ECLI:NL:RBMNE:2025:2125

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 mei 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
16/231884-24 (P) en 96/228151-21 (vordering TUL)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag

Op 1 mei 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een verkeersongeval. De verdachte, geboren in 2004, reed op 24 oktober 2023 in Renswoude met een bedrijfsauto en aanhangwagen over de Dorpsstraat, waar hij de maximumsnelheid van 50 km/u overschreed. Bij het naderen van een voetgangersoversteekplaats, waar een fietsster wilde oversteken, verhoogde hij zijn snelheid in plaats van deze te verlagen. Ondanks het remmen, botste hij tegen de fietsster, die ter plaatse overleed. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gehandeld, wat leidde tot zijn veroordeling tot een taakstraf van 240 uur en een rijontzegging van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de impact op de nabestaanden en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die emotioneel was geraakt door het voorval. De vordering van de benadeelde partijen, waaronder de ouders en broers van het slachtoffer, werd deels toegewezen, waarbij de rechtbank de schadevergoeding voor affectieschade en shockschade vaststelde.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/231884-24 (P) en 96/228151-21 (vordering TUL)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van 1 mei 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2004] in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De strafzaak tegen de verdachte is inhoudelijk behandeld op de openbare zitting van 17 april 2025.
Op de zitting waren aanwezig:
  • de verdachte;
  • de advocaat van verdachte: mr. J.P.A. van Schaik;
  • de nabestaanden van het slachtoffer: [nabestaande 1] en [nabestaande 2] ;
  • de advocaat van de nabestaanden: mr. E.H. Bokhorst. Hij nam waar voor mr. E.D. van Elst
  • de officier van justitie: mr. L. Lepoutre.

2.TENLASTELEGGING

Samengevat beschuldigt het Openbaar Ministerie de verdachte ervan dat hij op 24 oktober 2023 in Renswoude als bestuurder van een bedrijfsauto met aanhangwagen:
primair:zich roekeloos, of in elk geval zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen, waardoor een verkeersongeval heeft plaatsgevonden en [slachtoffer] is overleden;
subsidiair:gevaar op de weg heeft veroorzaakt of het verkeer op de weg heeft gehinderd.
De volledige tekst van de beschuldiging staat in de bijlage bij dit vonnis.

3.WAARDERING VAN HET BEWIJS

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld voor het primair ten laste gelegde. Voor de mate van schuld van verdachte aan het verkeersongeluk gaat de officier van justitie uit van de categorie ‘aanmerkelijke schuld’.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om verdachte vrij te spreken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. De redenen die hij hiervoor heeft gegeven, worden hierna onder 3.3 besproken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 24 oktober 2023 heeft een verkeersongeval plaatsgevonden
Verdachte reed in de ochtend van 24 oktober 2023 in zijn bestelbus met aanhangwagen over de Dorpsstraat in Renswoude, waar een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur gold. Toen verdachte de voetgangersoversteekplaats naderde, wilde [slachtoffer] daar met haar fiets oversteken. Verdachte heeft geremd en naar links gestuurd om voor [slachtoffer] uit te wijken, maar de bestelbus is niet op tijd tot stilstand gekomen. De aanhangwagen is in tegengestelde richting gaan scharen en is vervolgens tegen [slachtoffer] gebotst. Zij is daardoor ter plekke overleden.
De vraag is of verdachte strafrechtelijke schuld aan het ongeval heeft gehad
De vraag die in deze zaak moet worden beantwoord, is of verdachte schuld heeft gehad aan het ongeval zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). Voor de beantwoording van deze vraag moet volgens de rechtspraak van de Hoge Raad worden gekeken naar het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en naar de overige omstandigheden van het geval. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende categorieën van schuld, namelijk aanmerkelijk onvoorzichtig/onoplettend, zeer onvoorzichtig/onoplettend en roekeloos rijgedrag.
Van verdachte had extra voorzichtigheid en oplettendheid mogen worden verwacht
De rechtbank stelt voorop dat het besturen van een voertuig in zijn algemeenheid een voortdurende verplichting tot voorzichtigheid en oplettendheid van de bestuurder vereist. In de verkeerssituatie in deze zaak mocht daarnaast extra voorzichtigheid van verdachte worden verwacht. Op de Dorpsstraat bevindt zich namelijk een voetgangersoversteekplaats, met daarnaast een bushalte. Juist bij voetgangersoversteekplaatsen geldt dat automobilisten extra oplettend moeten zijn voor kwetsbare verkeersdeelnemers die willen oversteken. Daar komt bij dat er vanaf de weg geen goed zicht was op naderende voetgangers of fietsers. Aan de rechterkant van de oversteekplaats ligt namelijk een steeg, die wordt afgescheiden door een heg van ruim een meter hoog. Van verdachte mocht worden verwacht dat hij zijn rijgedrag hierop afstemde zodat hij overstekende verkeersdeelnemers op tijd kon waarnemen, zeker omdat hij goed bekend was met de verkeerssituatie ter plaatse.
Dat verdachte zijn rijgedrag moest aanpassen aan de situatie, geldt te meer onder de omstandigheden van de ochtend van het ongeval. Het was namelijk donker, het regende, en verdachte reed in een zware voertuigcombinatie, namelijk in een bestelbus met een zwaar beladen aanhangwagen. Zoals verdachte zelf ook al aangaf, zal de remweg langer worden door het natte wegdek en door het rijden met een aanhangwagen. Daarbij komt dat verdachte heeft aangegeven dat hij nog niet vaak met deze aanhangwagen had gereden. Ook om die reden had van hem extra voorzichtigheid mogen worden verwacht.
Desondanks heeft verdachte zijn rijgedrag niet aangepast bij het naderen van de voetgangersoversteekplaats. In plaats van dat hij zijn snelheid minderde, is uit onderzoek gebleken dat hij zijn snelheid juist verhoogde. Daarbij heeft hij de maximumsnelheid van 50 kilometer per uur overschreden. Verdachte reed namelijk op de voetgangersoversteekplaats af met een snelheid van tussen de 54 en 66 kilometer per uur. Toen hij zag dat [slachtoffer] vanuit de steeg het zebrapad op wilde fietsen, heeft verdachte geremd. Hoewel de bestelbus van verdachte daardoor vertraagde, is uit het onderzoek van de politie gebleken dat verdachte geen noodremming heeft uitgevoerd. De aanhangwagen is daarbij tegen [slachtoffer] gebotst en de bestelbus is pas 25,4 meter na het botspunt tot stilstand gekomen. Als verdachte zich wel had gehouden aan de maximumsnelheid en hij een maximale noodremming had ingezet, zou de bestelbus volgens de berekeningen van de politie nabij het botspunt tot stilstand zijn gekomen. In dat geval was het zeer waarschijnlijk dat sprake zou zijn geweest van aanmerkelijk geringer letsel bij het slachtoffer [slachtoffer] .
De rechtbank gaat uit van de juistheid van de berekeningen over de snelheid en het botspunt
De verdediging heeft aangevoerd dat door toedoen van verdachte het verkeersongeval heeft plaatsgevonden, maar dat verdachte desondanks in strafrechtelijke zin geen schuld heeft gehad aan het ongeval. De advocaat van verdachte heeft hiervoor meerdere redenen gegeven. De eerste reden is dat de berekeningen over de snelheid van de bestelbus volgens de advocaat niet betrouwbaar zijn en daarom niet mogen worden meegenomen in een eventuele bewezenverklaring. De berekeningen over de snelheid zijn namelijk deels gebaseerd op het botspunt tussen de bedrijfsauto en de fiets, maar de advocaat stelt dat het botspunt niet exact kon worden vastgesteld. Dit blijkt volgens hem uit pagina 18 van het dossier, waarin dit met zoveel woorden staat aangegeven.
De rechtbank volgt de advocaat hierin niet. Dat op 24 oktober 2023 het conflictpunt in eerste instantie niet precies kon worden vastgesteld, kan volgens het proces-verbaal worden verklaard doordat het wegdek vochtig was en zich rondom de voetgangersoversteekplaats (het zebrapad) weinig sporen hadden afgetekend die in verband konden worden gebracht met het ongeval. [1] Vervolgens heeft de forensische politie echter op 16 november 2023 een nader onderzoek uitgevoerd waarbij de camerabeelden van het ongeval zijn gevalideerd. De politie heeft de bestelbus van verdachte en de fiets van [slachtoffer] teruggeplaatst op verschillende posities die op de beelden duidelijk zichtbaar waren. Daardoor kon een gemiddelde indicatieve snelheid van de bestelbus en de afstanden tussen de verschillende posities, waaronder het botspunt, worden berekend. Omdat er verder ook geen aanknopingspunten zijn dat deze bevindingen niet betrouwbaar zijn, zal de rechtbank uitgaan van de juistheid van de berekeningen over de snelheid en het botspunt.
Het beroep van de verdediging op eigen schuld slaagt niet
Daarnaast heeft de advocaat, zo begrijpt de rechtbank, een eigen-schuldverweer gevoerd. Hij heeft aangevoerd dat het slachtoffer niet goed zichtbaar was en dat zij daarnaast een capuchon droeg en oortjes in zou hebben gehad. Daardoor had zij mogelijk geen goed zicht en hoorde zij de bestelbus niet. Volgens de advocaat zou [slachtoffer] waarschijnlijk niet door de aanhanger zijn geraakt als zij de bestelbus had gezien en op tijd was gestopt.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het verweer van de verdediging niet slaagt. De hiervoor genoemde omstandigheden staan namelijk niet in de weg aan toerekening van het feit aan verdachte. Over het algemeen geldt dat de schuld van de verdachte niet wordt opgeheven door eventuele medeschuld van het slachtoffer. In uitzonderlijke gevallen kan dat anders zijn, maar daarvan is in deze zaak geen sprake. Verkeersdeelnemers moeten er altijd op bedacht zijn dat iets onverwachts kan gebeuren, waaronder ook eventuele verkeersfouten van anderen. Daarbij geldt voor (onder andere) automobilisten dat zij er rekening mee moeten houden dat verkeersfouten ook door kwetsbare verkeersdeelnemers, zoals fietsers, kunnen worden begaan. Juist daarom had verdachte de verantwoordelijkheid om extra voorzichtig en oplettend te zijn toen hij met zijn bestelbus het zebrapad naderde.
De gebreken aan de remmen en de overschrijding van het trekgewicht worden niet aan verdachte toegerekend
Hoewel uit het onderzoek door de politie is gebleken dat de remmen van de aanhangwagen niet goed werkten en dat de aanhangwagen daarnaast te zwaar beladen was, komt de rechtbank tot het oordeel dat dat niet aan verdachte kan worden verweten. Verdachte was namelijk ten tijde van het ongeval werkzaam in een leer-werk-traject. De aanhangwagen was van zijn werkgever en verdachte was in de veronderstelling dat de aanhangwagen in orde was. Hij heeft ook tijdens het rijden niet gemerkt dat de remmen niet goed werkten of dat de aanhangwagen te zwaar was beladen. Onder deze omstandigheden kon niet van verdachte worden verwacht dat hij op de hoogte was van de gebreken aan de remmen en van de overschrijding van het maximale trekgewicht.
Het voorgaande betekent niet dat verdachte geen schuld heeft aan het ongeval
De advocaat heeft vervolgens aangevoerd dat uit de berekeningen blijkt dat er geen botsing zou hebben plaatsgevonden als het remsysteem van de aanhangwagen wel goed had gewerkt, de aanhangwagen niet te zwaar beladen was en verdachte een maximale noodremming had ingezet, zelfs in het geval dat de verdachte te hard had gereden. Omdat verdachte niet op de hoogte was en hoefde te zijn van de gebreken aan de aanhanger en de te zware belading, heeft verdachte volgens de advocaat geen schuld gehad aan het ongeval en zou verdachte moeten worden vrijgesproken.
De rechtbank volgt de advocaat hierin niet. De berekeningen waar de advocaat zich op baseert, gaan namelijk uit van de aanname dat verdachte een noodrem heeft gemaakt. Zoals hiervoor is overwogen en zoals uit de bewijsmiddelen blijkt, heeft geen maximale noodremming plaatsgevonden. Daarom kan niet worden uitgegaan van de juistheid van de stelling dat geen ongeval zou hebben plaatsgevonden als de remmen goed hadden gewerkt en de aanhangwagen niet te zwaar was belast.
Conclusie: verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 6 WVW
Het voorgaande betekent dat de verweren van de verdediging niet slagen. Vanwege de hiervoor genoemde aard en de ernst van de verkeersfouten van verdachte komt de rechtbank tot het oordeel dat het rijgedrag van verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig/onoplettend is geweest. Dat betekent dat verdachte schuld aan het ongeval heeft gehad in de zin van artikel 6 WVW en dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend is bewezen.
Bewijsmiddelen [2]
Het proces-verbaal aanrijding misdrijf
Locatie ongevaldatum: 24 oktober 2023;
omstreeks: 07:00 uur;
adres: Dorpsstraat;
plaats: Renswoude;
soort weg: een voor het openbaar verkeer openstaande weg;
bebouwde kom: binnen;
lichtgesteldheid: duisternis;
weersgesteldheid: regen;
wegverlichting: wel brandend;
wegsituatie: rechte weg;
maximumsnelheid: 50 km per uur.
Vermoedelijke toedrachtBetrokkene 1: [slachtoffer] , fiets
Betrokkene 2: [verdachte] , bestuurder [kenteken] , gekoppeld een aanhanger.
Op de plaats van het ongeval bevindt zich een voetgangersoversteekplaats welke is aangegeven middels bord L2, omkaderd met een fluorescerend geel kader (geplaatst boven de weg en voorzien van knipperlichten). De rijbaan bestaat uit 2 rijstroken, 1 in elke rijrichting. Betrokkene 1 kwam uit het steegje ter hoogte van de voetgangersoversteekplaats. Betrokkene 2 reed op de rijbaan komende van de linkerzijde vanaf betrokkene 1. [3] Betrokkene 1 wilde over de voetgangersoversteekplaats naar de andere zijde van de kruisende rijbaan waar betrokkene 2 vanaf links aan kwam rijden. Op de voetgangersoversteekplaats zijn beide met elkaar in botsing gekomen.
Verdachteachternaam: [verdachte]
voornamen: [voornamen] [4]
Dodelijk slachtoffer
Bij of kort na het ongeval is onderstaande persoon overleden:
achternaam: [slachtoffer] ;
voornaam: [voornaam] . [5]
Het forensisch onderzoek plaats incident
Op 24 oktober 2023 had op de Dorpsstraat te Renswoude een aanrijding plaatsgevonden waarbij een samenstel bestaande uit een bedrijfsauto met aanhangwagen, en een fiets waren betrokken. [6]
Uit een eerste oriënterend onderzoek van de beelden bleek dat de bestuurster van de fiets reed met ingeschakelde verlichting. [7]
Middels de beeldvalidatie werd door mij, verbalisant, vastgesteld dat de snelheid van de bedrijfsauto bij nadering van de voetgangersoversteekplaats toenam tot het moment dat de remming werd ingezet. Rekening houdend met de methodiek voor snelheidsberekening die voorschrijft dat een voertuig bij elk geselecteerde frame op drie posities dient te worden teruggeplaatst, resulteert dit in een indicatieve gemiddelde snelheid van minimaal 54 km/h en maximaal 66 km/h over de laatste ongeveer 21 meter voorafgaand aan het rempunt. [8]
Gezien de aangetroffen eindpositie (ongeveer 25.4 meter voorbij het conflictpunt) en de indicatieve gemiddelde snelheid direct voor het conflictpunt, kan worden gesteld dat de bestuurder van het samenstel in het geval van een aanvangssnelheid van 54 km/h, wel had vertraagd doch geen noodremming had uitgevoerd voor de botsing.
Wanneer de bestuurder van het samenstel de voetgangersoversteekplaats was genaderd met de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 km/h en op het vastgestelde rempunt een maximale noodremming had ingezet, dan was het samenstel ondanks de overschrijding van het maximaal toegestane trekgewicht en het defecte remsysteem, nabij het conflictpunt tot stilstand gekomen. [9] Het is zeer waarschijnlijk dat dan sprake zou zijn geweest van aanmerkelijk geringer letsel. [10]

4.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte:
op 24 oktober 2023 te Renswoude als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto met aanhangwagen), daarmede rijdende over de weg, de Dorpsstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend,
- een voetgangersoversteekplaats te naderen met een indicatieve gemiddelde snelheid van minimaal 54 kilometer per uur en maximaal 66 kilometer per uur, terwijl die voetgangersoversteekplaats was aangegeven door middel van een bord conform model L2 van de Bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 omkaderd met een fluorescerend geel kader met knipperlichten en
- terwijl op dat moment een fietsster ( [slachtoffer] ) – met ingeschakelde verlichting op haar fiets - doende was voornoemde voetgangersoversteekplaats over te steken, en
- vervolgens niet tijdig en/of voldoende af te remmen,
waardoor hij, verdachte, tegen die [slachtoffer] is gebotst waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood.
Het overige wat in de beschuldiging (tenlastelegging) staat kan niet worden bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De taal- en/of schrijffouten die in de tekst van de beschuldiging voorkomen zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Dit benadeelt de verdachte niet.

5.KWALIFICATIE EN STRAFBAARHEID

5.1
Kwalificatie
Het bewezen feit levert het volgende strafbare feit op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
5.2
Strafbaarheid feit en verdachte
Het feit en de verdachte zijn strafbaar.

6.OPLEGGING VAN STRAF

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot:
- een taakstraf van 240 uur, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 120 dagen hechtenis;
- een rijontzegging van 18 maanden, waarvan een gedeelte van 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd. Als de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, zouden volgens de advocaat niet alle streepjes uit de tenlastelegging kunnen worden bewezen. In dat geval zou zowel de taakstraf als de rijontzegging lager moeten uitvallen dan door de officier van justitie geëist. Subsidiair heeft de advocaat verzocht een rijontzegging op te leggen met een zo kort mogelijke duur, omdat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder de verdachte het feit heeft gepleegd. Ook heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een verkeersongeval door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. Toen verdachte de (onoverzichtelijke) voetgangersoversteekplaats in de Dorpsstraat naderde, overschreed hij de maximaal toegestane snelheid. In plaats van dat hij zijn snelheid minderde, heeft hij zijn snelheid juist verhoogd. Vervolgens heeft hij niet maximaal geremd. Daardoor heeft een verkeersongeval plaatsgevonden, waardoor [slachtoffer] , die nog maar 16 jaar was, is overleden.
Door het handelen van verdachte is onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer. De vader en moeder van [slachtoffer] hebben dit onder woorden gebracht in hun slachtofferverklaringen. De rechtbank realiseert zich dat voor de ouders van [slachtoffer] geen enkele straf recht zal doen aan het gemis van [slachtoffer] dat zij, en andere nabestaanden, hun leven lang nog zullen ervaren.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank ziet ook dat verdachte erg is ontdaan van wat er is gebeurd. Tijdens de zitting was te zien dat hij emotioneel was. Dat het ongeval hem heeft aangegrepen, blijkt ook uit het feit dat hij na het ongeval meerdere keren heeft geprobeerd om (via zijn vader) toenadering te zoeken tot de nabestaanden. Verdachte zal de gevolgen van het verkeersongeval ook zijn verdere leven met zich mee moeten dragen.
Aan de andere kant ziet de rechtbank in het strafblad van verdachte van 7 maart 2025 dat hij in de twee jaar voorafgaand aan het ongeval meerdere keren verkeersovertredingen heeft begaan, terwijl verdachte ten tijde van het ongeluk pas 19 jaar was. Zo is hij onder andere veroordeeld voor het overschrijden van de maximumsnelheid, rijden zonder rijbewijs en rijden onder invloed van alcohol. Dit weegt de rechtbank strafverzwarend mee.
De op te leggen straf
De rechtbank is zich ervan bewust dat de pijn van het verlies van [slachtoffer] en de manier waarop een einde is gekomen aan haar leven verschrikkelijk en tragisch is voor haar familie. Zonder af te willen doen aan het verdriet, wil de rechtbank benadrukken dat de hoogte van de straf van verdachte in overeenstemming moet zijn met het strafrechtelijke verwijt dat verdachte kan worden gemaakt. Dit betekent met andere woorden dat de rechtbank de straf mede baseert op de mate waarin verdachte zich onoplettend heeft gedragen, namelijk aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, de minste vorm van schuld.
Om in vergelijkbare zaken zoveel mogelijk gelijk te straffen, werken strafrechters met landelijke oriëntatiepunten. Deze zijn gebaseerd op opgelegde straffen in andere, vergelijkbare zaken. Voor het veroorzaken van een verkeersongeval met aanmerkelijke schuld, waarbij het slachtoffer overlijdt, wordt een taakstraf van 240 uur en een rijontzegging van een jaar als uitgangspunt genomen.
Vanwege de ernst van de feiten en de gevolgen ervan is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van de maximale taakstraf van 240 uur een passende straf is. Als verdachte de taakstraf niet (goed) uitvoert, wordt de straf vervangen door 120 uur hechtenis.
Voor de bescherming van de veiligheid in het verkeer oordeelt de rechtbank dat het daarnaast nodig is dat aan verdachte een rijontzegging wordt opgelegd. Eerdere veroordelingen voor verkeersovertredingen hebben verdachte er niet van weerhouden om op de dag van het ongeval aanmerkelijk onvoorzichtig te rijden. Daarom zal een rijontzegging van een langere duur worden opgelegd dan in de oriëntatiepunten als uitgangspunt wordt genomen. De rechtbank is van oordeel dat een rijontzegging voor de duur van 18 maanden passend is. Daarvan zal een gedeelte van 9 maanden voorwaardelijk worden opgelegd, met een proeftijd van 3 jaar. Op die manier wordt verdachte een stok achter de deur meegegeven dat zijn rijgedrag in de toekomst anders moet.

7.BENADEELDE PARTIJEN

7.1
De vorderingen
De vader ( [nabestaande 1] ), moeder ( [nabestaande 2] ) en broers ( [nabestaande 3] en [nabestaande 4] ) van [slachtoffer] hebben als benadeelde partij de volgende vorderingen tot schadevergoeding ingediend:
- [nabestaande 1] : € 44.568,62;
- [nabestaande 2] : € 42.622,15;
- [nabestaande 3] : € 35.000,00;
- [nabestaande 4] : € 35.000,00.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat de vorderingen van [nabestaande 1] , [nabestaande 3] en [nabestaande 4] volledig moeten worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor wat betreft de vordering van [nabestaande 2] heeft de officier van justitie geëist dat de post vliegtickets wordt toegewezen tot een bedrag van € 113,02. Het overige deel van de vordering moet volgens de officier van justitie worden toegewezen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
Vanwege de bepleite vrijspraak heeft de advocaat van de verdachte primair verzocht om de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen. Ook voor het geval de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt, heeft de advocaat aangevoerd dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Volgens de advocaat is het volledig toewijzen van de vorderingen onredelijk belastend voor het rechtsgeding. Kort gezegd heeft het slachtoffer volgens de advocaat, zo begrijpt de rechtbank, eigen schuld gehad aan het ongeluk, omdat zij onder meer over de oversteekplaats fietste, zij slecht zichtbaar was en een capuchon op had die waarschijnlijk haar zicht belemmerde. Daarnaast vindt de advocaat dat niet genoeg is onderbouwd dat de twee broers van het slachtoffer shockschade hebben geleden. Er is namelijk niet genoeg gemotiveerd waaruit blijkt dat de broers psychisch letsel hebben opgelopen en ook hadden de ouders de kinderen moeten weerhouden van het zien van het lichaam van [slachtoffer] , om hen te beschermen. Ook zou de gevorderde affectieschade van de broers moeten worden afgewezen, omdat daarvoor geen wettelijke grondslag bestaat.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding over affectieschade
De benadeelde partijen hebben allemaal affectieschade gevorderd. Affectieschade is het nadeel (pijn en verdriet) dat iemand ondervindt doordat een persoon overlijdt met wie diegene een hechte affectieve band heeft. In de wet is een regeling voor vergoeding van deze affectieschade opgenomen, die erop neerkomt dat degene die aansprakelijk is voor het overlijden van het slachtoffer ook verplicht is om de affectieschade te vergoeden. Daarbij is niet nodig dat de aard en ernst van de schade wordt gemotiveerd. De hoogte van de schadevergoeding wordt bepaald op basis van standaardbedragen die zijn vastgelegd in het Besluit vergoeding affectieschade. Een voorwaarde voor de toekenning van een schadevergoeding is wel dat de affectieschade is geleden door iemand die als ‘naaste’ kan worden gezien (artikel 6:108 lid 3 en 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). In lid 4 onder a tot en met g wordt een beperkte kring van naasten genoemd die voor affectieschade in aanmerking komen.
Inleiding over shockschade
Naast de affectieschade hebben alle benadeelde partijen shockschade gevorderd. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat shockschade alleen kan worden vergoed als door het waarnemen van het strafbare feit of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan een hevige emotionele shock bij de benadeelde partij is teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit. Voor de vergoeding van de schade is nodig dat kan worden vastgesteld dat dit geestelijk letsel bestaat.
De rechtbank verwerpt het eigen-schuldverweer
Over het eigen-schuldverweer van de verdediging overweegt de rechtbank het volgende. Vastgesteld kan worden dat verdachte degene is geweest die verkeersfouten heeft gemaakt en tegen [slachtoffer] is gebotst. Als gevolg daarvan is [slachtoffer] overleden. De aanrijding is een verwijt dat alleen aan verdachte kan worden gemaakt. Het is verdachte die hiermee een onrechtmatige daad heeft gepleegd en schade heeft veroorzaakt, waarvoor hij aansprakelijk is. De rechtbank ziet onder de omstandigheden van deze zaak niet in dat sprake kan zijn van vermindering van die aansprakelijkheid door eigen schuld aan de kant van [slachtoffer] op grond van artikel 6:101 BW. De rechtbank verwerpt het verweer en is van oordeel dat de behandeling van de vordering geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Daarom zal de rechtbank de vordering inhoudelijk behandelen.
De vordering van de benadeelde partij [nabestaande 1]
[nabestaande 1] vordert € 44.568,62 van verdachte
De vordering van € 44.568,62 van [nabestaande 1] , de vader van het slachtoffer, bestaat uit € 4.568,62 materiële schade en € 40.000,00 immateriële schade.
Het bedrag aan immateriële schade is opgebouwd uit € 20.000,00 aan affectieschade en € 20.000,00 aan shockschade. Het bedrag aan materiële schade is als volgt opgebouwd:
- kosten uitvaart € 296,40
- kosten vliegtickets € 525,64
- kosten psycholoog € 3.402,30
- kosten laptop € 250,00
- reiskosten naar psycholoog
€ 94,38
Totaal € 4.568,62
De vordering zal tot een bedrag van € 34.568,62 worden toegewezen
De rechtbank komt tot het oordeel dat verdachte € 4.568,62 aan materiële schade en € 30.000,00 aan immateriële schade aan [nabestaande 1] moet vergoeden. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Verdachte moet € 4.568,62 aan materiële schade aan [nabestaande 1] vergoeden
[nabestaande 1] heeft voldoende onderbouwd dat hij kosten heeft gemaakt voor de uitvaart, vliegtickets, psycholoog, laptop en reiskosten naar de psycholoog. De verdediging heeft ook niet betwist dat [nabestaande 1] deze kosten heeft gemaakt. Daarom zal het gevorderde bedrag van € 4.568,62 worden toegewezen.
Verdachte moet € 20.000,00 aan affectieschade aan [nabestaande 1] vergoeden
[nabestaande 1] heeft vergoeding van € 20.000,00 aan affectieschade gevorderd. De rechtbank zal dit deel van de vordering toewijzen. Bij het bepalen van het nadeel dat de benadeelde partij heeft geleden, gaat de rechtbank uit van de normbedragen die in het Besluit vergoeding affectieschade zijn vastgesteld. In dit besluit wordt in het geval van een minderjarig thuiswonend kind dat door een misdrijf is overleden een vergoeding genoemd van € 20.000,00. De rechtbank zal het geleden nadeel daarom vaststellen op dit bedrag.
Verdachte moet € 10.000,00 aan shockschade aan [nabestaande 1] vergoeden
Daarnaast heeft [nabestaande 1] vergoeding van € 20.000,00 aan shockschade gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat [nabestaande 1] in aanmerking komt voor vergoeding van shockschade. [nabestaande 1] is namelijk kort na het ongeval op de plaats van het ongeval geweest. Hij werd daarbij direct geconfronteerd met zijn dochter die op straat lag nadat zij was aangereden. Deze confrontatie heeft geleid tot geestelijk letsel in de vorm van PTSS en ernstig depressieve klachten, waarvoor hij wordt behandeld. De rechtbank gaat ervan uit dat in deze zaak sprake is van samenloop van affectieschade en shockschade en schat de hoogte van de shockschade op € 10.000,00. De vordering wordt daarom tot dit bedrag toegewezen. Het meer gevorderde wordt afgewezen.
Verdachte moet de wettelijke rente betalen
Het bedrag zal worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 24 oktober 2023 tot de dag dat het bedrag volledig is betaald.
Verdachte moet de proceskosten van [nabestaande 1] vergoeden
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
De rechtbank legt de schadevergoedingsmaatregel op
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [nabestaande 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 34.568,62, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 24 oktober 2023 tot de dag dat het bedrag volledig is betaald. Als verdachte niet betaalt, zal deze verplichting worden aangevuld met 207 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [nabestaande 1] in vermindering gebracht. Dit geldt andersom ook als betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij [nabestaande 2]
[nabestaande 2] vordert € 42.622,15 van verdachte
De vordering van € 42.622,15 van [nabestaande 2] , de moeder van het slachtoffer, bestaat uit € 2.622,15 materiële schade en € 40.00,00 immateriële schade.
Het bedrag aan immateriële schade is opgebouwd uit € 20.000,00 aan affectieschade en € 20.000,00 aan shockschade. Het bedrag aan materiële schade is als volgt opgebouwd:
- kosten psycholoog € 2.421,58
- kosten vliegticket € 149,75
- reiskosten
€ 50,82
Totaal € 2.622,15
De vordering zal tot een bedrag van € 32.585,42 worden toegewezen
De rechtbank komt tot het oordeel dat verdachte € 2.585,42 aan materiële schade en € 30.000,00 aan immateriële schade aan [nabestaande 2] moet vergoeden. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Verdachte moet 2.585,42 aan materiële schade aan [nabestaande 2] vergoeden
[nabestaande 2] heeft voldoende onderbouwd dat zij kosten heeft gemaakt voor de psycholoog, een vliegticket en voor het reizen naar de GGZ, waar zij werd behandeld. De vordering komt daarom voor toewijzing in aanmerking, maar de rechtbank zal het bedrag voor het vliegticket matigen naar € 113,02. Uit het bijgevoegde betaalbewijs blijkt namelijk dat de benadeelde partij voor het vliegticket € 113,02 heeft betaald. Het voorgaande betekent dat een bedrag van € 2.585,42 zal worden toegewezen (€ 2.421,58 + € 113,02 + € 50,82). Het meer gevorderde wordt afgewezen.
Verdachte moet € 20.000,00 aan affectieschade aan [nabestaande 2] vergoeden
[nabestaande 2] heeft vergoeding van € 20.000,00 aan affectieschade gevorderd. De rechtbank zal dit deel van de vordering toewijzen. Bij het bepalen van het nadeel dat de benadeelde partij heeft geleden, gaat de rechtbank uit van de normbedragen die in het Besluit vergoeding affectieschade zijn vastgesteld. In dit besluit wordt in het geval van een minderjarig thuiswonend kind dat door een misdrijf is overleden een vergoeding genoemd van € 20.000,00. De rechtbank zal het geleden nadeel daarom vaststellen op dit bedrag.
Verdachte moet € 10.000,00 aan shockschade aan [nabestaande 2] vergoeden
Daarnaast heeft [nabestaande 2] vergoeding van € 20.000,00 aan shockschade gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat [nabestaande 1] in aanmerking komt voor vergoeding van shockschade. [nabestaande 2] is namelijk kort na het ongeval direct naar het ziekenhuis gegaan waar zij haar dochter met ernstig letsel heeft gezien. Deze confrontatie heeft geleid tot geestelijk letsel in de vorm van PTSS en ernstig depressieve klachten, waarvoor zij wordt behandeld. De rechtbank gaat er vanuit dat in deze zaak sprake is van samenloop van affectieschade en shockschade en schat de hoogte van de shockschade op € 10.000,00. De vordering zal daarom tot dit bedrag worden toegewezen. Het meer gevorderde wordt afgewezen.
Verdachte moet de wettelijke rente betalen
Het bedrag zal worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 24 oktober 2023 tot de dag dat het bedrag volledig is betaald.
Verdachte moet de proceskosten van [nabestaande 2] vergoeden
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
De rechtbank legt de schadevergoedingsmaatregel op
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [nabestaande 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 32.585,42, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 24 oktober 2023 tot de dag dat het bedrag volledig is betaald. Als verdachte niet betaalt, zal deze verplichting worden aangevuld met 197 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [nabestaande 2] in vermindering gebracht. Dit geldt andersom ook als betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
De vorderingen van de benadeelde partijen [nabestaande 3] en [nabestaande 4]
[nabestaande 3] en [nabestaande 4] vorderen € 35.000,00 van verdachte
[nabestaande 3] en [nabestaande 4] , de broers van het slachtoffer, vorderen allebei een bedrag van € 35.000,00 aan immateriële schade. Dit bedrag is opgebouwd uit € 17.500,00 aan affectieschade en € 17.500,00 aan shockschade.
De vorderingen worden deels toegewezen
De rechtbank komt tot het oordeel dat verdachte een bedrag van € 7.500,00 aan shockschade aan [nabestaande 3] en [nabestaande 4] moet betalen. Voor wat betreft het bedrag aan affectieschade worden de vorderingen van de benadeelde partijen afgewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Verdachte hoeft geen affectieschade aan [nabestaande 3] en [nabestaande 4] te vergoeden
[nabestaande 3] en [nabestaande 4] zijn de broers van [slachtoffer] . Juridisch gezien horen broers meestal niet tot de beperkte kring van personen die voor affectieschade in aanmerking komen, maar in bijzondere gevallen kan dat anders zijn. Dit is de zogeheten hardheidsclausule, die van toepassing is als sprake was van een hechte affectieve relatie die (zeer) uitgaat boven de ‘gewone’ hechte relatie die broers en zussen kunnen hebben. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie waarin broers en zussen langdurig met elkaar samenwonen en voor elkaar zorgen. [11]
De advocaat van de benadeelde partijen heeft aangevoerd dat de broers vanaf hun geboorte met [slachtoffer] onder één dak hebben geleefd. Zij gingen dagelijks met elkaar om en hadden een goede band. Deze hechte relatie tussen hen zou nog jaren op deze manier voortduren. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of [nabestaande 3] en [nabestaande 4] hiermee onder de uitzonderingssituatie vallen en daardoor recht hebben op vergoeding van affectieschade.
Hoewel de rechtbank er ten volle van overtuigd is dat er tussen [slachtoffer] en haar broers een liefdevolle band heeft bestaan, en hoe invoelbaar hun leed ook is, oordeelt de rechtbank dat de omstandigheden die door de benadeelde partijen zijn aangevoerd niet onder de uitzonderingssituatie vallen. Vanwege de strikte toepassing van de hardheidsclausule in de rechtspraak is onvoldoende onderbouwd dat sprake was van een hechte affectieve relatie die een in het algemeen gebruikelijk hechte relatie van broers en zussen overstijgt.
De advocaat van de benadeelde partijen heeft er in de onderbouwing van de vorderingen verder op gewezen dat een motie is aangenomen voor een wetsvoorstel waarin wordt geregeld dat broers en zussen ook tot de beperkte kring van gerechtigden horen. De rechtbank ziet daarin echter geen reden voor toewijzing van de vorderingen. Het gaat de rechtsvormende taak van de rechter namelijk te buiten om in afwijking van het wettelijke stelsel, vooruitlopend op een eventueel door de wetgever door te voeren wijziging, vergoedingen voor affectieschade aan broers toe te kennen.
Daarom zal de rechtbank de vorderingen van de benadeelde partijen voor dit deel afwijzen.
Verdachte moet € 7.500,00 aan shockschade aan [nabestaande 3] en [nabestaande 4] vergoeden
Daarnaast heeft zowel [nabestaande 3] als [nabestaande 4] vergoeding van € 17.500,00 aan shockschade gevorderd. De rechtbank overweegt daarover het volgende. [nabestaande 3] is kort na het ongeval op de plaats van het ongeval geweest. Hij werd daarbij direct geconfronteerd met zijn zus die op straat lag nadat zij was aangereden. [nabestaande 4] is in het ziekenhuis geconfronteerd met het ernstige letsel van zijn zus. Deze confrontatie heeft bij beide broers geleid tot geestelijk letsel in de vorm van PTSS. Bij [nabestaande 4] is de behandeling voor zijn klachten al begonnen. De advocaat van de nabestaanden heeft op zitting toegelicht dat de behandeling van [nabestaande 3] binnenkort zal starten. Dat de ouders van de broers ervoor hebben gekozen om hen mee te nemen naar de plaats van het ongeval en/of het ziekenhuis, doet niet af aan de shockschade die de broers hebben geleden. Dat betekent dat [nabestaande 3] en [nabestaande 4] in aanmerking komen voor vergoeding van shockschade. De rechtbank schat de hoogte van de shockschade op € 7.500,00 en zal de vorderingen daarom tot dit bedrag toewijzen. Het meer gevorderde wordt afgewezen.
Verdachte moet de wettelijke rente betalen
Het bedrag zal worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 24 oktober 2023 tot de dag dat het bedrag volledig is betaald.
Verdachte moet de proceskosten van [nabestaande 3] en [nabestaande 4] vergoeden
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
De rechtbank legt de schadevergoedingsmaatregel op
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van zowel [nabestaande 3] als [nabestaande 4] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 7.500,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 24 oktober 2023 tot de dag dat het bedrag volledig is betaald. Als verdachte niet betaalt, zal deze verplichting worden aangevuld met 72 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen [nabestaande 3] en [nabestaande 4] in vermindering gebracht. Dit geldt andersom ook als betaling is gedaan aan de benadeelde partijen.

8.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 96-228151-21
In het vonnis van de kantonrechter van deze rechtbank van 13 januari 2023 is aan verdachte onder andere een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van 42 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar opgelegd. Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Om die reden zal deze straf alsnog ten uitvoer worden gelegd.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing is gebaseerd op de volgende wetsartikelen:
  • 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 36f van het Wetboek van Strafrecht en
  • 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis;
  • ontzegt verdachte
  • bepaalt dat van de ontzegging
  • als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • stelt daarbij een proeftijd van drie (3) jaren vast;
Benadeelde partij [nabestaande 1]
  • wijst de vordering van [nabestaande 1] toe tot een bedrag van € 34.568,62;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [nabestaande 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 oktober 2023 tot de dag van volledige betaling;
  • wijst de vordering van [nabestaande 1] voor wat betreft het meer gevorderde af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [nabestaande 1] aan de Staat € 34.568,62 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 oktober 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 207 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [nabestaande 2]
  • wijst de vordering van [nabestaande 2] toe tot een bedrag van € 32.585,42;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [nabestaande 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 oktober 2023 tot de dag van volledige betaling;
  • wijst de vordering van [nabestaande 2] voor wat betreft het meer gevorderde af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [nabestaande 2] aan de Staat € 32.585,42 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 oktober 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 197 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [nabestaande 3]
  • wijst de vordering van [nabestaande 3] toe tot een bedrag van € 7.500,00;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [nabestaande 3] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 oktober 2023 tot de dag van volledige betaling;
  • wijst de vordering van [nabestaande 3] voor wat betreft het meer gevorderde af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [nabestaande 3] aan de Staat € 7.500,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 oktober 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 72 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [nabestaande 4]
  • wijst de vordering van [nabestaande 4] toe tot een bedrag van € 7.500,00;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [nabestaande 4] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 oktober 2023 tot de dag van volledige betaling;
  • wijst de vordering van [nabestaande 4] voor wat betreft het meer gevorderde af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [nabestaande 4] aan de Staat € 7.500,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 oktober 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 72 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 96-228151-21
-
wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland bij vonnis van 13 januari 2023 opgelegde voorwaardelijke
ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 30 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Bos, voorzitter, mrs. L.C. Michon en C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Broere, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 mei 2025.
Mr. Fung Fen Chung is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 24 oktober 2023, te Renswoude, althans in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto met aanhangwagen), daarmede rijdende over de weg, de Dorpsstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- terwijl het remsysteem van de aanhangwagen ernstige gebreken vertoonde, althans niet naar behoren werkte en/of
- met een (overbeladen) aanhangwagen te rijden en/of (daarmee) het maximale trekgewicht van de bedrijfsauto met ruim 1100 kilogram te overschrijden en/of
- ( vervolgens) een voetgangersoversteekplaats te naderen met een indicatieve gemiddelde snelheid van minimaal 54 kilometer per uur en maximaal 66 kilometer
per uur, althans met een hogere snelheid dan de toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur en/of voor een veilig verkeer ter plaatse verantwoord was, terwijl die voetgangersoversteekplaats was aangegeven door middel van een bord conform model L2 van de Bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 omkaderd met een fluorescerend geel kader met knipperlichten en/of
- terwijl op dat moment een fietsster ( [slachtoffer] ) – met ingeschakelde verlichting op haar fiets - doende was voornoemde voetgangersoversteekplaats over te steken, althans die zich (daartoe) op die voetgangersoversteekplaats bevond en/of
- ( vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of voldoende af te remmen en/of niet, althans niet tijdig en/of voldoende uit te wijken voor voornoemde [slachtoffer] ,
waardoor hij, verdachte, tegen die [slachtoffer] is gebotst en/of is aangereden waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 24 oktober 2023, te Renswoude, althans in Nederland, als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto met aanhangwagen), daarmee rijdende op de weg, de Dorpsstraat,
- terwijl het remsysteem van de aanhangwagen ernstige gebreken vertoonde, althans niet naar behoren werkte en/of
- met een (overbeladen) aanhangwagen heeft gereden en/of (daarmee) het maximale trekgewicht van de bedrijfsauto met ruim 1100 kilogram heeft overgeschreden en/of
- ( vervolgens) een voetgangersoversteekplaats is genaderd met een indicatieve gemiddelde snelheid van minimaal 54 kilometer per uur en maximaal 66 kilometer per uur, althans met een hogere snelheid dan de toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur en/of voor een veilig verkeer ter plaatse verantwoord was, terwijl die voetgangersoversteekplaats was aangegeven door middel van een bord conform model L2 van de Bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 omkaderd met een fluorescerend geel kader met knipperlichten en/of
- terwijl op dat moment een fietsster ( [slachtoffer] ) – met ingeschakelde verlichting op haar fiets - doende was voornoemde voetgangersoversteekplaats over te steken, althans die zich (daartoe) op die voetgangersoversteekplaats bevond en/of
- ( vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of voldoende heeft afgeremd en/of niet, althans niet tijdig en/of voldoende is uitgeweken voor voornoemde [slachtoffer] , waardoor hij, verdachte, tegen die [slachtoffer] is gebotst en/of is aangereden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )

Voetnoten

1.Pagina 18 van het dossier.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 18 juli 2024, genummerd PL0900-2023326195, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 179. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
3.Een proces-verbaal aanrijding misdrijf van 19 juli 2024, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , pagina 5.
4.Idem, pagina 6.
5.Idem, pagina 9.
6.Een proces-verbaal FO verkeer, forensisch onderzoek plaats incident van 8 mei 2024, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , pagina 15.
7.Idem, pagina 19.
8.Idem, pagina 101.
9.Idem, pagina 106.
10.Idem, pagina 107.
11.Kamerstukken II 2014/15, 34257, nr. 3 (MvT), p. 15.