ECLI:NL:RBMNE:2025:2136

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 februari 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
C/16/587626 / JE RK 25-119
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing in Nederland met afwijzing van verzoek tot plaatsing in Spanje

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, uitgesproken op 28 februari 2025, wordt de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige] verlengd tot 9 maart 2026. Tevens wordt de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder in Nederland verlengd tot 9 september 2025. Het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) om [minderjarige] in Spanje te plaatsen wordt afgewezen, omdat niet is voldaan aan de vereisten van de Verordening Brussel II-ter. De kinderrechter oordeelt dat de goedkeuringsprocedure van de centrale autoriteit in Spanje niet is gevolgd, wat noodzakelijk is voor een uithuisplaatsing in het buitenland. De ouders van [minderjarige] steunen het verzoek van de GI, maar de kinderrechter benadrukt dat de veiligheid en bescherming van het kind voorop staan. De kinderrechter heeft de ouders en de GI gehoord en concludeert dat de ontwikkeling van [minderjarige] ernstig bedreigd wordt door zijn huidige situatie. De kinderrechter legt uit dat de betrokkenheid van de GI nog steeds noodzakelijk is en dat er eerst systeemtherapie moet plaatsvinden voordat er aan terugplaatsing kan worden gedacht. De kinderrechter verzoekt de GI om uiterlijk 12 augustus 2025 te rapporteren over de voortgang van de machtiging tot uithuisplaatsing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/587626 / JE RK 25-119
Datum uitspraak: 28 februari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
SAMEN VEILIG MIDDEN NEDERLAND, gevestigd in Utrecht,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2008 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift van de GI met bijlagen, ontvangen op 24 januari 2025;
  • het nadere bericht van de GI van 21 februari 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 27 februari 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder;
  • de vader;
  • mevrouw [A] , mevrouw [B] en gedragswetenschapper mevrouw [C] (online) namens de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een brief gestuurd.
1.4.
De kinderrechter heeft niet direct na de mondelinge behandeling uitspraak gedaan. De aanwezige partijen konden op vrijdag 28 februari 2025 de griffie van de rechtbank bellen om de uitspraak te horen. Dit is de schriftelijke uitwerking van die beslissing.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . Dat betekent dat zij de belangrijke beslissingen over hem mogen nemen.
2.2.
Bij beschikking van 18 maart 2021 is [minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 1 maart 2024 tot 9 maart 2025. In die beschikking heeft de kinderrechter ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 9 maart 2025.
2.3.
[minderjarige] verblijft bij [instelling] in Spanje. De centrale autoriteit in Spanje heeft geen toestemming gegeven voor deze plaatsing.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van een jaar. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in [instelling] in Spanje. Als onderbouwing voert de GI aan dat het belang van [minderjarige] voorop moet staan. Het is in het belang van [minderjarige] dat hij in [instelling] mag blijven. [minderjarige] verblijft daar sinds september 2024. Er is geen andere instelling in Nederland voor [minderjarige] die net zo geschikt is als [instelling] . Bij [instelling] wordt [minderjarige] uit zijn omgeving, waar sprake was van gebruik van verdovende middelen, gehaald en krijgt hij de nodige begeleiding. Voordat kan worden gewerkt aan terugplaatsing moet eerst worden ingezet op onder andere systeemtherapie.

4.De standpunten

4.1.
De ouders staan achter het verzoek van de GI, specifiek voor een plaatsing van [minderjarige] bij [instelling] in Spanje. Volgens de moeder kan de ondertoezichtstelling ook voor een half jaar. Als [minderjarige] naar Nederland komt, wil ze dat hij bij haar komt wonen en niet dat hij weer op een groep wordt geplaatst.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar. [1] Verder zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengen voor de duur van zes maanden, maar beperken tot een accommodatie in Nederland, en het resterende deel van het verzoek aanhouden. Deze beslissing wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Wat de GI meer of anders heeft verzocht, wordt afgewezen. De kinderrechter legt hierna uit waarom zij deze beslissingen neemt.
Ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing
5.2.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat nog steeds is voldaan aan de grond voor de ondertoezichtstelling bedoeld in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding. [2] [minderjarige] en de ouders zijn het daarmee eens. De ontwikkeling van [minderjarige] wordt nog steeds ernstig bedreigd. De zorgen over [minderjarige] bestaan uit zelfbepalend gedrag, schoolverzuim, wegloopgedrag en middelengebruik. De GI acht de kans dat [minderjarige] terugvalt in een negatieve spiraal groot als de ouders en [minderjarige] zonder begeleiding van de GI verder moeten. Het lukt de ouders niet om de bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] onder eigen verantwoordelijkheid weg te nemen. Daarom is de verlenging van de ondertoezichtstelling en de betrokkenheid van de GI nog nodig. De verwachting is wel gerechtvaardigd dat de ouders, mogelijk na systeemtherapie, in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding voor [minderjarige] weer te dragen.
5.3.
Daarnaast kan [minderjarige] momenteel niet thuis wonen. Zijn gedragsproblemen en verslaving maken dat hij een verzwaarde opvoedvraag heeft, waarvoor specialistische kennis en vaardigheden nodig zijn. Er is eerst systemische hulpverlening nodig om de opvoedsituatie voor [minderjarige] te veranderen. Dat maakt dat het voor de opvoeding en verzorging van [minderjarige] noodzakelijk is dat de uithuisplaatsing wordt verlengd. De verwachting is dat het inzetten van systeemtherapie en het terugwerken naar huis tijd kost en dat verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar nodig is.
Plaatsing van [minderjarige] buiten Nederland
5.4.
De kinderrechter begrijpt dat de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in Spanje ten uitvoer zal leggen. Aan de geldende vereisten voor een uithuisplaatsing in Spanje is echter niet voldaan. De kinderrechter zal het verzoek voor dat gedeelte, de plaatsing van [minderjarige] in [instelling] in Spanje, dan ook afwijzen. Het verzoek zal worden toegewezen voor een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder in Nederland, voor de duur van zes maanden. Het verzoek voor de overige zes maanden houdt de kinderrechter aan om te bezien hoe de situatie zich voor [minderjarige] ontwikkelt. Hierna legt de kinderrechter uit waarom zij dat beslist.
5.5.
De kinderrechter stelt voorop dat toestemming van de centrale autoriteit in Spanje noodzakelijk is voor een plaatsing in Spanje. Dat volgt namelijk uit artikel 82 van de Verordening Brussel II-ter [3] (hierna: de verordening). Daarin wordt bepaald dat de goedkeuring van de bevoegde autoriteit van de lidstaat moet worden gevraagd, wanneer wordt beoogd een minderjarige in die lidstaat te plaatsen. De centrale autoriteit van de verzoekende lidstaat (in dit geval Nederland) moet aan de centrale autoriteit van de aangezochte lidstaat (in dit geval Spanje) waar het kind zal worden geplaatst een verzoek om goedkeuring zenden (lid 1). De plaatsing van de minderjarige door de verzoekende lidstaat kan slechts worden gelast of geregeld nadat de bevoegde autoriteit van de aangezochte lidstaat de plaatsing heeft goedgekeurd (lid 5). De procedure voor goedkeuring moet dus gevolgd worden
voordateen verzoek tot plaatsing in het buitenland aan de rechter wordt voorgelegd.
5.6.
De kinderrechter stelt vast dat de procedure van artikel 82 van de verordening niet is gevolgd voordat [minderjarige] in Spanje is geplaatst. Dat houdt in dat de goedkeuring van de centrale autoriteit in Spanje voor de plaatsing van [minderjarige] in Spanje ontbreekt. Naar het oordeel van de kinderrechter kan deze procedure niet worden overgeslagen, of pas na de procedure bij de rechtbank worden gevolgd. Niet alleen formele argumenten verzetten zich daartegen, maar ook het belang van het kind.
5.7.
Hoewel de GI herhaaldelijk heeft aangevoerd dat het belang van [minderjarige] bij een plaatsing in Spanje doorslaggevend moet zijn, gaat de verordening juist uit van het belang van kinderen. De verordening beoogt namelijk de veiligheid en de bescherming te regelen van kinderen die in een andere lidstaat gaan wonen. Volgens de Nederlandse centrale autoriteit zijn er in het verleden meerdere incidenten voorgevallen met betrekking tot geplaatste kinderen waarbij hun veiligheid in het geding is geweest. Om die incidenten in de toekomst te voorkomen, moet aldus zorgvuldig worden gekeken of de procedure uit artikel 82 van de verordening is gevolgd. Dat klemt temeer omdat de consequenties die voortvloeien uit de verordening zelf van het niet volgen van die procedure aanzienlijk zijn. Artikel 39, eerste lid, onder f, van de verordening bepaalt immers dat de erkenning van een beslissing inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid door de aangezochte lidstaat wordt geweigerd indien de procedure uit artikel 82 van de verordening niet in acht is genomen. Dat betekent dat een kind zich dan ongeoorloofd bevindt op het grondgebied van een andere lidstaat. Dat brengt risico’s met zich mee voor kinderen die al kwetsbaar zijn. Er is binnen de instelling geen toezicht op het kind vanuit een overheidsinstantie van de aangezochte lidstaat, terwijl die lidstaat wel verantwoordelijk is voor dit kind. Als er buiten de instelling een incident plaatsvindt, bijvoorbeeld een kind dat wegloopt of een strafbaar feit pleegt, dan zullen de Spaanse autoriteiten optreden. De gecertificeerde instelling kan ook niet ingrijpen omdat zij geen bevoegdheid heeft om op te treden in de aangezochte lidstaat. Naar het oordeel van de kinderrechter dient artikel 82 van de verordening dan ook juist het belang van [minderjarige] .
5.8.
Ten overvloede merkt de kinderrechter op dat zij begrip heeft voor de omstandigheid dat – zoals de GI heeft aangevoerd – sprake is van een gebrek aan geschikte plekken voor bijvoorbeeld de problematiek van [minderjarige] in Nederland, maar dat dit de beslissing niet anders maakt. Dat de GI niet op de hoogte was van de procedure dient voor rekening van de GI te komen. Hierbij is ook van belang dat de rechtbank Midden-Nederland in eerdere beschikkingen heeft aangegeven dat de procedure van artikel 82 van de verordening moet worden gevolgd. [4]
5.9.
De kinderrechter verzoekt de GI om haar uiterlijk 12 augustus 2025 te informeren over de stand van zaken met betrekking tot de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] en daarbij tevens aan te geven of zij het overige deel van het verzoek handhaaft, wijzigt of intrekt.
5.10.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
De brief aan [minderjarige]
5.11.
Tegelijk met de beschikking stuurt de kinderrechter een brief aan [minderjarige] over deze beslissing en als reactie op zijn brief. Daarin is het volgende opgenomen:
“Beste [minderjarige] ,
Op donderdag 27 februari 2025 was er een zitting bij de rechtbank over jouw ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Jij was daar zelf niet bij omdat je in Spanje bent bij [instelling] . Wel heb je aan mij, de kinderrechter, een brief geschreven. Daarom wil ik ook graag aan jou uitleggen welke beslissing ik heb genomen.
Ik heb met jouw ouders gesproken en met de medewerkers van Save die bij jou en jouw gezin betrokken zijn. Dat waren mevrouw [A] , mevrouw [B] en mevrouw [C] . Ik heb goed naar iedereen geluisterd en daarna een beslissing genomen. Voor een deel beslis ik iets anders dan wat jouw ouders, Save en jij graag zouden willen. Daarom vind ik het belangrijk om aan je uit te leggen waarom dat zo is.
De ondertoezichtstelling heb ik verlengd met één jaar. Dat betekent dat de gezinsvoogd nog een jaar langer bij jou en je ouders betrokken blijft. Daarover is iedereen het eens.
Helaas kan ik niet jouw uithuisplaatsing in Spanje verlengen. Jouw gezinsvoogd heeft namelijk niet op tijd de procedure gevolgd die nodig is om jouw verblijf daar op de juiste manier te regelen. Het is namelijk zo dat de Spaanse overheid op de hoogte moet zijn van jouw verblijf in Spanje en daarmee moet instemmen voorafgaand aan de plaatsing. Dat is bij jou niet het geval. Ik begrijp heel goed dat dat voor jou heel erg vervelend is. Ik heb jouw brief namelijk goed gelezen. Jij geeft in jouw brief aan dat je het heel erg naar je zin hebt daar. Iedereen is het er ook over eens dat dit een goede plek is voor jou waar jij mooie stappen hebt gemaakt. Volgens de regels kan ik helaas alleen toestemming geven om jou uit huis te plaatsen in een accommodatie in Nederland. Dat heb ik gedaan..Jouw gezinsvoogd krijgt ook deze beslissingen en zal met jou bespreken welke gevolgen dit heeft voor jou en voor jouw verblijf in Spanje.
Ik hoop dat ik mijn beslissingen op deze manier goed genoeg heb uitgelegd.
Met vriendelijke groet,
de kinderrechter”

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 9 maart 2026;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder in Nederland tot 9 september 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
houdt de beslissing op het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor het overige aan;
6.5.
verzoekt de griffier uiterlijk
2 september 2025een nadere zitting in te plannen;
6.6
verzoekt de GI uiterlijk
12 augustus 2025de rechtbank (en de overige belanghebbenden) te informeren over de stand van zaken en daarbij aan te geven of zij het verzoek handhaaft, wijzigt of intrekt.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2025 door mr. A.G. Bakker, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. A.W.S. Stukker als griffier, en op schrift gesteld op 10 maart 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Artikel 1:260, eerste lid, BW.
2.Artikel 1:265c, tweede lid, BW.
3.Voluit: de verordening van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (herschikking), en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2201/2003.
4.Rechtbank Midden-Nederland 9 juli 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:4131 en Rechtbank Midden-Nederland 27 september 2024, ECLI:RBMNE:2024:6127