ECLI:NL:RBMNE:2025:2194

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 mei 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
UTR 24/4536
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling kinderopvangtoeslag en strijd met de Awb

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 2 mei 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de herbeoordeling van haar kinderopvangtoeslag beoordeeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van Dienst Toeslagen, die haar compensatiebedrag had aangepast na een eerdere herbeoordeling. De rechtbank constateert dat Dienst Toeslagen fouten heeft gemaakt in de herbeoordeling, met name door het jaar 2005 niet te betrekken. Eiseres had verzocht om een herbeoordeling van dit jaar, maar dit verzoek was niet adequaat verwerkt. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en vernietigt het besluit van 30 april 2024 voor zover het het toeslagjaar 2005 betreft. De rechtbank draagt Dienst Toeslagen op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het jaar 2005 wel wordt betrokken. Tevens moet Dienst Toeslagen het griffierecht en proceskosten vergoeden aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4536

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 mei 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P. Salim),
en

Dienst Toeslagen

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de herbeoordeling van haar kinderopvangtoeslag.
1.1.
Dienst Toeslagen heeft met het besluit van 18 november 2021 geoordeeld dat er fouten zijn gemaakt bij de beoordeling van de kinderopvangtoeslag van eiseres over de jaren 2006 tot en met 2009 en dat er sprake is geweest van fraude door de kinderopvangorganisatie. Dienst Toeslagen heeft aan eiseres een compensatiebedrag van € 58.393,- toegekend.
1.2.
Met de twee primaire besluiten van 4 februari 2022 (UHT-DC I en UHT-DHR) heeft Dienst Toeslagen het compensatiebedrag aangepast naar € 58.590,-. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.3.
Met het bestreden besluit van 30 april 2024 heeft Dienst Toeslagen het bezwaar van eiseres, in lijn met het advies van de Bezwaren Adviescommissie (BAC), gedeeltelijk gegrond verklaard. Dienst Toeslagen heeft het compensatiebedrag verhoogd met € 2.541,- naar € 61.131,-, omdat de immateriële schadevergoeding en de toeslagrente verkeerd zijn berekend. Hiertegen heeft eiseres beroep ingesteld.
1.4.
Dienst Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 19 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, [A] (de dochter van eiseres), de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van Dienst Toeslagen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of Dienst Toeslagen de herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag goed heeft uitgevoerd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. De rechtbank stelt hierbij vast dat eiseres geen gronden heeft gericht tegen de berekening van de compensatie over de jaren 2007, 2008 en 2009. Alleen de jaren 2005 en 2006 zijn in zoverre in het geding.
2.1.
Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:11 van de Awb en met het zorgvuldigheidsbeginsel. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de hoogte van de kinderopvangtoeslag over 2006 onjuist vastgesteld?
3. Eiseres stelt dat Dienst Toeslagen de hoogte van de kinderopvangtoeslag over 2006 niet goed heeft vastgesteld, omdat zij dat gehele jaar kinderopvang heeft afgenomen en niet slechts per 1 mei 2006. Dienst Toeslagen is ten onrechte van deze datum uitgegaan. Omdat het algemeen bekend is dat de dossiers van Dienst Toeslagen vaak onvolledig zijn en dat de Archiefwet door Dienst Toeslagen stelselmatig is geschonden, had Dienst Toeslagen moeten aannemen dat deze stelling van eiseres juist is. Daarbij is door eiseres aangevoerd dat in het geval dat beide ouders fulltime werken, het onwaarschijnlijk is dat er in dat jaar geen kinderopvang is geweest.
3.1.
Volgens Dienst Toeslagen is de kinderopvangtoeslag over 2006 wel juist vastgesteld. Er is geen informatie in de systemen beschikbaar waaruit blijkt dat er over het gehele jaar 2006 opvang is genoten. Eiseres moet dit aannemelijk maken en dat heeft zij volgens Dienst Toeslagen niet gedaan.
3.2.
De rechtbank constateert dat er wat betreft het toeslagjaar 2006 de volgende stukken in het dossier zitten:
  • een brief van Dienst Toeslagen aan eiseres, gedateerd op 5 oktober 2006 met daarin het verzoek om aanvullende informatie;
  • een overeenkomst voor kinderopvang bij opvangorganisatie [naam] te Almere vanaf 1 mei 2006, door eiseres ondertekend op 19 april 2006;
  • een aanmaning gedateerd op 15 augustus 2006, waarin wordt verwezen naar onbetaalde facturen van 10 mei 2006, 13 juni 2006 en 11 juli 2006;
  • een aanmaning gedateerd op 12 september 2006, waarin wordt verwezen naar facturen van 10 mei 2006, 13 juni 2006, 11 en 12 juli 2006;
  • een voorschotbeschikking gedateerd op 30 oktober 2006, waarbij een voorschot is verleend op basis van 250 uur opvang per maand vanaf 1 mei 2006;
  • een herziene voorschotbeschikking gedateerd op 31 maart 2007, waarin de einddatum van de opvang is gewijzigd van 31 december 2006 naar 31 augustus 2006. Door een vermindering van het aantal opvanguren moet eiseres € 1760,- terugbetalen;
  • een overzicht van de beschikkingen voor 2006, waarin wordt verwezen naar beschikkingen van 30 oktober 2006, 31 maart 2007 en 20 augustus 2007.
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat het op basis van deze stukken niet aannemelijk is geworden dat de berekening van de compensatie over 2006 onjuist is, dan wel over een ruimere periode beoordeeld had moeten worden. De overeenkomst van eiseres met kinderopvang [naam] uit het dossier heeft een startdatum van 1 mei 2006. Ook de aanmaningen zien op opvanguren vanaf mei 2006. Uit de stukken is niet gebleken dat er ook voor die tijd opvang is genoten. Het standpunt van eiseres dat het aannemelijk is dat indien beide ouders fulltime werkten er ook kinderopvang moet zijn georganiseerd, wordt door de rechtbank niet gevolgd. Dit alleen al om het feit dat door eiseres niet met stukken is onderbouwd dat beide ouders in 2006 ook daadwerkelijk hebben gewerkt en er ook geen stukken zijn overgelegd waaruit kan worden opgemaakt dat in de maanden tot mei 2006 van opvang gebruik is gemaakt.
3.4.
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de toegekende compensatie voor het jaar 2006 onjuist is berekend. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is het jaar 2005 ten onrechte niet betrokken in de integrale herbeoordeling?
4. Volgens eiseres had Dienst Toeslagen ook het toeslagjaar 2005 moeten betrekken bij de herbeoordeling van haar toeslag. Zij heeft dit bij haar persoonlijk zaaksbehandelaar verzocht, maar dit verzoek is door de zaaksbehandelaar niet opgenomen in de inhoud van het oudergesprek en het beoordelingsformulier. Deze stukken zijn ook niet ter goedkeuring aan eiseres voorgelegd. Hiermee heeft Dienst Toeslagen namens eisers een aanvraag ingediend waarvan de inhoud niet met haar is afgestemd en dit is onzorgvuldig. Ook wijst eiseres er op dat Dienst Toeslagen in vergelijkbare zaken het ontbrekende jaar wel alsnog in de beslissing op bezwaar heeft betrokken. Volgens eiseres had Dienst Toeslagen dat ook in haar geval moeten doen. .
4.1.
Dienst Toeslagen stelt zich op het standpunt dat eiseres pas in bezwaar heeft aangegeven dat zij een herbeoordeling wil van het toeslagjaar 2005. Dit toeslagjaar is geen onderdeel geweest van het verzoek om herbeoordeling en valt daarom buiten de omvang van het geding. Ter onderbouwing benadrukt Dienst Toeslagen dat het jaar 2005 niet is genoemd in de werkopdracht en dat eiseres in het ouderverhaal heeft aangegeven dat haar kind pas vanaf 2006 naar de opvang ging. Als eiseres een inhoudelijke beoordeling wenst over 2005 dient zij een nieuw verzoek in te dienen.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank geldt als uitgangspunt dat een aanvraag als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wht, betrekking heeft op alle jaren voor 2020 waarin de aanvrager van compensatie kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd, althans waarin Dienst Toeslagen een beschikking daarover heeft gegeven. [1] Dienst Toeslagen moet ten aanzien van die jaren onderzoeken of de aanvrager in aanmerking komt voor een herstelmaatregel, tenzij de aanvrager de aanvraag heeft beperkt. Of dat laatste aannemelijk is, hangt af van de omstandigheden van het geval, in samenhang beoordeeld. Deze omstandigheden kunnen bijvoorbeeld blijken uit de notitie waarin de telefonische aanvraag is vastgelegd, de vastlegging van de gesprekken tussen de aanvrager en de persoonlijke zaaksbehandelaar en andere stukken.
4.3.
In deze zaak heeft Dienst Toeslagen zich primair op het standpunt gesteld dat het jaar 2005 niet bij de integrale herbeoordeling betrokken hoefde te worden, omdat eiseres dit toeslagjaar niet in haar aanvraag zou hebben vermeld. Daarbij verwijst Dienst Toeslagen naar de werkopdracht en het ouderverhaal in het informatie- en beoordelingsformulier. Dit standpunt strookt niet met het onder 4.2 besproken uitgangspunt waaruit naar het oordeel van de rechtbank volgt dat het aan Dienst Toeslagen is om te onderzoeken of een aanvrager voor een herstelmaatregel in aanmerking komt. Dit klemt te meer nu de herbeoordeling niet is gebaseerd op een door eiseres zelf ingediende schriftelijke aanvraag. Er is door Dienst Toeslagen ook geen document overgelegd waaruit concreet blijkt dat eiseres haar herbeoordeling tot de jaren 2006 tot en met 2009 wenst te beperken. Dienst Toeslagen baseert de beperking van de omvang van de aanvraag op een notitie die is opgesteld na een telefoongesprek met eiseres en op een gespreksverslag. Geen van deze documenten is echter ter controle aan eiseres voorgelegd. Daarbij komt dat eiseres ter zitting naar voren heeft gebracht dat zij in die periode met verschillende medewerkers van Dienst Toeslagen contact heeft gehad, zodat het voor haar ook niet inzichtelijk is welk gesprek tot welke notitie of verslag heeft geleid. Dit maakt het begrijpelijk dat eiseres eerst in bezwaar op de hoogte was van de omstandigheid dat de herbeoordeling geen betrekking had op het jaar 2005 en zij ook toen pas aan de bel heeft getrokken dat ook dat jaar beoordeeld zou moeten worden. Onder die omstandigheden vindt de rechtbank het onzorgvuldig dat Dienst Toeslagen in het bezwaar geen aanleiding heeft gezien het jaar 2005 alsnog bij de heroverweging in bezwaar te betrekken.
4.4.
De door Dienst Toeslagen aangevoerde omstandigheid dat er geen beschikkingen te vinden zijn over 2005, doet aan bovenstaande niet aan af. Ter zitting is immers aangegeven dat dit ten overvloede in de beslissing op bezwaar is opgenomen. Ook wordt dit niet onderbouwd met stukken, zodat die overweging niet door eiseres kan worden gecontroleerd of gemotiveerd kan worden bestreden.
4.5.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 7:11 van de Awb in bezwaar sprake moet zijn van een volledige heroverweging. Hierbij past, vooral in het licht van bovenstaande omstandigheden, niet dat Dienst Toeslagen zich in de beslissing op bezwaar heeft beperkt tot de jaren 2006 tot en met 2009. Daarmee is de beslissing op bezwaar voor zover het het toeslagjaar 2005 betreft in strijd met artikel 7:11 van de Awb en onzorgvuldig in de zin van artikel 3:2 van de Awb. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond omdat het besluit in strijd is met artikelen 7:11 en 3:2 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover bij de herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag van eiseres het jaar 2005 niet is betrokken. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit, voor zover dat wordt vernietigd, in stand te laten of om zelf een beslissing over de herbeoordeling van 2005 te nemen. Dit omdat Dienst Toeslagen op basis van de beschikbare informatie een inhoudelijke herbeoordeling over het jaar 2005 dient uit te voeren.
5.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat Dienst Toeslagen een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. Dit betekent dat het nieuwe besluit een herbeoordeling van het toeslagjaar 2005 omvat en dat - in het geval dat die herbeoordeling tot een compensatiebedrag leidt - ook wordt beoordeeld in welke mate dat van invloed is op het totale compensatiebedrag. De rechtbank geeft Dienst Toeslagen hiervoor zes weken de tijd.
5.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet Dienst Toeslagen het griffierecht aan eiseres vergoeden. Ook krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Dienst Toeslagen moet die vergoeding betalen. De vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de beslissing op bezwaar van 30 april 2024 voor zover daarin het toeslagjaar 2005 niet bij de herbeoordeling is betrokken;
  • draagt Dienst Toeslagen op om binnen zes weken na de datum waarop deze uitspraak naar partijen is verzonden een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat Dienst Toeslagen het griffierecht van € 51,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt Dienst Toeslagen in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Koopmans, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2025.
De griffier is verhinderd om deze
uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 december 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:13134.