ECLI:NL:RBMNE:2025:2201

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
588794 / HA RK 25-22
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelgeschil over aansprakelijkheid bij letselschade door ongeval met loslopende hond tijdens buitenrit te paard

In deze zaak gaat het om een deelgeschil dat is ontstaan na een ongeval waarbij de verzoekster, een ervaren paardrijdster, van haar paard viel tijdens een buitenrit. Dit gebeurde op 27 maart 2024, toen een loslopende hond, die door de verweerder sub 1 werd bezeten, de paarden opjaagde. De verzoekster heeft letsel opgelopen, waaronder een gebroken ruggenwervel en een zware hersenschudding. De verweerder sub 1 heeft aansprakelijkheid erkend, maar stelt dat de verzoekster voor 50% eigen schuld heeft aan het ongeval. De verzoekster is het hier niet mee eens en stelt dat zij geen eigen schuld heeft of, als dat wel het geval is, dat het percentage veel lager moet zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van enige eigen schuld aan de kant van de verzoekster, maar slechts voor 10%. De rechtbank oordeelt dat de omstandigheden van het geval, waaronder het gedrag van de hond, de belangrijkste oorzaak van het ongeval zijn. De rechtbank heeft de kosten van de procedure begroot op € 7.470,00 en de verweerder sub 1 en de aansprakelijkheidsverzekeraar Baloise hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan de verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer / rekestnummer: C/16/588794 / HA RK 25-22
Beschikking van 14 mei 2025
in de zaak van
[verzoekster],
te [woonplaats 1] ,
verzoekende partij,
advocaat: mr. J.G. Keizer,
tegen

1.[verweerder sub 1] ,

te [woonplaats 2] ,
2. de rechtspersoon naar Belgisch recht
BALOISE BELGIUM N.V.,
handelend onder de naam Baloise Insurance,
gevestigd te Antwerpen ,
verwerende partijen,
advocaat: mr. M.C.J. Peters.
Partijen worden hierna [verzoekster] , [verweerder sub 1] en Baloise genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek tot een beslissing in een deelgeschil ex artikel 1019w Rv met 2 producties, op de griffie ontvangen op 14 februari 2025;
- de oproepbrief van 13 maart 2025 voor de mondelinge behandeling op 15 april 2025;
- het verweerschrift in deelgeschil, met 12 producties op de griffie ontvangen op 7 april 2025;
- de brief van 10 april 2025 met productie 3 en 4 van [verzoekster] ;
- de mondelinge behandeling van 8 april 2025, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;
- de “Notities ten behoeve van mondelinge behandeling” van mr. Keizer met daarbij zijn urenoverzicht voor dit deelgeschil.
1.2.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de rechter partijen meegedeeld dat op 14 mei 2025 uitspraak wordt gedaan.

2.De kern van de zaak2.1. Tijdens het maken van een buitenrit is [verzoekster] van haar paard gevallen. Zij heeft daarbij letsel opgelopen. Bij dit ongeval was de hond van [verweerder sub 1] betrokken. [verweerder sub 1] heeft aansprakelijkheid voor het ongeval erkend. Partijen discussiëren over de vraag of [verzoekster] ‘eigen schuld’ heeft aan het ongeval en als dat zo is, in welke mate. De rechtbank is het met [verweerder sub 1] en Baloise eens dat er sprake is van enige ‘eigen schuld’, maar wel slechts voor 10% en niet voor 50%.

3.De beoordeling

inleiding
3.1.
[verzoekster] is recreatief paardrijdster met een jarenlange ervaring als ruiter. Zij rijdt regelmatig op een Iers Jachtpaard van de heer en mevrouw [A (achternaam)] : verzorgpaard ‘ [naam 1] ’. [verweerder sub 1] is hondenbezitter en eigenaar van een Australian Shepherd die ‘ [naam 2] ’ heet. Baloise is de aansprakelijkheidsverzekeraar van [verweerder sub 1] .
wat is er gebeurd?
3.2.
Op 27 maart 2024 maakte [verzoekster] samen met haar vriendin [B] een buitenrit in de bossen van [plaats] . Daar kwamen zij vaker. [verzoekster] reed op [naam 1] . [B] reed ook op een Iers Jachtpaard van [A (achternaam)] , [naam 3] . Toen zij op een ruiterpad in het verlengde van de [straat] stilstonden om te kijken waar het pad was dat zij vervolgens moesten hebben, kwam er vanuit een bospad een loslopende hond luid blaffend aanlopen: [naam 2] . [naam 2] werd op dat moment samen met drie andere honden uitgelaten door [C] , een bekende van [verweerder sub 1] . Op die plek mochten honden loslopen. Op een onbewaakt moment is [naam 2] uit de roedel weggelopen richting de paarden. [naam 2] rende luid blaffend rondjes om de paarden heen, dan weer bij [naam 1] , dan weer bij [naam 3] . [C] was niet in de buurt maar hoorde wel iemand roepen dat hij zijn hond bij zich moest roepen en zag toen wat er ongeveer 200 meter bij hem vandaan gaande was. [naam 2] reageerde niet op commando’s van [C] . Het paard van [B] raakte na enige tijd in paniek, steigerde en viel. [B] is daardoor van haar paard gevallen. Zij heeft geen letsel opgelopen. Het paard van [B] is na de val meteen opgestaan en weggevlucht. [naam 1] sloeg toen ook op de vlucht. [naam 2] rende met de paarden mee en bleef de paarden achtervolgen en opjagen. [verzoekster] kon eerst nog op [naam 1] blijven zitten maar is een stuk verderop voor de bebouwde kom van [plaats] toch van haar paard gevallen en tegen een boom terecht gekomen. [naam 1] en [naam 3] zijn met [naam 2] achter hen aan blijven rennen tot voorbij [plaats] . De dieren zijn alle drie uiteindelijk in een weiland opgevangen door de Politie. [verzoekster] heeft door de val een ruggenwervel gebroken en een zware hersenschudding opgelopen. Dit heeft een grote impact op haar dagelijks leven.
hoe is het toen verder gegaan?
3.3.
[verzoekster] heeft [verweerder sub 1] als bezitter van [naam 2] aansprakelijk gesteld. [verweerder sub 1] heeft die aansprakelijkstelling op 3 april 2024 gemeld bij Baloise . Baloise heeft op 13 juni 2024 namens [verweerder sub 1] aansprakelijkheid erkend en zich daarbij op het standpunt gesteld dat [verzoekster] 50% eigen schuld heeft aan het ontstaan van het ongeval, kort gezegd omdat van een ervaren ruiter als [verzoekster] verwacht mag worden dat zij bekend is met het feit dat paarden onberekenbaar gedrag kunnen vertonen, zeker bij het maken van een buitenrit in een hondenlosloopgebied. [verzoekster] is het met dat standpunt niet eens en vindt dat [verweerder sub 1] volledig aansprakelijk is zonder dat sprake is van eigen schuld aan haar kant of, als zij wel eigen schuld heeft, een veel lager percentage dan 50. Het gedrag van [naam 1] werd uitsluitend veroorzaakt doordat de hond van [verweerder sub 1] niet onder appèl stond. Zij meent dat een beroep op eigen schuld niet gerechtvaardigd is alleen maar omdat zij op een paard reed. Omdat dit punt partijen verdeeld blijft houden is [verzoekster] deze deelgeschilprocedure begonnen.
wat vraagt [verzoekster] ?
3.4.
[verzoekster] verzoekt de rechtbank:
I.
primairvoor recht te verklaren dat [verweerder sub 1] volledig, dat wil zeggen voor 100%, aansprakelijk is voor de door haar door het ongeval van 27 maart 2024 geleden en te lijden schade, althans voor recht te verklaren dat [verzoekster] geen eigen schuld kan worden toegerekend in de zin van artikel 6:101 BW;
II.
subsidiair, indien en voor zover het primaire verzoek niet wordt toegewezen, voor recht te verklaren dat de omstandigheden van het geval geen percentage eigen schuld van 50, maar een in goede justitie te bepalen lager percentage eigen schuld, rechtvaardigen;
III. de kosten van de procedure te begroten op € 7.139,00 en [verweerder sub 1] en Baloise hoofdelijk te veroordelen om die begrote kosten aan [verzoekster] te betalen, vermeerderd met het griffierecht.
plan van behandeling
3.5.
De rechtbank gaat eerst een processueel punt bespreken doordat Baloise een Belgische verzekeraar is. Dan volgt het toetsingskader wat de rechtbank gebruikt om de vraag over ‘eigen schuld’ te beantwoorden. Daarna wordt verder ingegaan op de standpunten van partijen over en weer en volgt de beslissing.
internationaal aspect; bevoegdheid en toepasselijk recht
3.6.
Omdat Baloise in België is gevestigd heeft de zaak een internationaal aspect en moet er, ook als partijen hierover niets zeggen, gekeken worden naar de bevoegdheid van de rechter en het toepasselijk recht.
3.7.
De bevoegdheid van deze rechtbank volgt uit de artikelen 12 en 13 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 ‘
betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken’ (hierna: EEX-Vo II). In artikel 12 EEX-Vo II staat dat de verzekeraar kan worden opgeroepen voor het gerecht van ‘de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan als het geschil een aansprakelijkheidsverzekering betreft’. Uit artikel 13 EEX-Vo II, dat over de aansprakelijkheidsverzekering gaat, volgt dat dat ook zo is bij een directe actie. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie wordt met ‘de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan’ zowel bedoeld de plaats van de veroorzakende gebeurtenis als de plaats waar de schade is ingetreden. Dit deelgeschil gaat over een ongeval dat in Nederland, in [plaats] , heeft plaatsgevonden. Baloise wordt op grond van de directe actie van artikel 7:954 lid 6 BW aangesproken als aansprakelijkheidsverzekeraar van [verweerder sub 1] . Deze rechtbank is daarom bevoegd om van dit verzoek kennis te nemen.
3.8.
Als het gaat over het toepasselijke recht zijn beide partijen er, zonder dat expliciet te benoemen, vanuit gegaan dat het Nederlands recht moet worden toegepast. Daar zijn de standpunten ook op gebaseerd. De rechtbank vat dit zo op dat partijen voor de toepasselijkheid van het Nederlandse recht hebben gekozen. Overigens zou ook via de Verordening (EG) nr. 864/2007
‘betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen’(Rome II-Vo) de uitkomst zijn dat in deze zaak het Nederlands recht moet worden toegepast omdat artikel 4 Rome II-Vo bepaalt dat het recht van toepassing is van het land waar de schade zich voordoet. Dat is Nederland.
toetsingskader artikel 6:101 BW
3.9.
Artikel 6:101 BW bepaalt dat als de schade ook komt door een omstandigheid (gedraging of gebeurtenis) die aan de benadeelde kan worden toegerekend, in zijn risicosfeer ligt, dat dan de schadevergoedingsverplichting van de aansprakelijke partij wordt verminderd. Die vermindering vindt dan plaats door de schade te verdelen gelijk aan de mate waarin de omstandigheden van beide kanten tot de schade hebben geleid. Tot slot kunnen er redenen zijn om die verdeling dan nog naar boven of naar beneden bij te stellen (‘billijkheidscorrectie’).
Deze regel van artikel 6:101 BW wordt juridisch kortweg ‘eigen schuld’ genoemd. Zoals de deelgeschilrechter ook tijdens de mondelinge behandeling heeft uitgelegd betekent dit niet dat [verzoekster] zelf schuld heeft aan het ongeval of haar persoonlijk of moreel iets te verwijten valt. Het gaat om de vraag of er behalve gedragingen of gebeurtenissen die voor risico van [verweerder sub 1] komen, ook gedragingen of gebeurtenissen aan de kant van [verzoekster] zijn die een rol hebben gespeeld bij het ongeval, in haar risicosfeer liggen, en zo aan de schade hebben kunnen bijdragen en daardoor aan haar kunnen worden toegerekend. De omstandigheden aan beide kanten moeten - juridisch - worden gewogen en de uitkomst daarvan (de ‘causaliteitsverdeling’) kan eventueel nog door de ‘billijkheid’ worden gecorrigeerd (de ‘billijkheidscorrectie’). Hieruit kan dan volgen dat een deel van de schade niet bij [verweerder sub 1] als aansprakelijke partij kan worden neergelegd maar voor eigen rekening van [verzoekster] moet blijven.
toedracht
3.10.
Partijen zijn het in grote lijnen eens over de toedracht, maar op een bepaald punt bestaat een verschil van mening. Dat gaat over de situatie na het moment dat [B] met paard en al is gevallen. [naam 3] is toen meteen weer opgestaan en vervolgens bij [B] vandaan gegaloppeerd. [verweerder sub 1] en Baloise lezen in de verklaring van [B] (productie 1 verzoek) dat [naam 2] alleen achter [naam 3] aan ging en dat [naam 1] volgde. [verweerder sub 1] en Baloise leiden hieruit af dat [naam 1] dus niet ook zelf werd opgejaagd door [naam 2] maar is gaan galopperen vanuit kuddegedrag. Daarom vinden zij dat niet de gehele schade aan [verweerder sub 1] kan worden toegerekend.
De rechtbank volgt [verweerder sub 1] en Baloise hier niet in. De rechtbank leest dat niet op die manier in de verklaring van [B] waar zij schrijft: “
Het paard stond ook meteen weer op maar was de hond toen nog niet kwijt en werd opgejaagd en galoppeerde bij me weg. [verzoekster (voornaam)] [ [verzoekster] ; toev. rb.] kon niet voorkomen dat haar paard, paarden zijn kuddedieren, er achteraan ging.” en “
De fietsers die ik tegen kwam vertelden me wat ze zagen, namelijk een los paard en een paard met ruiter (…). De hond was ook nog steeds bij hen.” en
“(…) dat beide paarden nu losliepen (…) en dat de hond er nog bij was.” In een e-mailbericht van 9 april 2025 aan mr. Keizer schrijft [B] hierover ook nog het volgende: “
“Mijn paard” kwam los te lopen en reageerde duidelijk heftiger op de hond. De hond heeft hem geen tel met rust gelaten. Paarden zijn kuddedieren, [naam 1] rende mee met zijn maatje, hij was voor [verzoekster (voornaam)] niet terug te houden. De hond dreef de paarden op door zijn blaffen en mee rennen. Omstanders hadden ze voorbij zien komen, een los paard, een paard met ruiter en een hond.” Tijdens de mondelinge behandeling is dit punt ook besproken met partijen. [verzoekster] heeft verteld dat [naam 2] afwisselend bij [naam 3] en dan weer bij [naam 1] rende en naar hen blafte, dat zij dit met de paarden heel lang hebben weten vol te houden en dat het ook best even heeft geduurd voordat het moment kwam dat [naam 3] er vandoor ging nadat hij was gevallen. [naam 1] is hem toen gevolgd waarbij hond [naam 2] nog achter haar zat, zo vertelde [verzoekster] .
Omdat de rechtbank de (eerste) verklaring van [B] (productie 1 verzoek) al niet zo leest dat [naam 2] na de val alleen achter [naam 3] aan ging, de nadere toelichting die [B] per e-mail heeft gegeven (productie 3 [verzoekster] ) ook niet in die richting wijst en dat wat [verzoekster] tijdens de mondelinge behandeling heeft verteld daarvoor ook geen aanwijzing is, beschouwt de rechtbank het hele gebeuren als een aaneenschakeling van gebeurtenissen waarbij [naam 2] af en aan om beide paarden heen is blijven rennen en hen met zijn geren en geblaf heeft opgejaagd. Voor de verdere beoordeling van de zaak gaat de rechtbank dan ook uit van de beschrijving van het voorval zoals onder punt 3.2 is weergegeven.
omstandigheden aan de kant van [verzoekster] hebben minimaal bijgedragen aan schade
3.11.
Daarmee komt de rechtbank toe aan de vraag of er aan de kant van [verzoekster] omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de schadevergoedingsverplichting van [verweerder sub 1] vermindert. Die zijn er, maar wel beperkt. Als eerste gaat het dan om het feit dat [verzoekster] paard reed. De kans dat een paard waardoor dan ook schrikt, onverwachte bewegingen maakt of onverwacht gedrag vertoont, zoals hier is gebeurd, is eigen aan het berijden van een paard met een eigen, onberekenbare energie. Dit ligt in de risicosfeer van de ruiter. Een tweede omstandigheid die kan worden toegerekend aan [verzoekster] is dat zij te paard in/langs een hondenlosloopgebied reed. De kans bestaat dat een paard schrikt van of (anders) reageert op loslopende honden dan de ruiter zou verwachten, ook als een paard, zoals [naam 1] , gewend is aan honden (Ierse jachtpaarden jagen met honden). Andere omstandigheden zijn er niet. De rechtbank ziet niet wat [verzoekster] anders had kunnen of behoren te doen. Zij heeft [naam 1] steeds naar de hond toegedraaid zodat het paard kon zien waar het geluid (gevaar) vandaan kwam om zo [naam 1] te kalmeren en ook om te voorkomen dat het paard [naam 2] zou trappen.
[verweerder sub 1] heeft nog aangevoerd dat [verzoekster] er niet in is geslaagd het paard tot rust te brengen, en bijvoorbeeld niet is afgestegen, waardoor de opwinding dan wel gauw over was. De rechtbank volgt ook dit verweer niet. Uit het feitenrelaas en de grote onrust van beide paarden, dus ook van [naam 1] , volgt dat het geen verantwoorde keus zou zijn geweest om af te stijgen. Deze optie wordt overigens niet genoemd in productie 12 bij het verweerschrift, een handleiding wat te doen met je paard als je een loslopende hond tegen komt in het buitengebied.
De rechtbank is van oordeel dat (verder) alle omstandigheden die hebben bijgedragen aan de schade aan de kant van [verweerder sub 1] liggen. Vooral het gedrag van [naam 2] is de oorzaak van de schade is. [naam 2] is - voor [verzoekster] en [B] en de paarden - vanuit het niets plotseling opgedoken en luid blaffend op de paarden afgerend, terwijl [verzoekster] en [B] met de paarden op dat moment stilstonden en zij of de dieren in die zin niets deden of ‘uitlokten’. [naam 2] bleef echter aanhoudend al blaffend om de paarden heen rennen, van de een naar de ander en weer terug. Dat kon gebeuren doordat [naam 2] niet onder appèl stond. [C] was niet in de buurt en [naam 2] kon daardoor niet direct gecorrigeerd worden terwijl hij later niet meer reageerde op commando’s van [C] . Dat de paarden uiteindelijk op de vlucht zijn geslagen is daarmee het gevolg van het gedrag van [naam 2] , die bovendien ook toen nog volop en luid blaffend achter de paarden aan bleef gaan en de paarden bleef opjagen zonder dat hij gecorrigeerd werd of reageerde op commando’s. Dat [naam 2] op dat moment werd uitgelaten door [C] en niet door [verweerder sub 1] zelf ligt, anders dan [verweerder sub 1] aanvoert, in de risicosfeer van [verweerder sub 1] . Dat geldt ook voor het feit dat [C] slecht ter been was, met meerdere honden aan het wandelen was en dus op meerdere honden tegelijk moest letten. Het was [verweerder sub 1] die [C] heeft gevraagd de hond uit te laten.
Als de rechtbank deze omstandigheden aan de kant van [verzoekster] en van [verweerder sub 1] tegen elkaar afweegt is de uitkomst dat de schade, hoewel die ook een gevolg is van omstandigheden die in de risicosfeer van [verzoekster] liggen, voor het grootste deel zijn oorzaak vindt in de omstandigheden die aan [verweerder sub 1] moeten worden toegerekend. De rechtbank koppelt aan de omstandigheden die in de risicosfeer van [verweerder sub 1] liggen en aan de schade hebben bijgedragen een percentage van 80 en vindt dat het feit dat [verzoekster] een paard bereed, in een hondenlosloopgebied, slechts voor 20% aan de schade heeft bijgedragen. De rechtbank is het met [verzoekster] eens dat de situatie die ontstaan is behoorlijk extreem was en in ieder geval een ‘gewone’ interactie tussen paard en hond oversteeg. Dat is de reden dat de rechtbank een 50/50 verdeling zoals [verweerder sub 1] en Baloise dat zien hier niet passend vindt.
3.12.
Ook is de rechtbank van oordeel dat de billijkheid een andere verdeling eist dan de causale verdeling van 80%-20% zoals die hiervoor is vastgesteld. Dat zit hem niet in de aard van de aansprakelijkheid van [verweerder sub 1] . Het gaat hier ‘slechts’ om een risicoaansprakelijkheid en dat vindt de rechtbank geen reden voor een correctie in het voordeel van [verzoekster] . Wel zijn de aard en de ernst van het letsel, een gebroken ruggenwervel en de invaliderende en voortdurende beperkingen van de zware hersenschudding, samen met het feit dat [verweerder sub 1] voor aansprakelijkheid verzekerd is, voor de rechtbank aanleiding om tot een andere verdeling te komen, namelijk 90/10. Dit betekent dat [verweerder sub 1] 90% van de schade van [verzoekster] moet vergoeden en dat 10% van de schade voor rekening van [verzoekster] zelf moet blijven.
wat betekent dit voor het verzoek van [verzoekster] ?
3.13.
Dat wat de rechtbank hiervoor onder 3.11 en 3.12 heeft overwogen betekent dat het primaire verzoek van [verzoekster] zal worden afgewezen en dat het subsidiaire verzoek in zoverre wordt toegewezen dat voor ‘eigen schuld’ een lager percentage dan 50 wordt aangenomen, namelijk 10%.
deelgeschilkosten
3.14.
De rechtbank moet de kosten van deze deelgeschilprocedure begroten. Dit staat in artikel 1019aa lid 1 Rv. Hoe de kosten moeten worden begroot is geregeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Daaruit volgt dat de rechtbank bij de begroting van de kosten de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets moet gebruiken; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn.
3.15.
De kosten voor dit deelgeschil bedragen volgens [verzoekster] € 7.139,00 te vermeerderen met het griffierecht. Ook als sprake is van een percentage eigen schuld aan de kant van [verzoekster] leidt de ‘tweede billijkheidscorrectie’ uit het arrest [.] / [..] (Hoge Raad 21 september 2007,
ECLI:NL:HR:2007:7614) er volgens [verzoekster] toch toe dat [verweerder sub 1] en Baloise de begrote kosten volledig moeten vergoeden.
3.16.
[verweerder sub 1] en Baloise vinden de opgevoerde kosten onredelijk hoog. Zij hebben geen (apart) verweer gevoerd tegen het uurtarief. Over het aantal uren voeren zij aan dat voor deze zaak geen 20 uur nodig is. Zij vinden een tijdsbesteding van maximaal 15 á 16 uren reëel. Volgens [verweerder sub 1] en Baloise is er geen reden af te wijken van de hoofdregel uit het arrest [.] / [..] en werkt de mate van eigen schuld door in de kosten van het deelgeschil.
3.17.
De zaak is niet omvangrijk, het is een beperkt en overzichtelijk deelgeschil, maar het gaat wel over een lastig juridisch punt, zoals de deelgeschilrechter ook tijdens de mondelinge behandeling heeft uitgesproken. Het aantal uren dat is besteed en opgegeven past daar bij. De rechtbank begroot de redelijke kosten voor het opstellen van het verzoekschrift en de verdere behandeling van de zaak daarom op het bedrag dat gevraagd wordt, dus op € 7.139,00. Daar moet het griffierecht van € 331,00 dat [verzoekster] aan de rechtbank heeft moeten betalen nog bij opgeteld worden. Dit vormt in totaal een bedrag van € 7.470,00. De rechtbank past hier geen eigen schuld-korting op toe. Het percentage eigen schuld werkt volgens de hoofdregel van de [.] / [..] -lijn inderdaad door op de schadepost buitengerechtelijke kosten, waaronder deelgeschilkosten ook vallen, maar de rechtbank ziet in deze zaak aanleiding om van dat uitgangspunt af te wijken en de tweede billijkheidscorrectie toe te passen. De reden daarvoor is dat de inzet van dit deelgeschil is geweest om duidelijkheid te krijgen of ‘eigen schuld’ van [verzoekster] überhaupt aan de orde is en als dat zo is om het door [verweerder sub 1] en Baloise gehanteerde percentage eigen schuld van 50% naar beneden bij te stellen. Wat het laatste betreft krijgt [verzoekster] gelijk, de mate van eigen schuld heeft de rechtbank in haar voordeel beslist. [verweerder sub 1] en Baloise zullen, hoofdelijk, tot betaling van € 7.470,00 aan [verzoekster] worden veroordeeld.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart voor recht dat de omstandigheden van het geval een percentage eigen schuld van 10 rechtvaardigen;
4.2.
begroot de kosten van de procedure op € 7.470,00 en veroordeelt [verweerder sub 1] en Baloise hoofdelijk tot betaling daarvan aan [verzoekster] ;
4.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.S. Penders en is in tegenwoordigheid van mr. M.A. Rademaker, griffier, in het openbaar uitgesproken door mr. R.J. Verschoof op 14 mei 2025.