Beoordeling door de rechtbank
4. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank dat de minister de schuld bij ING Bank terecht niet heeft overgenomen omdat niet aan de voorwaarden voor schuldovername onder de Wht is voldaan. Toch is het beroep gegrond, omdat de minister in het besluit op bezwaar onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de schuld bij Intrum niet wordt overgenomen. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel niet slaagt en dat ook de schuld bij Intrum niet aan de voorwaarden voldoet. De rechtbank voorziet zelf in de zaak en verklaart het bezwaar van eiser tegen het niet overnemen van de schuld bij Intrum alsnog ongegrond. Hierna wordt dit verder toegelicht.
De overname van private schulden binnen de hersteloperatie kindertoeslag
5. Tussen 2004 en 2019 is de kinderopvangtoeslag van een groot aantal ouders onterecht stopgezet en is eerder verleende kinderopvangtoeslag van hen teruggevorderd. De ouders zijn door deze aanpak langdurig in grote financiële problemen en onzekerheid gebracht. Zij hebben (financiële) schade geleden en zijn aangetast in hun rechtsgevoel. De regering heeft hiervoor excuses aangeboden en wil de problemen van gedupeerde ouders oplossen.
6. Onderdeel van de hersteloperatie toeslagen is de overname van (opeisbare achterstanden van) private schulden van gedupeerde ouders door de overheid. Het overnemen van private schulden wordt namens de minister uitgevoerd door uitvoeringsorganisatie Sociale Banken Nederland (SBN). De regeling hiervoor was eerst opgenomen in het Besluit betalen private schulden, dat gold vanaf 29 oktober 2021. De regeling is daarna opgenomen in de Wht. Deze wet is in het najaar van 2022 in werking getreden en vervangt alle eerdere regelingen van de hersteloperatie.
7. Op grond van artikel 4.1 van de Wht neemt de minister op aanvraag de geldschulden en kosten over van een aanvrager van kinderopvangtoeslag die in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel. In artikel 4.1, tweede lid, van de Wht staat dat geldschulden worden overgenomen die:
- zijn ontstaan na 31 december 2005;
- voor 1 juni 2021 opeisbaar waren; en
- niet zijn voldaan op het tijdstip waarop de aanvraag wordt gedaan.
8. In het vierde lid van artikel 4.1 van de Wht is bepaald dat hoofdsommen van leningen niet worden overgenomen, tenzij die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden.
De schuld bij ING Bank voldoet niet aan de criteria voor overname
9. Eiser vindt dat de minister zijn schuld van € 6.134,20 ten onrechte niet heeft overgenomen omdat wél aan de wettelijke criteria is voldaan. Hij wijst erop dat hij in 2015 een persoonlijke lening van € 17.500,00 heeft afgesloten bij ING Bank met een looptijd van 72 maanden. In de jaren daarna ontstonden betalingsachterstanden bij het aflossen van de lening met het kenmerk [nummer 1] . In juni 2019 was de achterstand opgelopen tot vijf maanden en dat heeft ertoe geleid dat de bank de lening in november 2019 heeft beëindigd en opgeëist. Daarna is voor de restschuld een nieuwe lening afgesloten.
10. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de hierboven beschreven criteria van de Wht of aan de vereisten voor schuldovername is voldaan. Duidelijk is dat de schuld na 2005 is ontstaan en als de gehele lening in 2019 vanwege betalingsachterstanden is opgeëist is daarmee ook aan de voorwaarde van opeisbaarheid van de schuld voldaan. Toch komt de schuld niet in aanmerking voor overname, omdat niet is gebleken dat deze nog niet was voldaan toen eiser op 6 juni 2023 de aanvraag voor schuldovername deed.
11. Kort na de aanvraag voor schuldovername heeft de minister bij ING Bank navraag gedaan naar de daar bestaande schulden. In de reactie van 15 juni 2023 geeft de bank aan dat er op dat moment nog een bedrag van € 659,00 open staat op de persoonlijke lening met kenmerk [nummer 2] . Ook heeft eiser op zijn betaalrekening een roodstand van € 6.140,00 omdat de maandelijkse termijnen van de persoonlijke lening van die betaalrekening worden geïncasseerd. In de toelichting schrijft ING Bank dat de schuld op de betaalrekening dateert van 31 maart 2022, omdat op die datum de maximaal geoorloofde roodstand van € 999,00 werd overschreden.
12. Hoewel er op het moment van de aanvraag in juni 2023 dus een schuld bij ING Bank bestond, kan op basis van de beschikbare financiële gegevens en gelet op de verschillende kenmerken van de leningen niet worden vastgesteld dat die schuld voor juni 2021 opeisbaar was. Daarmee is niet aan de voorwaarden voor schuldovername van de Wht voldaan.
Het is de verantwoordelijkheid van de aanvrager om de financiële gegevens te verstrekken
13. Eiser vindt het de verantwoordelijkheid van de minister om duidelijkheid te krijgen over de ontstaansgeschiedenis van de schuld. Hij verzoekt de rechtbank om de bestuurlijke lus toe te passen en de minister op te dragen om hierover bij ING Bank navraag te doen.
14. De rechtbank gaat daar niet in mee. Hoewel het uitgangspunt is dat het de verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan is om bij de voorbereiding van een besluit de relevante feiten te verzamelen, ligt dat anders bij besluiten die op aanvraag worden genomen.Van een aanvrager mag worden verwacht dat die gegevens worden verstrekt die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs kan beschikken. De rechtbank is van oordeel dat de financiële gegevens over het beloop van de schuld daaronder vallen en dat voor deze gegevens de bewijslast dus op de aanvrager rust. De reden daarvoor is dat eiser als klant van de bank over deze financiële gegevens zal beschikken of die bij de bank kan opvragen. De minister is bij de leningsovereenkomst geen partij en zal die gegevens dus niet of minder eenvoudig kunnen opvragen. Het is daarom de verantwoordelijkheid van eiser als aanvrager om inzicht te geven in de historie van de schuld, zodat de minister kan beoordelen of aan de voorwaarden van de Wht is voldaan.
15. Dat de minister bij de voorbereiding van een besluit over schuldovername onder de Wht wel navraag doet bij schuldeisers, maakt die verantwoordelijkheid niet anders. Van de minister mag ongeacht de door de aanvrager verstrekte gegevens namelijk worden verwacht dat besluiten zorgvuldig worden voorbereid en de navraag bij schuldeisers valt binnen dat kader. Daarmee wordt de verdeling van de bewijslast niet anders. Als de uitvraag bij een schuldeiser onduidelijke of tegenstrijdige informatie oplevert, mag van de minister worden verwacht dat verder navraag wordt gedaan.Daarvan is in dit geval geen sprake. De minister mocht dus volstaan met de uitvraag zoals die is gedaan.
16. Dat eiser op dit moment geen klant meer is bij ING Bank en dat hij daardoor (mogelijk) de gegevens niet meer kan opvragen, maakt de verdeling van de bewijslast niet anders. Daarbij blijkt uit het verslag van de hoorzitting dat toen is afgesproken dat eiser zou nagaan of het nodig was om contact op te nemen met ING Bank om een gedetailleerder betalingsoverzicht te krijgen. Hoewel dit volgens eiser niet zo is besproken, had het verslag van de hoorzitting wel aanleiding moeten zijn om hierover navraag te doen bij de minister. Dat ook in deze beroepsprocedure de financiële gegevens over de geschiedenis van de schuld ontbreken, komt dus voor rekening en risico van eiser.
17. De conclusie is dus dat de schuld bij ING Bank op basis van de beschikbare informatie niet voldoet aan de voorwaarden voor schuldovername van de Wht en dat ook niet van de minister kan worden verlangd dat meer informatie wordt opgevraagd. De beroepsgrond slaagt dus niet.
Eiser mocht er niet op vertrouwen dat de schuld bij Intrum zou worden overgenomen
18. Ook is eiser het ermee oneens dat de minister de schuld bij Intrum van € 518,97 niet heeft overgenomen. Hij wijst erop dat het besluit op bezwaar innerlijk tegenstrijdig is en voert aan dat hij erop mocht vertrouwen dat de schuld zou worden overgenomen.
19. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel moeten drie stappen worden doorlopen.Allereerst moet eiser aannemelijk maken dat van de zijde van de overheid, in dit geval de minister, toezeggingen of uitlatingen zijn gedaan waaruit hij redelijkerwijs kon en mocht afleiden hoe de minister zou besluiten. Bij de tweede stap moet worden gewogen of die toezegging aan de minister kan worden toegerekend. Als beide stappen succesvol zijn doorlopen, moet tot slot een belangenafweging worden gemaakt. Aan deze maatstaf wordt het beroep van eiser getoetst.
20. De rechtbank stelt allereerst vast dat het besluit op bezwaar inderdaad tegenstrijdig is. In de conclusie staat dat de schuld bij Intrum voldoet aan de vereisten van de Wht en dus voor vergoeding in aanmerking komt, terwijl vooraan het besluit staat dat het bezwaar ongegrond wordt verklaard. Bij de motivering van het besluit onder het tussenkopje over de schuld bij Intrum wordt geconcludeerd dat de schuld bij ING Bank niet voor vergoeding in aanmerking komt.
21. Toch slaagt het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel niet, omdat hij juist door die tegenstrijdigheden een fout in het besluit had kunnen vermoeden. Uit vaste rechtspraak volgt dat bij zo’n tegenstrijdigheid van eiser verwacht mag worden dat hij contact opneemt met de minister om die in de gelegenheid te stellen om de fout te herstellen.Dat is niet gebeurd. Op basis van de inhoud van het besluit op bezwaar was onduidelijk of de schuld bij Intrum wel of niet werd overgenomen. Eiser mocht er op basis van de tekst van het besluit dus niet redelijkerwijs van uitgaan dat de schuld wel zou worden overgenomen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt om die reden niet.
Ook de schuld bij Intrum voldoet niet aan de voorwaarden voor overname
22. Wel blijft staan dat het besluit door de innerlijke tegenstrijdigheid onvoldoende gemotiveerd en dus gebrekkig is. De minister heeft de tegenstrijdigheid pas op de zitting opgemerkt en aangegeven dat dit een fout is geweest en dat de bedoeling was dat de schuld bij Intrum niet wordt overgenomen. De rechtbank is van oordeel dat de schuld inderdaad niet voor overname in aanmerking komt.
23. De schuld komt voort uit een in 2008 bij Primeline afgesloten doorlopend krediet, waarna er vanaf 2012 betalingsachterstanden ontstonden. De schuld werd overgedragen aan Qander en er werden diverse betalingsafspraken gemaakt. Ook in 2020 en 2021 waren er regelmatig betalingsachterstanden. Uiteindelijk is de schuld uitbesteed aan incassobureau Intrum die in oktober 2022 een ingebrekestelling stuurde en de gehele schuld in november 2022 heeft opgeëist.
24. De hoofdsom van de lening is dus pas na 1 juni 2021 opgeëist en dat betekent dat de schuld niet voor volledige overname in aanmerking komt.Daarnaast kan het zo zijn dat er op 1 juni 2021 een of meerdere betalingstermijnen opeisbaar waren die voor overname in aanmerking komen, als die op het moment van de aanvraag nog niet waren voldaan. Ook daarvan is in dit geval geen sprake. Weliswaar waren er rond 1 juni 2021 achterstallige maandtermijnen die dus opeisbaar waren, maar uit het rekeningoverzicht van Intrum blijkt dat eiser in de maanden daarna meerdere betalingen heeft verricht waardoor die achterstanden waren ingelopen toen in juni 2023 de aanvraag voor schuldovername werd gedaan. De minister heeft dus gelijk dat de schuld niet aan de voorwaarden voor schuldovername van de Wht voldoet.