestaan, en hoe invoelbaar hun leed ook is, oordeelt de rechtbank dat de omstandigheden die door de benadeelde partijen zijn aangevoerd niet onder de uitzonderingssituatie vallen. Vanwege de strikte toepassing van de hardheidsclausule in de rechtspraak is onvoldoende onderbouwd dat sprake was van een hechte affectieve relatie die een in het algemeen gebruikelijk hechte relatie van broers en zussen overstijgt.
De advocaat van de benadeelde partijen heeft er in de onderbouwing van de vorderingen verder op gewezen dat een motie is aangenomen voor een wetsvoorstel waarin wordt geregeld dat broers en zussen ook tot de beperkte kring van gerechtigden horen. De rechtbank ziet daarin echter geen reden voor toewijzing van de vorderingen. Het gaat de rechtsvormende taak van de rechter namelijk te buiten om in afwijking van het wettelijke stelsel, vooruitlopend op een eventueel door de wetgever door te voeren wijziging, vergoedingen voor affectieschade aan broers toe te kennen.
Daarom zal de rechtbank de vorderingen van de benadeelde partijen voor dit deel afwijzen.
Verdachte moet € 7.500,00 aan shockschade aan [nabestaande 3] en [nabestaande 4] vergoeden
Daarnaast heeft zowel [nabestaande 3] als [nabestaande 4] vergoeding van € 17.500,00 aan shockschade gevorderd. De rechtbank overweegt daarover het volgende. [nabestaande 3] is kort na het ongeval op de plaats van het ongeval geweest. Hij werd daarbij direct geconfronteerd met zijn zus die op straat lag nadat zij was aangereden. [nabestaande 4] is in het ziekenhuis geconfronteerd met het ernstige letsel van zijn zus. Deze confrontatie heeft bij beide broers geleid tot geestelijk letsel in de vorm van PTSS. Bij [nabestaande 4] is de behandeling voor zijn klachten al begonnen. De advocaat van de nabestaanden heeft op zitting toegelicht dat de behandeling van [nabestaande 3] binnenkort zal starten. Dat de ouders van de broers ervoor hebben gekozen om hen mee te nemen naar de plaats van het ongeval en/of het ziekenhuis, doet niet af aan de shockschade die de broers hebben geleden. Dat betekent dat [nabestaande 3] en [nabestaande 4] in aanmerking komen voor vergoeding van shockschade. De rechtbank schat de hoogte van de shockschade op € 7.500,00 en zal de vorderingen daarom tot dit bedrag toewijzen. Het meer gevorderde wordt afgewezen.
Verdachte moet de wettelijke rente betalen
Het bedrag zal worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 24 oktober 2023 tot de dag dat het bedrag volledig is betaald.
Verdachte moet de proceskosten van [nabestaande 3] en [nabestaande 4] vergoeden
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
De rechtbank legt de schadevergoedingsmaatregel op
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van zowel [nabestaande 3] als [nabestaande 4] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 7.500,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 24 oktober 2023 tot de dag dat het bedrag volledig is betaald. Als verdachte niet betaalt, zal deze verplichting worden aangevuld met 72 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen [nabestaande 3] en [nabestaande 4] in vermindering gebracht. Dit geldt andersom ook als betaling is gedaan aan de benadeelde partijen.