ECLI:NL:RBMNE:2025:2197

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
UTR 25/2324
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake sluiting woning op basis van artikel 13b Opiumwet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 30 april 2025, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekster, die met haar vijf minderjarige kinderen in een woning huurt van woningcorporatie Woonin, verzet zich tegen het besluit van de burgemeester van Utrecht om de woning voor drie maanden te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Dit besluit volgde na een politie-inval op 14 januari 2025, waarbij harddrugs en andere goederen zijn aangetroffen die wijzen op drugshandel. De burgemeester heeft de sluiting noodzakelijk geacht om de openbare orde te herstellen en de veiligheid van de omgeving te waarborgen. De voorzieningenrechter heeft de rechtmatigheid van het besluit beoordeeld en vastgesteld dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten, gezien de aangetroffen hoeveelheid harddrugs en de ernst van de situatie. Verzoekster betwistte de noodzaak van de sluiting en voerde aan dat de gevolgen voor haar en haar kinderen onevenredig zijn. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de sluiting evenwichtig is, gezien de risico's voor de veiligheid van de kinderen en de ernst van de drugshandel. De voorzieningenrechter concludeert dat de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van haar bevoegdheid en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/2324

uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 april 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. S. Schilder),
en

de burgemeester van de gemeente Utrecht

(gemachtigden: mr. A. Hogendoorn en K. Katier).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Woonin, uit Utrecht (Woonin),

(gemachtigden: E. Grootendorst en M. van Harskamp).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening tegen het besluit van de burgemeester om de woning aan de [adres] te [plaats] (de woning) te sluiten voor een periode van drie maanden.
1.1.
Verzoekster is het hier niet mee eens. Zij heeft hiertegen bezwaar gemaakt en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster, de gemachtigden van de burgemeester en de gemachtigden van Woonin.

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoekster huurt de woning van woningcorporatie Woonin. Zij woont in de woning met haar vijf minderjarige kinderen van [leeftijden] jaar oud. Tot voorkort woonde ook haar (inmiddels ex-)partner bij hen in de woning.
2.1.
Op 14 januari 2025 heeft de politie de woning doorzocht en daarbij onder andere harddrugs, drugsgerelateerde goederen en diverse luxegoederen aangetroffen. De partner van verzoekster is in voorlopige hechtenis genomen. Op 23 januari 2025 is er door de politie een bestuurlijke rapportage opgemaakt en op 30 januari 2025 heeft de burgemeester het voornemen uitgebracht om de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet voor de duur van zes maanden te sluiten. Verzoekster heeft vervolgens de gelegenheid gekregen om haar zienswijze te geven. Dit heeft zij op 13 februari 2025 gedaan. Naar aanleiding van de zienswijze heeft de politie op 13 maart 2025 op verzoek van de burgemeester een aanvullende bestuurlijke rapportage opgesteld.
2.2.
Met het bestreden besluit van 19 maart 2025 heeft de burgemeester besloten om de woning met ingang van 7 april 2025 voor een periode van drie maanden te sluiten
.De burgemeester heeft ermee ingestemd dat de woning nog niet zal worden gesloten, in afwachting van de uitspraak van de voorzieningenrechter.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Is er spoedeisend belang?
3. De zaak is spoedeisend. De woning zal een week na deze uitspraak worden gesloten. Verzoekster en haar vijf kinderen moeten de woning dan voor drie maanden verlaten.
Wat is het beoordelingskader?
4. De voorzieningenrechter beoordeelt of het nodig is om het besluit van 19 maart 2025 te schorsen in afwachting van de beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter geeft daarvoor een voorlopige beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit en daarmee van de kans van slagen van het bezwaarschrift. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Daarnaast weegt zij de belangen van verzoekster en de burgemeester bij een schorsing. Daarbij geldt dat hoe zekerder de voorzieningenrechter is over de rechtmatigheid van het besluit, hoe minder ruimte er is om gewicht toe te kennen aan de belangen van verzoekster bij het schorsen daarvan. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter. De rechtbank is in een eventuele latere procedure niet aan dit oordeel gebonden.
4.1.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat is de aanleiding voor de woningsluiting?
5. Uit de bestuurlijke rapportage van 23 januari 2025 komt naar voren dat de politie bij de doorzoeking van de woning de volgende goederen heeft aangetroffen:
  • 4 grote blokken en 1 kleiner blok cocaïne, geseald en met een ingeperst logo, verstopt achter de plint in de keuken (4020 gram);
  • 110 ponypacks gevuld met cocaïne, verdeeld over drie tassen in een keukenkast (67,76 gram);
  • 4 kleine brokjes cocaïne in een keukenkast (20,02 gram);
  • 10 mobiele telefoons verdeeld door het huis;
  • meerdere (grammen)weegschapen in de keuken;
  • 4 blokken nepgeld van € 500,- in de keuken;
  • tientallen lege ponypacks, in de keuken;
Naar het oordeel van de politie is het aannemelijk dat deze goederen worden gebruikt voor de verwerking en handel van verdovende middelen.
5.1.
De politie heeft verder in de woning luxegoederen aangetroffen. Zo wordt in de bestuurlijke rapportage van 14 januari 2025 melding gemaakt van twee elektrische steppen, kleding van dure merken en gouden beelden. In de bestuurlijke rapportage van 13 maart 2025 wordt melding gemaakt van een Louis Vuitton tas, een Michael Kors portemonnee, een factuur van € 4.000,- voor de huur van een vakantiewoning in Spanje en een bon voor eten in Disneyland Parijs. Daarbij beschikken de bewoners over twee auto’s en lagen er spelcomputers, laptops en tablets in de woning. De politie constateert dat deze bezittingen in contrast staan met de gezamenlijke inkomsten van de bewoners, nu zij hun inkomsten genieten vanuit de Participatiewet, huurtoeslag en zorgtoeslag. Dit maakt een alternatieve geldstroom volgens de politie aannemelijk.
5.2.
De politie acht het op grond van bovenstaande aannemelijk dat de woning en de bewoner(s) zich in een crimineel netwerk begeven.
Is de burgemeester bevoegd om de woning te sluiten?
6. De burgmeester is op grond van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd om een woning te sluiten als er in deze woning drugs wordt verkocht, afgeleverd, verstrekt of daartoe aanwezig was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) gebruikt hiervoor als uitgangspunt dat als er in de woning meer dan 0,5 gram harddrugs aanwezig is, de burgemeester in beginsel ervan mag uitgaan dat de drugs bestemd is voor verkoop, aflevering of verstrekking. [1] Het is dan aan verzoekster om aannemelijk te maken dat dit niet het geval is.
6.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat in woning een handelshoeveelheid harddrugs en voor de handel bestemde goederen zijn aangetroffen en dat de burgemeester daarom bevoegd is om de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet te sluiten. Partijen verschillen wel van mening over de vraag of de burgemeester zijn bevoegdheid tot het sluiten van de woning ook daadwerkelijk mocht gebruiken. Dit wordt hieronder besproken.
Mag de burgemeester van haar bevoegdheid tot sluiting gebruik maken?
7. Als vast staat dat de burgemeester de bevoegdheid had om de woning te sluiten, moet worden gekeken of deze sluiting ook noodzakelijk is om het beoogde doel te bereiken en evenwichtig is gelet op de gevolgen van de maatregel voor de betrokkene en de met de sluiting te dienen doelen. [2]
Is de sluiting noodzakelijk?
7.1.
Bij de vraag of het noodzakelijk is om een woning te sluiten, moet worden beoordeeld of de burgemeester een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten inzetten omdat het beoogde doel ook daarmee kan worden bereikt. Aan de hand van de ernst en de omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Soms is de noodzaak om de woning te sluiten groter, bijvoorbeeld als er een grote hoeveelheid harddrugs aanwezig is, er vanuit de woning werd gehandeld of als er sprake is van recidive.
7.1.1.
De burgemeester maakt bij de uitoefening van haar bevoegdheid gebruik van de Beleidsregel bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet gemeente Utrecht (de Beleidsregel). Zij heeft daarin verschillende omstandigheden opgesomd die volgens haar aanleiding geven voor het vermoeden dat er sprake is van een ernstige situatie. Dit zijn de zogenoemde indicatoren. Als deze indicatoren aanwezig zijn, en de situatie dus ernstig is, gaat de burgemeester over tot sluiting en is er geen plaats voor een waarschuwing of soortgelijke maatregel. In het bestreden besluit heeft de burgemeester aangegeven dat de indicatoren a, b, d, f, i en j in ieder geval aanwezig zijn. Dat maakt dat de situatie ernstig is en dat de burgemeester sluiting van de woning noodzakelijk vindt. Van belang zijn in dit geval: de hoeveelheid en soort aangetroffen drugs (indicator a), de mate waarin de woning betrokken is bij, dan wel bekend staat als pand waar drugshandel of drugsbezit aanwezig is (indicator b), vermoedens van verwijtbaar gedrag van de bewoners (indicator d), de mate van gevaar of risico voor het woon- en leefklimaat (indicator f), de aard en hoeveelheid van aangetroffen stoffen of goederen (indicator i) en de mate waarin de overtreder weet of had moeten weten dat de aangetroffen stoffen of goederen bestemd zijn tot het overtreden van de Opiumwet (indicator j).
7.1.2.
Volgens verzoekster is de sluiting niet noodzakelijk en had de burgemeester kunnen volstaan met een waarschuwing. De indicatoren b, d, f, en j zijn volgens verzoekster namelijk niet aanwezig. Zo betwist zij dat de woning bekend staat als drugspand, omdat er geen sprake is van loop naar of handel vanuit de woning. De bestuurlijke rapportage is te summier om dit aan te kunnen nemen. Er is volgens verzoekster ook geen gevaar of risico voor het woon- of leefklimaat. Zij heeft hiertoe verschillende verklaringen van buurtbewoners overgelegd, waaruit volgt dat zij nooit enige overlast hebben ervaren. Daarbij is de wijk door het tijdsverloop sinds de politie-inval van 14 januari 2025 reeds tot rust gekomen. Verzoekster is zelf ook niet verwijtbaar, omdat zij geen wetenschap had van de drugs in de woning dan wel van de activiteiten van haar partner. Ook kan er niet van alternatieve inkomsten worden gesproken. De zogenaamde luxegoederen zijn namelijk niet veel waard, wat blijkt uit een door verzoekster overgelegde factuur en het feit dat de politie de goederen niet in beslag heeft genomen. De factuur voor de vakantiewoning is deels betaald door de vader van verzoekster. Los van de indicatoren merkt verzoekster op dat het doel van de sluiting al is behaald, nu haar partner in voorlopige hechtenis zit, hij is uitgeschreven van het adres en zij de sloten heeft vervangen.
7.1.3.
De voorzieningenrechter geeft verzoekster geen gelijk en is van oordeel dat de burgemeester sluiting van de woning, gelet op de ernst van de situatie, noodzakelijk mocht vinden. De voorzieningenrechter stelt daarbij voorop dat in de woning een handelshoeveelheid harddrugs is aangetroffen met een potentiële verkoopwaarde van
€ 200.000,-. Als zo’n grote hoeveelheid drugs wordt aangetroffen, mag de burgemeester aannemen dat deze drugs bestemd is voor de verkoop en dat de woning een rol speelt in de keten van drugshandel. [3] Dit levert op zichzelf al een noodzaak tot sluiting op. Daar komt in dit geval nog bij dat in de woning een gereedstaande tas met gevulde ponypacks, grammenweegschalen en nepgeld zijn aangetroffen. Het standpunt van verzoekster dat er niet vanuit de woning is gehandeld, doet aan de ernst van deze situatie niet af. Ook in het geval dat de woning slechts fungeerde als voorraadplek van een straatdealer, zoals in de bestuurlijke rapportage van 13 maart 2025 wordt vermeld [4] , vormt de woning een onderdeel van het criminele circuit. Dit is voldoende om een ernstige situatie aan te nemen. Dat wordt mede ingegeven door de hoge straatwaarde van de drugs, het feit dat het om harddrugs gaat [5] en het feit dat in een dergelijk circuit vaak vergeldingsacties worden gepleegd. Gevaarzetting is daarmee aannemelijk geworden. Dat er geen overlast is gemeld, doet daar niet aan af.
7.1.4.
De voorzieningenrechter overweegt verder dat de burgemeester voldoende heeft toegelicht dat er ondanks het tijdsverloop sinds 14 januari 2025, nog voldoende doelen zijn die met de sluiting kunnen worden bereikt, zoals het tenietdoen van de bekendheid van de woning in het drugscircuit, het beëindigen van de hierboven omschreven gevaarzetting, het afgeven van een signaal aan de omgeving en het voorkomen van een verdere aantasting van het woon- en leefklimaat. De grote hoeveelheid aangetroffen harddrugs speelt daarin een doorslaggevende rol.
7.1.5.
De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat de burgemeester terecht heeft gesteld dat ook verzoekster, evenals haar partner, verwijtbaar is. Gelet op het feit dat een deel van de harddrugs en de voor de handel benodigde goederen in niet-afgesloten keukenkasten en lades zijn aangetroffen, is het niet aannemelijk dat zij hier niets van af wist. In de buurt van de drugs stonden bovendien gewone gebruiksvoorwerpen, zoals de magnetron en een drinkbeker. Daarbij heeft de burgemeester ook mogen meewegen dat het gezin al langere tijd op luxueuze schaal leeft, wat gelet op het feit dat het inkomen van verzoekster en haar partner bestaat uit een bijstandsuitkering en toeslagen, wijst op een alternatieve geldstroom. Dit had verzoekster zelf ook moeten opvallen. Zo zijn er in de woning meerdere gouden beelden, kunst, merkkleding, verschillende dure elektrische apparaten en facturen voor vakanties aangetroffen. Wat betreft de stelling van verzoekster dat de factuur van € 4.000,- voor een vakantiewoning in Spanje door haar vader is betaald, merkt de voorzieningenrechter het volgende op. Hoewel deze factuur deels vanaf een Spaanse bankrekening betaald, valt niet te herleiden van wie deze rekening is. Daarbij is het dan nog steeds de vraag door de wie het andere gedeelte van de factuur is betaald. Ook is het in het licht van de stelling dat zij de factuur niet betaald zou hebben, opmerkelijk dat deze factuur wel in haar woning is aangetroffen. Verzoekster heeft verder een bestelbon van een nepgouden object overlegd, maar met betrekking tot alle andere aangetroffen goederen heeft verzoekster niet gesteld noch aangetoond dat deze niet duur zijn en niet door haar of haar partner zijn betaald. Dit alles bij elkaar genomen is voldoende om ook een gebrek aan wetenschap met betrekking tot overtreding van de Opiumwet niet aannemelijk te achten. Al met al heeft de burgemeester voldoende onderbouwd dat verzoekster weet had of redelijkerwijs had kunnen hebben van de drugshandel en daarmee zelf ook verwijtbaar heeft gehandeld.
7.1.6.
Gelet op het bovenstaande had een minder ingrijpend middel, gezien de in randnummer 7.1.4. genoemde doelen van de sluiting, niet voor de hand gelegen. Daarbij merkt de voorzieningenrechter nog op dat het enkele feit dat de partner van verzoekster nu in voorlopige hechtenis zit, geen aanleiding vormt om aan te nemen dat de doelen van de sluiting daarmee zijn behaald.
Is de sluiting evenwichtig?
7.2.
Als de burgemeester zich op het standpunt heeft mogen stellen dat sluiting van de woning noodzakelijk is, moet zij nagaan of de sluiting ook evenwichtig is, ook als de duur van de sluiting in overeenstemming is met de duur die volgt uit een beleidsregel. [6] Bij de beoordeling van de evenwichtigheid zijn verschillende omstandigheden van belang, zoals de mate van verwijtbaarheid, een bijzondere binding met de woning, de mogelijkheid om weer in de woning terug te keren, of de overtreder door sluiting van de woning op een zwarte lijst komt te staan bij een woningbouwcorporatie als gevolg waarvan hij voor een bepaalde duur geen nieuwe sociale huurwoning kan huren in de regio en of er minderjarige kinderen in de woning wonen. [7] De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig. [8]
7.2.1.
Verzoekster vindt dat de gevolgen van de sluiting niet evenredig zijn ten opzichte van de beoogde doelen daarvan. Het besluit maakt namelijk een grote inbreuk op fundamentele rechten van haar en haar gezin, zoals beschermd door artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 3 van het Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK). De burgemeester heeft de belangen van haar kinderen niet als eerste overweging meegewogen. Haar oudste dochter is extra kwetsbaar omdat zij speciaal onderwijs volgt. Zij zit in het examenjaar en heeft baat bij structuur en voorspelbaarheid. Ook voor de andere kinderen is het van belang dat zij naar hun eigen school kunnen blijven gaan. De burgemeester heeft andere belangen, zoals het belang van de woonomgeving, ten onrechte zwaarder laten wegen dan deze belangen van de kinderen. Hierbij wijst verzoekster op een rapport van de Kinderombudsman en de Nationale Ombudsman waaruit volgt dat een woningsluiting als laatste remedie moet worden ingezet. [9] Verzoekster stelt verder dat de burgemeester op grond van haar zorgplicht alternatieve woonruimte dient aan te bieden aan het gehele gezin, nu het verzoekster zelf niet lukt om woonruimte te vinden. Hierbij mag het gezin niet uit elkaar worden gehaald. Dit zal tot grote schade leiden bij de kinderen en dit staat niet in verhouding tot het doel van de sluiting. Ook verzoekster zelf heeft belang bij het verblijf in de woning. Zij heeft sinds de politie-inval weer last van paniekaanvallen en door een verhuizing zou zij haar vangnet verliezen. Tenslotte zal een sluiting van de woning met zich brengen dat de huurovereenkomst zal worden ontbonden en de familie zal daarna op straat staat.
7.2.2.
De burgemeester heeft zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter op goede gronden op het standpunt gesteld dat het primair de verantwoordelijkheid van verzoekster is om vervangende woonruimte te vinden voor de duur van de woningsluiting. Van belang is daarbij dat verzoekster en haar partner een verwijt gemaakt kan worden voor de situatie die is ontstaan. Het belang van de kinderen heeft de burgemeester kenbaar bij de besluitvorming meegenomen. Ook had zij het voornemen de woning te sluiten voor de duur van zes maanden, maar heeft zij in het belang van de kinderen de sluiting teruggebracht tot drie maanden. De situatie is echter zo dat de burgemeester sluiting van de woning noodzakelijk vindt om de beoogde doelen te bereiken.
7.2.3.
Wat betreft het belang van de kinderen is verzoekster door de burgemeester gewezen op de hulpverlening van Veilig Thuis en het Buurtteam. De burgemeester heeft in dit kader aangegeven dat verzoekster aan Veilig Thuis geen toestemming heeft gegeven om de inhoud van het contact te delen met de burgemeester. Als gevolg hiervan heeft de burgemeester geen informatie over het welzijn van de kinderen en de eventuele hulpbronnen die verzoekster kan inschakelen voor het vinden van alternatieve woonruimte. Dit maakt het lastig schakelen voor de burgemeester. In de stukken en ook op zitting heeft de burgemeester verder aangegeven dat verzoekster het contact met het Buurtteam in eerste instantie heeft afgehouden in afwachting van de last onder bestuursdwang. Dit blijkt ook uit de door haar overgelegde e-mail van het Buurtteam van 27 maart 2025. Verzoekster heeft het contact met het Buurtteam eerst na de bekendmaking van de last op 20 maart 2025 opgepakt. Ook hierdoor was het lastig schakelen. Verder blijkt uit de door verzoekster overgelegde stukken niet van veel spoed in dit contact. Het Buurtteam heeft geprobeerd om contact op te nemen met de woonconsulent van Woonin, maar deze bleek op vakantie te zijn. Nergens blijkt uit dat er contact is geweest met collega’s van deze woonconsulent, terwijl dit voor de hand had gelegen nu het Buurtteam in het schrijven van 14 maart 2025 al had aangegeven dat verzoekster en haar kinderen niet voldoen aan de voorwaarden om onderdak te vinden in het Corporatiehotel.
7.2.4.
De burgemeester heeft tijdens de zitting benadrukt dat op het moment dat verzoekster en haar kinderen de woning uit moeten, zij alles op alles zal zetten om hen gezamenlijk onderdak te verschaffen; op welke mogelijke creatieve manier dan ook. Hiervoor is echter wel medewerking van verzoekster nodig. Mocht gezamenlijke opvang niet lukken, dan wordt er naar gestreefd om de kinderen samen onderdak te verlenen. Het is dus vooral aan verzoekster zelf om, al dan niet samen met de instanties, de regie te pakken en actie te ondernemen. Zij kan óf zelf onderdak vinden óf via de aangeboden hulpverlening aan onderdak komen. De burgemeester heeft toegezegd dat verzoekster en haar kinderen in elk geval niet op straat zullen belanden als de woning wordt gesloten, maar hoe die opvang er uit zal zien, ligt aan verzoekster zelf.
7.2.5.
Dat de kinderen structuur en voorspelbaarheid nodig hebben, onderstreept de voorzieningenrechter. Deze elementen zijn echter door verzoekster en haar partner zelf onder spanning komen te staan. Opgroeien en leven in een woning van waaruit drugs wordt geleverd brengt risico’s met zich mee en daarmee is de behoefte aan structuur en voorspelbaarheid al onder druk komen te staan. De woning sluiten met het gevolg dat de kinderen uit een dergelijke omgeving weg worden gehaald, waarbij voorop staat dat zij naar hun eigen school blijven gaan, is daardoor niet onevenredig.
7.2.6.
Hetzelfde geldt voor de gevolgen van de huurovereenkomst met Woonin. Hoewel Woonin tijdens de zitting niet eenduidig kon aangeven of het gegeven dat er een grote hoeveelheid harddrugs in de woning is aangetroffen aanleiding geeft de huurovereenkomst te ontbinden dan wel dat deze uitspraak wordt afgewacht alvorens daartoe eventueel over te gaan, staat de weg naar ontbinding vast. De voorzieningenrechter stelt voorop dat zij inziet dat dit gevolg voor verzoekster en haar kinderen zonder meer erg groot is. Dit maakt echter niet dat de burgemeester in dit geval van de sluiting af moest zien. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is namelijk niet per definitie onevenredig. Van belang is dat de burgemeester de gevolgen van de sluiting onderkent en dat zij die gevolgen zoveel mogelijk probeert te beperken. Naast de overwegingen van randnummer 7.2.4. heeft de burgemeester aangegeven dat ze de gevolgen van een vermelding op een zwarte lijst kan voorkomen door, al dan niet via instanties, te bemiddelen tussen verzoekster en andere woningcorporaties.
7.2.7.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester de belangen van verzoekster en haar gezin constant in de belangenafweging heeft meegewogen voor zover zij kon, gelet op de beperkte verstrekking van informatie vanuit verzoekster. Hoewel er nu dus nog niet zo veel over de alternatieve woonruimte gezegd kan worden, heeft de burgemeester wel gegarandeerd dat verzoekster en de kinderen niet op straat komen te staan. Zij heeft daarmee aan haar zorgplicht voldaan.
7.2.8.
In het licht van het voorgaande oordeelt de voorzieningenrechter dat de maatregel om de woning voor drie maanden te sluiten evenwichtig is.
Is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid?
7.3.
Verzoekster voert ten slotte aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid. De burgemeester heeft naar aanleiding van de zienswijze namelijk een aanvullende bestuurlijke rapportage opgevraagd bij de politie, terwijl verzoekster hier niet over is geïnformeerd en hierop geen reactie heeft kunnen geven.
7.3.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester door middel van het opvragen van een aanvullende bestuurlijke rapportage, het bestreden besluit juist wel zorgvuldig heeft voorbereid. De zienswijze riep bij de burgemeester vragen / onduidelijkheden op, die door middels van de tweede bestuurlijke rapportage zijn opgehelderd. Verzoekster heeft zowel in de onderhavige verzoekschriftprocedure als in bezwaar de gelegenheid om haar bezwaren (daartegen) kenbaar te maken. De voorzieningenrechter vindt het begrijpelijk dat de burgemeester, gelet op de belangen bij sluiting en de gewenste voortvarendheid van de procedure, verzoekster niet opnieuw in de gelegenheid heeft gesteld een zienswijze in te dienen.
7.3.2.
Al met al oordeelt de voorzieningenrechter dat de burgemeester in redelijkheid gebruik kunnen maken van haar bevoegdheid tot sluiting van de woning. Het bezwaar heeft daarmee op dit moment geen redelijke kans van slagen.
Kan een belangenafweging van de voorzieningenrechter tot schorsing leiden?
8. De voorzieningenrechter moet bij een verzoek om een voorlopige voorziening ook altijd zelf nog de belangen afwegen. Als echter al duidelijk is dat het bezwaar niet zal slagen, is er weinig ruimte om op grond van een belangenafweging nog te beslissen dat verzoekster en haar kinderen in de woning mogen blijven. De belangen van verzoekster en haar kinderen om in hun vertrouwde omgeving te mogen blijven wonen zijn duidelijk en invoelbaar, maar daar staat het belang van de burgemeester om op te treden tegen de ernstige situatie in de woning tegenover. De belangenafweging van de voorzieningenrechter valt gedeeltelijk samen met die van de burgemeester en daarom verwijst zij naar wat hiervoor al is overwogen over de gevolgen van de sluiting voor verzoekster en haar kinderen.
8.1.
De voorzieningenrechter vindt het daarbij van belang om er op te wijzen dat het belang van de kinderen in zulke gevallen altijd zwaar weegt, maar niet doorslaggevend is. Een andere conclusie zou er namelijk toe leiden dat drugscriminaliteit zich vooral voor zal gaan doen in woningen waar (jonge) kinderen verblijven om zo woningsluitingen te voorkomen. Dat vindt de voorzieningenrechter onwenselijk. Daarbij vormt de aanwezigheid van een dergelijk grote hoeveelheid harddrugs ook een ernstig risico voor hun veiligheid. De burgemeester mag dan ook gebruik maken van haar bevoegdheid om deze situatie te beëindigen.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat burgemeester de woning voor drie maanden mag sluiten. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N. Koopmans, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3078.
2.Zie de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 24 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2444.
4.In de bestuurlijke rapportage is vermeld dat een neef van de familie de straatdealer betreft.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1139.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 25 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3950.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1910.
9.Rapportnummer KOM01/2023 en No 2023/001.