ECLI:NL:RBMNE:2025:2213

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 mei 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
16/284186-24, 16/224147-24 (gev. ttz) & 16/185307-22 (vord. tul) (P).
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernieling en mishandeling met zwaar lichamelijk letsel door inslaan van ruit

Op 9 mei 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 4 september 2024 in Hilversum een ruit van de voordeur van het slachtoffer heeft ingeslagen met zijn elleboog. Hierdoor kwam een stukje glas in het oog van het slachtoffer terecht, wat leidde tot blijvende schade aan zijn zicht. De rechtbank oordeelde dat het inslaan van de ruit niet automatisch leidt tot de kans op zwaar lichamelijk letsel, en sprak de verdachte vrij van zware mishandeling en poging daartoe, omdat er geen (voorwaardelijk) opzet was. Echter, de verdachte werd wel veroordeeld voor mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. De opgelegde straf was 180 dagen gevangenisstraf, waarvan 74 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en de verdachte moest € 6.150,54 schadevergoeding betalen aan het slachtoffer. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor geweldsmisdrijven en vernielingen. De rechtbank benadrukte het belang van behandeling van de verslavingsproblematiek van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16/284186-24, 16/224147-24 (gev. ttz) & 16/185307-22 (vord. tul) (P).
Vonnis van de meervoudige kamer van 9 mei 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1995] te [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. L. van Zijl en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E.I.B. Hoffman, advocaat te Hilversum, waarnemend voor mr. H. de Kroon, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van wat de benadeelde partij [slachtoffer ] en zijn raadsman, mr. T. Warnsinck, advocaat te Hilversum, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De rechtbank nummert de bij de dagvaardingen met de parketnummers 16/284186-24 en 16/224147-24 ten laste gelegde feiten respectievelijk als feit 1, feit 2 en feit 3.
De tenlastelegging is ten aanzien van feit 2 op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt erop neer dat verdachte:
feit 1:
op 4 september 2024 te Hilversum (een ruit van) de voordeur van de woning van [slachtoffer ] heeft vernield;
feit 2:
op 4 september 2024 te Hilversum opzettelijk een ruit van een deur stuk heeft geslagen waardoor er glas in het oog van [slachtoffer ] is gekomen;
dit is
primairtenlastegelegd als zware mishandeling,
subsidiairals poging tot zware mishandeling en
meer subsidiairals mishandeling terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad;
feit 3:
op 11 juli 2024 te Hilversum een ruit en/of een tafel van [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] heeft vernield.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1, feit 2 primair en feit 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de feiten 1 en 3 geen opmerkingen. De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 2 vrijspraak bepleit voor elke ten laste gelegde variant, omdat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van (zwaar) lichamelijk letsel.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 2 primair en feit 2 subsidiair
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken. Op grond van de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder feit 1, feit 2 meer subsidiair en feit 3 tenlastegelegde. Na de weergave van de bewijsmiddelen zal de rechtbank uitleggen waarom zij ten aanzien van feit 2 tot dit oordeel is gekomen.
Bewijsmiddelen feit 1 [1]
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 1 ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 25 april 2025;
  • een proces-verbaal van aangifte van 4 september 2024, houdende de verklaring van aangever [slachtoffer ]
Bewijsmiddelen feit 3 [3]
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 3 ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 25 april 2025;
  • een proces-verbaal van aangifte van 11 juli 2024, houdende de verklaring van aangever [benadeelde 1]
Bewijsmiddelen feit 2 meer subsidiair [5]
Verdachte heeft ter
terechtzitting van 25 april 2025onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Op 4 september 2024 in Hilversum heb ik met mijn elleboog het ruitje van de voordeur van [slachtoffer ] kapotgemaakt kort nadat hij de deur dichtdeed.
Uit de
aangifte van [slachtoffer ] [6] van 4 september 2024 volgt, zakelijk weergegeven:
Op 4 september 2024 in Hilversum zag ik [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte). Mijn vrouw en ik deden de deur dicht en op dat moment sloeg [verdachte] het raampje in met zijn elleboog. Het raam ging hierdoor kapot. Ik stond nog achter de deur en kreeg het glas van het raampje van de voordeur in mijn linkeroog. Ik had daarbij een stekende brandende pijn in mijn linkeroog.
Uit een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een
brief van 4 september 2024 van [oogarts] [7] , oogarts, volgt, zakelijk weergegeven:
Conclusie: oppervlakkige cornea en conjunctiva krasjes na glasverwonding OS. Lage visus nu niet te verklaren.Diagnose: traumatische cornea-erosie
Uit een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een
medische verklaring over [slachtoffer ] [8] met als startdatum 4 september 2024, opgemaakt door [oogarts] , oogarts, volgt, zakelijk weergegeven:
16-10-24: Nog steeds waas, wel minder geworden. Tevens flitsen, temporaal, lijkt stuk te missen in GV.
Conclusie op 12 november 2024: fors gezichtsveld uitval na trauma.
Bewijsoverwegingen feit 2
Inleiding
Het staat niet ter discussie dat verdachte met zijn elleboog de ruit van de voordeur van de woning van het slachtoffer heeft ingeslagen. Daardoor brak het glas in kleine stukjes, waarbij een klein stukje glas in het linkeroog van het slachtoffer terecht is gekomen. Het slachtoffer ervaart nog steeds hinder aan zijn oog.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het handelen van verdachte strafrechtelijk gekwalificeerd moet worden als een zware mishandeling (primair), een poging zware mishandeling (subsidiair) of als een mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg (meer subsidiair).
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank stelt voorop dat artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht een niet limitatieve opsomming geeft van zwaar lichamelijk letsel. Buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het slachtoffer door het handelen van verdachte krasjes op het hoornvlies en bindvlies van zijn linkeroog heeft opgelopen. Twee maanden na het incident wordt aanzienlijke gezichtsvelduitval en beschadiging van de oogzenuw vastgesteld. Uit de vordering benadeelde partij volgt bovendien dat op 26 februari 2025, meer dan vijf maanden na het incident, het zicht aanzienlijk is verslechterd. Er is geen duidelijke oogheelkundige verklaring voor het uitblijven van herstel van het gezichtsvermogen, en aanvullend onderzoek is nog steeds vereist.
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat het letsel voldoet aan de voornoemde criteria en dat thans nog geen uitzicht is op volledig herstel. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat het letsel als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt.
Opzet (poging) zware mishandeling
Bij een (poging) zware mishandeling moet komen vast te staan dat verdachte opzet heeft gehad, al dan niet in voorwaardelijke zin, om aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte de bewuste bedoeling had om aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (vol opzet).
De volgende vraag is of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. Hiervan is sprake als – naar algemene ervaringsregels – een aanmerkelijke kans op het gevolg bestaat én verdachte die kans willens en wetens heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
De rechtbank is van oordeel dat, gezien de uiterlijke verschijningsvormen, het met de elleboog inslaan van een ruit van een voordeur niet zonder meer een aanmerkelijke kans met zich meebrengt dat een persoon vlak achter de deur zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Glas breekt vaak op een onregelmatige wijze, waardoor de deeltjes in verschillende richtingen kunnen verspreiden. De kans dat het glas zodanig zou breken dat één klein scherfje specifiek in het oog terechtkomt, is niet aanmerkelijk te noemen, gelet op de beperkte oppervlakte van het oog ten opzichte van de ruimte waarin het glas zich kan verspreiden. Voor zover het huidige oogletsel van het slachtoffer komt doordat het slachtoffer op 4 september 2024 is gevallen als gevolg van het handelen van verdachte, is evenmin sprake van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel.
Dit betekent dat geen sprake is van voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel.
Tussenconclusie
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank – vanwege het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet – niet tot een bewezenverklaring van de primair tenlastegelegde zware mishandeling en de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling.
Opzet mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte bewust de bedoeling had om pijn of letsel bij het slachtoffer te veroorzaken, waardoor er geen sprake is van vol opzet. Daarom moet de rechtbank beoordelen of er sprake was van voorwaardelijk opzet.
Naar het oordeel van de rechtbank is er een aanmerkelijke kans op pijn of letsel als er een ruit wordt ingeslagen terwijl iemand daar vlak achter staat, bijvoorbeeld in de vorm van snijwonden door het gebroken glas. De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich bewust moet zijn geweest van de aanwezigheid van de aangever pal achter de voordeur. Hoewel het glas in de voordeur niet transparant was, wist hij dat de heer [slachtoffer ] daar achter stond omdat het slachtoffer kort daarvoor met druk de deur had gesloten toen verdachte binnen probeerde te komen. Door vervolgens de ruit in te slaan, heeft verdachte bewust de mogelijkheid van letsel bij het slachtoffer aanvaard.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat het handelen van verdachte zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad. Het slachtoffer had voor het incident geen problemen aan zijn ogen, en ervaart sinds het incident hinder die kwalificeert als zwaar lichamelijk letsel, zoals hiervoor overwogen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de onder feit 2 meer subsidiair tenlastegelegde mishandeling, met zwaar lichamelijk letsel als gevolg, zoals hierna is bewezenverklaard.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1:
op 4 september 2024 te [woonplaats] opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van de voordeur van de woning aan de [adres] , die aan [slachtoffer ] toebehoorde, heeft vernield;
feit 2 meer subsidiair:
op 4 september 2024 te Hilversum [slachtoffer ] heeft mishandeld door een ruit van een deur stuk te slaan waardoor er glas in het oog van die [slachtoffer ] is gekomen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten verminderd zicht aan het oog van die [slachtoffer ] ten gevolge heeft gehad;
feit 3:
op 11 juli 2024 te Hilversum opzettelijk en wederrechtelijk een ruit en een tafel, die aan [benadeelde 1] toebehoorde, heeft vernield.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Eendaadse samenloop ex artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot feit 1 en feit 2 meer subsidiair sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bewezen verklaarde gedragingen leveren een zodanig samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt. Verder loopt de strekking van de desbetreffende strafbepalingen slechts enigszins uiteen.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feit 1 en feit 2 meer subsidiair:
De eendaadse samenloop van
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
en
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 180 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 74 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw kan zich vinden in een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, in combinatie met een voorwaardelijke straf en de door de reclassering geadviseerde voorwaarden, aangezien verdachte baat heeft bij behandeling.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft onder invloed van alcohol een ruit in de voordeur van zijn overbuurman ingeslagen, waardoor de overbuurman fors oogletsel heeft opgelopen. Verdachte is zonder enige aanleiding agressief naar de voordeur van het slachtoffer gegaan, kennelijk om hen te verhinderen naar binnen te gaan. Kort nadat de deur toch dicht was, sloeg verdachte met zijn elleboog de ruit van de voordeur in, met alle gevolgen van dien.
Het slachtoffer heeft tijdens de zitting een indringende verklaring voorgelezen over de gevolgen. Zijn leven is ingrijpend veranderd door het incident. Uit de vordering benadeelde partij blijkt dat het zicht van het slachtoffer in plaats van te verbeteren, juist achteruit is gegaan. Tot op heden is hier geen duidelijke verklaring voor. De kans dat het slachtoffer volledig zal herstellen van zijn letsel lijkt klein. Het slachtoffer zal dus voorlopig in onzekerheid blijven over of zijn oog weer (volledig) zal herstellen.
Dit soort zinloze geweldsmisdrijven veroorzaken niet alleen leed en angst bij de directe slachtoffers, maar dragen ook bij aan gevoelens van onveiligheid bij omstanders en in de samenleving als geheel.
Tot slot heeft verdachte op 11 juli 2024 onder invloed van alcohol een tafelblad van een tafel losgetrokken en door de ruit van een restaurant gegooid. Vernielingen veroorzaken overlast en schade. Verdachte heeft hierdoor inbreuk gemaakt op het eigendom van een ander en de benadeelde zowel overlast als (financiële) schade berokkend. Het is heel zorgelijk dat verdachte zich onder invloed van alcohol niet kan beheersen en anderen schade toebrengt.
Persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 17 maart 2025;
- een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 11 april 2025.
Justitiële documentatie
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld, voor zowel geweldsmisdrijven als vernielingen. Hier houdt de rechtbank in strafverzwarende zin rekening mee.
Rapportage van Reclassering Nederland
Uit het rapport van de reclassering blijkt dat het noodzakelijk is om de verslaving en de onderliggende problematiek van verdachte aan te pakken om het risico op recidive te verminderen. De reclassering is voorzichtig optimistisch over de kans van slagen. Sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis op 19 december 2024 heeft verdachte een gemotiveerde houding laten zien en werkt hij mee aan de gestelde voorwaarden en doelen. Echter, verdachte is (in ieder geval éénmaal) teruggevallen in alcohol- en cannabisgebruik. Hij is hier, nog voor de urinecontrole, eerlijk over geweest en lijkt zich inmiddels te hebben herpakt.
Het is wenselijk dat het reeds ingezette schorsingstoezicht voortgezet wordt. Het is van belang dat verdachte goed in contact blijft met de betrokken hulpverlening om de positieve ontwikkeling die hij had, weer op te pakken.
De reclassering acht het op basis van het voorgaande van belang dat bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf wordt opgelegd, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), een drugs- en alcoholverbod, een dagbesteding en het meewerken aan schuldhulpverlening.
Op te leggen straf
Voor de rechtbank ligt voor de strafoplegging het zwaartepunt bij de mishandeling, met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. De rechtbank heeft gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd voor recidivisten. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard en ernst van het strafbare feit niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een vrijheidsbenemende straf.
De rechtbank houdt er echter ook rekening mee dat verdachte spijt heeft van zijn daden. Tijdens de zitting heeft hij aangegeven dat hij inziet dat hij volledig verkeerd heeft gehandeld. De rechtbank vindt bij de strafoplegging het voorkomen van herhaling het belangrijkst: verdachte moet meer stabiliteit vinden in zijn leven en van zijn verslavingen afkomen. Het is positief dat verdachte sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis gemotiveerd meewerkt met de reclassering. Tijdens de zitting heeft hij ook verteld dat hij graag wil meewerken aan de behandeling van zijn verslavingsproblematiek.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de straf zoals geëist door de officier van justitie passend en geboden is. De rechtbank is met betrekking tot feit 2 tot een andere bewezenverklaring gekomen dan de officier van justitie, maar dat leidt niet tot een andere strafmaat, gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen over de ernst van het feit.
De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen opleggen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 74 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Verdachte hoeft dus niet terug naar de gevangenis.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal het geschorste bevel voorlopige hechtenis opheffen, omdat het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf niet groter is dan de tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer ] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 74.715,-. Dit bedrag bestaat uit € 30.215,- materiële schade en € 44.500,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 2 ten laste gelegde feit.
De materiële schade bestaat uit de volgende schadeposten:
  • eigen risico zorgkosten 2024 tot en met 2032:
  • inkomensverlies 2025 tot en met 2029:
  • verlies aan pensioenopbouw 2025 tot en met 2029:
  • medische advieskosten:
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de benadeelde partij primair verwezen naar de smartengeldbedragen van de zogeheten Rotterdamse schaal, waar volgens de benadeelde partij een bedrag van € 44.500,- uit volgt. De benadeelde partij heeft subsidiair verzocht om toewijzing van € 35.000,-, aan immateriële schadevergoeding, met verwijzing naar jurisprudentie.
De benadeelde partij heeft verzocht het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan. Ook heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, aangezien deze vordering niet eenvoudig is en een nadere behandeling vereist om de juistheid en omvang van de schade vast te stellen, wat een onevenredige belasting voor het strafproces met zich meebrengt. Ten aanzien van de latere val van de trap, hetgeen tot een botbreuk van het sleutelbeen heeft geleid, is de raadsvrouw van mening dat dit niet in rechtstreeks verband staat met het handelen van verdachte.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Eigen risico zorgkosten 2024 tot en met 2032
De benadeelde partij heeft, aan de hand van facturen, onderbouwd dat de zorgverzekering het € 299,54 in rekening heeft gebracht in verband met zorgkosten in september 2024. De gemaakte kosten staan in rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde en zijn voldoende onderbouwd. De rechtbank zal het bedrag van € 299,54 toewijzen. Voor het overige betaalde eigen risico voor het jaar 2024 ziet dat deels op kosten die zijn gemaakt vóór het ten laste gelegde en voor het overige deel is onvoldoende duidelijk dat dit verband houdt met het bewezen verklaarde feit. Dit deel van de vordering zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard waarbij wordt bepaald dat de vordering voor dit deel alleen bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend.
Wat betreft de gestelde toekomstige zorgkosten overweegt de rechtbank dat onduidelijk is of, en in welke omvang deze kosten zich in de toekomst zullen voordoen. Deze kosten zijn door de benadeelde partij niet onderbouwd, waardoor de schade zonder nader onderzoek niet kan worden vastgesteld. De rechtbank zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dit deel alleen bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend.
Gederfde inkomsten
De benadeelde partij heeft de schadepost ten aanzien van de gederfde inkomsten onderbouwd met loonstroken over de periode van 7 oktober 2024 tot en met 23 maart 2025. De benadeelde partij berekent zijn inkomen vóór zijn arbeidsongeschiktheid op basis van loonstroken uit 2024, en stelt het inkomen
nade arbeidsongeschiktheid vast op basis van loonstroken uit 2025. De benadeelde partij stelt dat hij sinds zijn arbeidsongeschiktheid 70% verdient van zijn eerdere inkomen, en vraagt om een vergoeding van het verlies aan inkomen tot zijn pensioendatum.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende vaststaat dat de benadeelde partij vanaf januari 2025 70% van zijn oorspronkelijke loon is gaan verdienen. De loonstroken van november en december 2024 tonen reeds een aanpassing van het salaris vanwege verminderde werkuren als gevolg van de arbeidsongeschiktheid van de benadeelde partij. De rechtbank is van oordeel dat het noodzakelijk is dat de benadeelde partij de vordering hieromtrent nader onderbouwt. Dit zou een aanhouding van de strafzaak vereisen, en een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
De rechtbank overweegt verder dat niet kan worden vastgesteld dat het gestelde inkomensverlies het gevolg is van het handelen van verdachte. Het verminderde inkomen zou immers ook kunnen voortkomen uit het letsel van de benadeelde partij als gevolg van de val van de trap op 1 oktober 2024. Het causale verband tussen het bewezen verklaarde feit en die val is door de verdediging betwist. Ook dit aspect van de vordering behoeft dan ook nadere onderbouwing, wat een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Dit leidt ertoe dat de vordering voor de periode van 7 oktober 2024 tot en met 23 maart 2025 geheel niet-ontvankelijk wordt verklaard en voor dit deel bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend.
Wat betreft de vordering voor toekomstige gederfde inkomsten tot en met 2029, stelt de rechtbank vast dat dit toekomstige schade betreft waarover te veel onduidelijkheid bestaat. De benadeelde partij had een jaarcontract, wat betekent dat er geen zekerheid bestaat over zijn arbeidscontract na de afloop van dit jaar. Daarnaast is het onduidelijk of de benadeelde partij daadwerkelijk voor de gehele toekomstige periode (tot en met 2029) niet in staat zal zijn om arbeid te verrichten.
Gelet hierop zal de rechtbank de vordering voor toekomstige gederfde inkomsten eveneens geheel niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dit deel alleen bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend.
Verlies aan pensioenopbouw
De rechtbank verklaart ook de vordering met betrekking tot het (toekomstig) verlies aan pensioenopbouw niet-ontvankelijk. Net als bij de gederfde inkomsten is de omvang van het verlies onvoldoende vast komen te staan en zijn er te veel onzekerheden over de toekomstige werkcapaciteit van de benadeelde partij, evenals de voortzetting van zijn arbeidscontract. Daarom zal ook deze schadepost niet-ontvankelijk worden verklaard en wordt bepaald dat de vordering voor dit deel alleen bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend.
Medische advieskosten
De medische advieskosten komen voor vergoeding in aanmerking. Naar het oordeel van de rechtbank zijn dit redelijke kosten ter vaststelling van schade conform artikel 6:96 lid 2 onder b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Daarnaast zijn de kosten voldoende onderbouwd. De rechtbank zal het gevorderde bedrag van € 851,- dan ook toewijzen.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 sub b BW komt een benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als sprake is van lichamelijk letsel. De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen ten gevolge van het onder feit 2 meer subsidiair bewezenverklaarde. Dat betekent dat de benadeelde partij recht heeft op vergoeding van immateriële schade.
Gebroken sleutelbeen
De benadeelde partij heeft gesteld dat de val van de trap, die heeft geleid tot een breuk van het sleutelbeen, een gevolg is van het onder feit 2 bewezenverklaarde en heeft gevorderd om ook ten aanzien van deze val immateriële schadevergoeding te ontvangen. De verdediging heeft dit causale verband gemotiveerd betwist. De stelling van de benadeelde partij vergt daarom nadere onderbouwing, wat een onevenredige belasting van de strafzaak zou opleveren. De gevraagde vergoeding voor immateriële schade met betrekking tot het gebroken sleutelbeen wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard, waarbij wordt bepaald dat de vordering voor dit deel alleen bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend.
Vaststelling vergoeding voor letsel aan het oog
De rechtbank heeft voor de begroting van het smartengeld gelet op de aard en ernst van het letsel, zoals dat tot op heden bekend is. De door de benadeelde partij aangehaalde Rotterdamse schaal bevindt nog in de consultatiefase en gaat bovendien uit van een eindsituatie van het letsel, waardoor de rechtbank geen gewicht toekent aan de daarin genoemde bedragen. De rechtbank zoekt aansluiting bij de vergoedingen die in vergelijkbare zaken zijn toegekend, wat leidt tot toekenning van een immateriële schadevergoeding van € 5.000,-.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien op dit moment de eindsituatie van het letsel nog niet bekend is. Dit betekent dat de benadeelde partij zijn vordering voor het overige deel op een later moment alsnog kan voorleggen aan de burgerlijke rechter.
Totale schade en wettelijke rente
De rechtbank zal de vordering tot het bedrag van € 6.150,54 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente:
  • ten aanzien van het bedrag van € 299,54 (eigen risico 2024), vanaf 24 december 2024 (datum factuur) tot aan de dag van volledige betaling;
  • ten aanzien van het bedrag van € 851,- (medische advieskosten), vanaf 9 april 2025 (vervaldatum factuur) tot aan de dag van volledige betaling;
  • ten aanzien van het bedrag van € 5.000,- (immateriële schade), vanaf 4 september 2024 tot aan de dag van volledige betaling.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij
[slachtoffer ] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 6.150,54 te vermeerderen met de hierboven vermelde wettelijke rente tot de dag van volledige betaling. Als verdachte niet betaalt, zal deze verplichting worden aangevuld met 65 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer ] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tenuitvoerlegging.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw gaat ervan uit dat de vordering tot tenuitvoerlegging niet zal worden toegewezen, aangezien de voorwaardelijke straf reeds in een andere zaak ten uitvoer is gelegd.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij vonnis van de politierechter van deze rechtbank, locatie Utrecht, van 3 augustus 2022 is aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 10 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 7 dagen voorwaardelijk opgelegd, met een proeftijd van twee jaren. Bij de onherroepelijke veroordeling van 26 juli 2024 onder parketnummer 16/185307-22 is deze voorwaardelijke straf reeds volledig tenuitvoergelegd. De rechtbank zal daarom het Openbaar Ministerie in de vordering tot tenuitvoerlegging niet-ontvankelijk verklaren.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 55, 57, 63, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 2 primair en feit 2 subsidiair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1, feit 2 meer subsidiair en feit 3 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder feit 1, feit 2 meer subsidiair en feit 3 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid
- verklaart het onder feit 1, feit 2 meer subsidiair en feit 3 bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar.
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
180 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de
gevangenisstrafeen gedeelte van
74 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
  • zich zal melden bij Inforsa Reclassering op het adres Noorderweg 68 Hilversum, en zich blijft melden zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • zich onder behandeling zal stellen van Forensisch Ambulante Zorg Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na het ingaan van de proeftijd en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
 zich laat behandelen omtrent zijn alcohol- en drugsproblematiek door Jellinek Hilversum of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Indien daartoe aanleiding is, zoals bij een terugval in middelengebruik, bij overmatig middelengebruik of in geval van ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Indien de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert zal, na rechterlijke goedkeuring, de verdachte zich laten opnemen in een zorginstelling te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt 7 weken of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt;
  • zich zal onthouden van het gebruik van drugs en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • zich zal onthouden van het gebruik van alcohol en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest). De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
  • zich actief zal inzetten voor het (verkrijgen en) behouden van een gestructureerde dagbesteding, in de vorm van betaald werk met een vaste structuur. Verdachte houdt zich aan afspraken met een werkgever. Indien de reclassering het nodig acht laat betrokkene zich hierin begeleiden door maatschappelijk werk of een jobcoach;
  • zal meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte zal de reclassering inzicht geven in zijn financiën en schulden;
  • zal meewerken aan de ambulante woonbegeleiding van het Leger des Heils, of soort gelijke instelling, zolang de reclassering dat nodig acht;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven, toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Benadeelde partij [slachtoffer ] (feit 2 meer subsidiair)
  • wijst de vordering van [slachtoffer ] toe tot een bedrag van € 6.150,54, bestaande uit een vergoeding van € 1.150,54 voor materiële schade en een vergoeding van € 5.000,00 voor immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer ] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente:
  • ten aanzien van het bedrag van € 299,54 (eigen risico 2024), vanaf 24 december 2024 (datum factuur) tot aan de dag van volledige betaling.
  • ten aanzien van het bedrag van € 851,- (medische advieskosten), vanaf 9 april 2025 (vervaldatum factuur) tot aan de dag van volledige betaling.
  • ten aanzien van het bedrag van € 5.000,- (immateriële schade), vanaf 4 september 2024 tot aan de dag van volledige betaling.
  • verklaart [slachtoffer ] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer ] aan de Staat € 6.150,54 te betalen, vermeerderd met de hierboven vermelde wettelijke rente tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 65 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/185307-22
- verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging.
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Piet, voorzitter, mrs. N. van Esch en B. Grünfeld, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.L. Sterkenburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 mei 2025.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de op zitting gewijzigde tenlastelegging
Aan verdachte wordt tenlastegelegd dat:
parketnummer 16/284186-24
feit 1:
hij op of omstreeks 4 september 2024 te Hilversum opzettelijk en wederrechtelijk (een ruit van) de voordeur van de woning aan de [adres] , in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer ] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar heeft gemaakt;
feit 2:
hij op of omstreeks 4 september 2024 te Hilversum, althans in Nederland, aan [slachtoffer ]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten verminderd zicht aan het oog van die [slachtoffer ] en/of blijvend letsel aan het oog van die [slachtoffer ] , heeft toegebracht door een ruit van een
deur stuk te slaan waardoor er glas in het oog van die [slachtoffer ] is gekomen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 september 2024 te Hilversum, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer ] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen een ruit van een deur heeft ingeslagen waardoor er glas in het oog van die [slachtoffer ] is gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 september 2024 te Hilversum, althans in Nederland, [slachtoffer ] heeft mishandeld door een ruit van een deur stuk te slaan waardoor er glas in het oog van die [slachtoffer ] is gekomen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten verminderd zicht aan het oog van die [slachtoffer ] en/of blijvend letsel aan het oog van die [slachtoffer ] ten gevolge heeft gehad;
parketnummer 16/224147-24
feit 3:
hij op of omstreeks 11 juli 2024 te Hilversum opzettelijk en wederrechtelijk een ruit en/of een tafel, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 5 september 2024, genummerd PL0900-2024280802 en PL0900-2024280555, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina’s 1 tot en met 48. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 5.
3.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 11 juli 2024, genummerd PL0900-2024219286, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina’s 1 tot en met 22. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
4.Pagina’s 5 en 6.
5.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 5 september 2024, genummerd PL0900-2024280802 en PL0900-2024280555, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina’s 1 tot en met 48. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
6.Pagina 5.
7.Apart gevoegd aan het dossier onder bestandsnaam:
8.Apart gevoegd aan het dossier onder bestandsnaam: