7.1.Bij de vraag of het noodzakelijk is om een woning te sluiten, moet worden beoordeeld of de burgemeester een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten inzetten omdat het beoogde doel ook daarmee kan worden bereikt. Aan de hand van de ernst en de omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Soms is de noodzaak om de woning te sluiten groter, bijvoorbeeld als er een grote hoeveelheid harddrugs aanwezig is, er vanuit de woning werd gehandeld of als er sprake is van recidive.
7.1.1.De burgemeester maakt bij de uitoefening van haar bevoegdheid gebruik van de Beleidsregel bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet gemeente Utrecht (de Beleidsregel). Zij heeft daarin verschillende omstandigheden opgesomd die volgens haar aanleiding geven voor het vermoeden dat er sprake is van een ernstige situatie. Dit zijn de zogenoemde indicatoren. Als deze indicatoren aanwezig zijn, en de situatie dus ernstig is, gaat de burgemeester over tot sluiting en is er geen plaats voor een waarschuwing of soortgelijke maatregel. In het bestreden besluit heeft de burgemeester aangegeven dat de indicatoren a, b, d, f, i en j in ieder geval aanwezig zijn. Dat maakt dat de situatie ernstig is en dat de burgemeester sluiting van de woning noodzakelijk vindt. Van belang zijn in dit geval: de hoeveelheid en soort aangetroffen drugs (indicator a), de mate waarin de woning betrokken is bij, dan wel bekend staat als pand waar drugshandel of drugsbezit aanwezig is (indicator b), vermoedens van verwijtbaar gedrag van de bewoners (indicator d), de mate van gevaar of risico voor het woon- en leefklimaat (indicator f), de aard en hoeveelheid van aangetroffen stoffen of goederen (indicator i) en de mate waarin de overtreder weet of had moeten weten dat de aangetroffen stoffen of goederen bestemd zijn tot het overtreden van de Opiumwet (indicator j).
7.1.2.Volgens verzoekster is de sluiting niet noodzakelijk en had de burgemeester kunnen volstaan met een waarschuwing. De indicatoren b, d, f, en j zijn volgens verzoekster namelijk niet aanwezig. Zo betwist zij dat de woning bekend staat als drugspand, omdat er geen sprake is van loop naar of handel vanuit de woning. De bestuurlijke rapportage is te summier om dit aan te kunnen nemen. Er is volgens verzoekster ook geen gevaar of risico voor het woon- of leefklimaat. Zij heeft hiertoe verschillende verklaringen van buurtbewoners overgelegd, waaruit volgt dat zij nooit enige overlast hebben ervaren. Daarbij is de wijk door het tijdsverloop sinds de politie-inval van 14 januari 2025 reeds tot rust gekomen. Verzoekster is zelf ook niet verwijtbaar, omdat zij geen wetenschap had van de drugs in de woning dan wel van de activiteiten van haar partner. Ook kan er niet van alternatieve inkomsten worden gesproken. De zogenaamde luxegoederen zijn namelijk niet veel waard, wat blijkt uit een door verzoekster overgelegde factuur en het feit dat de politie de goederen niet in beslag heeft genomen. De factuur voor de vakantiewoning is deels betaald door de vader van verzoekster. Los van de indicatoren merkt verzoekster op dat het doel van de sluiting al is behaald, nu haar partner in voorlopige hechtenis zit, hij is uitgeschreven van het adres en zij de sloten heeft vervangen.
7.1.3.De voorzieningenrechter geeft verzoekster geen gelijk en is van oordeel dat de burgemeester sluiting van de woning, gelet op de ernst van de situatie, noodzakelijk mocht vinden. De voorzieningenrechter stelt daarbij voorop dat in de woning een handelshoeveelheid harddrugs is aangetroffen met een potentiële verkoopwaarde van
€ 200.000,-. Als zo’n grote hoeveelheid drugs wordt aangetroffen, mag de burgemeester aannemen dat deze drugs bestemd is voor de verkoop en dat de woning een rol speelt in de keten van drugshandel.Dit levert op zichzelf al een noodzaak tot sluiting op. Daar komt in dit geval nog bij dat in de woning een gereedstaande tas met gevulde ponypacks, grammenweegschalen en nepgeld zijn aangetroffen. Het standpunt van verzoekster dat er niet vanuit de woning is gehandeld, doet aan de ernst van deze situatie niet af. Ook in het geval dat de woning slechts fungeerde als voorraadplek van een straatdealer, zoals in de bestuurlijke rapportage van 13 maart 2025 wordt vermeld, vormt de woning een onderdeel van het criminele circuit. Dit is voldoende om een ernstige situatie aan te nemen. Dat wordt mede ingegeven door de hoge straatwaarde van de drugs, het feit dat het om harddrugs gaaten het feit dat in een dergelijk circuit vaak vergeldingsacties worden gepleegd. Gevaarzetting is daarmee aannemelijk geworden. Dat er geen overlast is gemeld, doet daar niet aan af.
7.1.4.De voorzieningenrechter overweegt verder dat de burgemeester voldoende heeft toegelicht dat er ondanks het tijdsverloop sinds 14 januari 2025, nog voldoende doelen zijn die met de sluiting kunnen worden bereikt, zoals het tenietdoen van de bekendheid van de woning in het drugscircuit, het beëindigen van de hierboven omschreven gevaarzetting, het afgeven van een signaal aan de omgeving en het voorkomen van een verdere aantasting van het woon- en leefklimaat. De grote hoeveelheid aangetroffen harddrugs speelt daarin een doorslaggevende rol.
7.1.5.De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat de burgemeester terecht heeft gesteld dat ook verzoekster, evenals haar partner, verwijtbaar is. Gelet op het feit dat een deel van de harddrugs en de voor de handel benodigde goederen in niet-afgesloten keukenkasten en lades zijn aangetroffen, is het niet aannemelijk dat zij hier niets van af wist. In de buurt van de drugs stonden bovendien gewone gebruiksvoorwerpen, zoals de magnetron en een drinkbeker. Daarbij heeft de burgemeester ook mogen meewegen dat het gezin al langere tijd op luxueuze schaal leeft, wat gelet op het feit dat het inkomen van verzoekster en haar partner bestaat uit een bijstandsuitkering en toeslagen, wijst op een alternatieve geldstroom. Dit had verzoekster zelf ook moeten opvallen. Zo zijn er in de woning meerdere gouden beelden, kunst, merkkleding, verschillende dure elektrische apparaten en facturen voor vakanties aangetroffen. Wat betreft de stelling van verzoekster dat de factuur van € 4.000,- voor een vakantiewoning in Spanje door haar vader is betaald, merkt de voorzieningenrechter het volgende op. Hoewel deze factuur deels vanaf een Spaanse bankrekening betaald, valt niet te herleiden van wie deze rekening is. Daarbij is het dan nog steeds de vraag door de wie het andere gedeelte van de factuur is betaald. Ook is het in het licht van de stelling dat zij de factuur niet betaald zou hebben, opmerkelijk dat deze factuur wel in haar woning is aangetroffen. Verzoekster heeft verder een bestelbon van een nepgouden object overlegd, maar met betrekking tot alle andere aangetroffen goederen heeft verzoekster niet gesteld noch aangetoond dat deze niet duur zijn en niet door haar of haar partner zijn betaald. Dit alles bij elkaar genomen is voldoende om ook een gebrek aan wetenschap met betrekking tot overtreding van de Opiumwet niet aannemelijk te achten. Al met al heeft de burgemeester voldoende onderbouwd dat verzoekster weet had of redelijkerwijs had kunnen hebben van de drugshandel en daarmee zelf ook verwijtbaar heeft gehandeld.
7.1.6.Gelet op het bovenstaande had een minder ingrijpend middel, gezien de in randnummer 7.1.4. genoemde doelen van de sluiting, niet voor de hand gelegen. Daarbij merkt de voorzieningenrechter nog op dat het enkele feit dat de partner van verzoekster nu in voorlopige hechtenis zit, geen aanleiding vormt om aan te nemen dat de doelen van de sluiting daarmee zijn behaald.
Is de sluiting evenwichtig?