ECLI:NL:RBMNE:2025:2217

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
C/16/584798 / HA ZA 24-595
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding door franchisenemer afgewezen wegens tekortschieten franchisegever

In deze zaak vorderde de franchisenemer schadevergoeding van zijn franchisegever, omdat hij meende dat deze tekort was geschoten in haar verplichtingen. De franchisenemer had van 1 maart 2019 tot 8 februari 2024 een franchiseovereenkomst met de franchisegever en exploiteerde een vestiging in Amsterdam. Hij stelde dat de franchisegever onvoldoende ondersteuning had geboden bij het verkooptraject van zijn onderneming, die verlieslatend was. De rechtbank oordeelde dat de franchisegever niet tekort was geschoten in haar verplichtingen. De franchisenemer had niet tijdig om hulp gevraagd en had zelf onvoldoende inspanning geleverd om zijn onderneming te verkopen. De rechtbank concludeerde dat de franchisegever niet onrechtmatig had gehandeld en wees de vorderingen van de franchisenemer af. De proceskosten werden aan de franchisenemer opgelegd, omdat hij ongelijk had gekregen in de procedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/584798 / HA ZA 24-595
Vonnis van 21 mei 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaten mr. M.M. O’Flaherty en mr. J. Mobron te Utrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.E. van Zoest te Amsterdam.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 november 2024 met producties,
  • de conclusie van antwoord met producties,
  • de akte met aanvullende productie 29 van [gedaagde] ,
  • de akte met aanvullende producties 43 en 44 van [eiser] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 29 april 2025 plaatsgevonden. De advocaten van partijen hebben spreekaantekeningen voorgedragen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat verder is besproken. Daarna is vonnis bepaald op vandaag.

2.De kern van de zaak

2.1.
Partijen hebben op 8 februari 2019 een franchiseovereenkomst met elkaar gesloten. [eiser] heeft vanaf 1 maart 2019 vijf jaar lang als franchisenemer een vestiging van [gedaagde] in Amsterdam geëxploiteerd. [eiser] vindt dat [gedaagde] tekort is geschoten in haar wettelijke en contractuele verplichtingen als franchisegever dan wel dat zij onrechtmatig tegenover hem heeft gehandeld. Hij vordert schadevergoeding van, primair, een bedrag van € 653.303,-, te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] niet tekort is geschoten in haar verplichtingen en ook niet onrechtmatig heeft gehandeld. De vorderingen worden daarom afgewezen.

3.De beoordeling van de vorderingen

Verplichtingen als franchisegever en franchisenemer
3.1.
[gedaagde] verleent als franchisegever aan [eiser] , als franchisenemer, het recht om tegen vergoeding een vestiging binnen de franchiseformule van [gedaagde] te exploiteren. De franchiseformule van [gedaagde] is een zogenaamde harde franchiseformule. Dat betekent dat de franchisenemer relatief weinig vrijheid heeft om zijn onderneming in te richten. Er zijn regels en voorwaarden verbonden aan de samenwerking en de bedrijfsvoering. [gedaagde] heeft dit vastgelegd in de franchiseovereenkomst en in haar handboek. Wel is [eiser] als franchisenemer een zelfstandig ondernemer.
3.2.
Op grond van artikel 7:912 BW moeten de franchisegever en franchisenemer zich als goed franchisegever en goed franchisenemer tegenover elkaar gedragen. Meer in het bijzonder moet de franchisegever bijstand verlenen aan de franchisenemer en de commerciële en technische ondersteuning bieden die redelijkerwijs verwacht mag worden met het oog op de exploitatie van de franchiseformule door de franchisenemer (artikel 7:919 lid 1 BW). De franchisenemer moet wel bij de franchisegever kenbaar maken als hij een bepaalde vorm van bijstand of ondersteuning nodig heeft (artikel 7:919 lid 2 BW). [gedaagde] heeft deze wettelijke verplichtingen van haar als franchisegever en die van de franchisenemer verder uitgewerkt in de franchiseovereenkomst en in een handboek.
[gedaagde] is niet tekort geschoten in haar verplichtingen bij het verkooptraject
3.3.
Volgens [eiser] zijn er meerdere redenen waarom [gedaagde] tekort zou zijn geschoten in de nakoming van haar verplichtingen. Tijdens de zitting heeft [eiser] duidelijk gemaakt dat zijn belangrijkste verwijt richting [gedaagde] is dat zij onvoldoende tot geen ondersteuning heeft verleend bij het verkooptraject van zijn onderneming. [eiser] heeft voor het eerst in juli 2022 gezegd dat hij zijn onderneming wilde verkopen. [eiser] meent dat [gedaagde] hem onvoldoende heeft geholpen om een koper te vinden voor zijn onderneming. [gedaagde] betwist dat zij hierin is tekortgeschoten.
3.4.
Op [gedaagde] rust geen wettelijke of contractuele verplichting om [eiser] te helpen bij het vinden van een geschikte overnamekandidaat. [gedaagde] heeft echter tegenover [eiser] in e-mailcorrespondentie wel toegezegd hierbij te willen helpen. [gedaagde] heeft [eiser] ook daadwerkelijk willen helpen bij de verkoop, maar [eiser] heeft zichzelf onvoldoende ingespannen om tot een succesvolle verkoop van zijn onderneming te komen.
3.5.
Zo blijkt uit de correspondentie tussen partijen dat [eiser] in 2022 onduidelijk is over zijn wens om de onderneming te verkopen. Mogelijk is die onduidelijkheid ontstaan omdat [gedaagde] in 2022 [eiser] afraadde om de onderneming te verkopen. De onderneming was sterk verlieslatend waardoor een verkoop, waarbij de investeringen zouden worden terugverdiend, op dat moment een onmogelijke opgave was. De omzet zou eerst moeten worden verhoogd. [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij in 2022 en 2023 richting [gedaagde] heeft laten weten dat hij door wilde gaan met zijn onderneming met als doel om alsnog op een later moment tot een succesvolle verkoop te kunnen overgaan.
3.6.
[gedaagde] heeft geprobeerd om [eiser] hierbij te helpen door een plan van aanpak op te stellen met als beoogde resultaat dat een hogere omzet zou worden behaald. [gedaagde] heeft dit document voor het eerst op 15 augustus 2022 aan [eiser] toegestuurd. Zij heeft later, op 23 november 2022, nog een nieuwere versie toegestuurd in een e-mail waarbij de verschillende scenario’s worden geschetst voor de toekomst van de onderneming van [eiser] . [gedaagde] heeft [eiser] in deze e-mail verzocht om dit plan van aanpak verder uit te werken.
3.7.
[eiser] heeft dit plan van aanpak niet verder uitgewerkt. Hij stelt dat dat voor hem niet mogelijk was. Het is echter niet gebleken dat [eiser] op enig moment om hulp heeft gevraagd bij [gedaagde] . [eiser] heeft pas op 8 januari 2024 (weer) duidelijk richting [gedaagde] uitgesproken dat hij zijn onderneming wilde verkopen. Uit het dossier blijkt dat [eiser] tussen juli 2022 en januari 2024 stil heeft gezeten, in die zin dat hij geen uitingen heeft gedaan van zijn wens om de onderneming te verkopen en daar enige werkzaamheden voor heeft verricht. [eiser] mocht daarom in januari 2024 niet verbaasd zijn dat [gedaagde] nog niet naar een overnamekandidaat had gezocht. [eiser] kan dit [gedaagde] in redelijkheid niet verwijten.
3.8.
In de e-mail van 8 januari 2024 heeft [gedaagde] [eiser] laten weten dat zij samen met hem aan de slag wil met de verkoop van de onderneming. Daar was nog maar weinig tijd voor aangezien de franchiseovereenkomst in februari 2024 zou eindigen. [gedaagde] vroeg [eiser] een verkoopdossier aan te leveren met een berekening van de verkoopprijs en een onderbouwing daarvan. Ook vroeg [gedaagde] [eiser] om de jaarcijfers van 2023. [eiser] heeft in reactie daarop in januari 2024 genormaliseerde jaarcijfers aangeleverd, dat wil zeggen jaarcijfers die waren ‘gecorrigeerd’ in verband met zijn hoge inkoop- en personeelskosten. De cijfers sloten dus niet aan bij de werkelijkheid aangezien de onderneming in werkelijkheid nog steeds verlieslatend was. Dat maakt het vinden van een kandidaat-koper uiteraard erg lastig, nog los van de tijdsdruk. Kortom, het is niet aan [gedaagde] te wijten dat het [eiser] niet is gelukt om zijn onderneming te verkopen en er bestond ook geen verplichting voor [gedaagde] om de onderneming van [eiser] zelf over te nemen.
[gedaagde] is niet tekort geschoten in haar adviseringswerkzaamheden
3.9.
De onderneming van [eiser] was in de vijf exploitatiejaren verlieslatend. Zijn inkoop- en personeelskosten waren hoog. [eiser] verwijt [gedaagde] dat zij hem geen concrete adviezen heeft gegeven om deze kosten te verlagen en de omzet te verhogen. [gedaagde] meent dat zij [eiser] voldoende adviezen heeft gegeven en hulp heeft aangeboden.
3.10.
[gedaagde] heeft als franchisegever voldoende bijstand en ondersteuning aan [eiser] geboden. Uit meerdere gespreksverslagen, die zijn opgesteld van bezoeken door [gedaagde] aan [eiser] , blijkt dat [gedaagde] [eiser] vaak heeft geattendeerd op de hoge kosten. [eiser] is als zelfstandig ondernemer verantwoordelijk voor het ontstaan van deze hoge kosten en kan daarbij geen verwijt richting [gedaagde] maken. [gedaagde] heeft de receptuur van de bagels tot in detail voorgeschreven in het handboek. [eiser] hield zich daar niet aan en belegde de bagels te rijkelijk. Dat heeft invloed op de inkoopkosten. [gedaagde] heeft [eiser] daar meerdere keren op gewezen en [eiser] heeft erkend dat hij zich daarvan bewust was. Ook is [eiser] zelf verantwoordelijk voor het ontstaan van de hoge personeelskosten. Hij is eind 2020 geopereerd aan beide knieën. Daardoor kon hij anderhalf jaar lang maar een paar uur per dag werken in plaats van de voorgeschreven 32 uur per week. Dit is niet voorzienbaar en heel vervelend geweest voor [eiser] , maar komt wel voor zijn rekening en risico. [eiser] is zelfstandig ondernemer en had een arbeidsongeschiktheidsverzekering kunnen afsluiten hiervoor. Dat heeft hij niet gedaan.
3.11.
[gedaagde] heeft onweersproken gesteld dat zij via haar mailing en tijdens vergaderingen met alle franchisenemers inzicht gaf in de inkoop- en personeelskosten die gemiddeld werden gemaakt. [eiser] was er dan ook van op de hoogte dat zijn inkoop- en personeelskosten in relatie tot zijn omzet sterk negatief afweken van de benchmark. Deze negatieve afwijking laat zich vanaf de start van de onderneming in 2019 al zien. Desondanks heeft [eiser] [gedaagde] nooit om hulp gevraagd om zijn omzet te verhogen en de kosten te verlagen. Hij was wel wettelijk en contractueel verplicht om financiële problemen bij [gedaagde] te melden en kenbaar te maken dat hij een bepaalde vorm van hulp wilde. Dat is niet gebeurd. Uit de gespreksverslagen blijkt dat [eiser] juist positief was over zijn onderneming en de formule van [gedaagde] . Dat partijen op enig moment over de huurkorting in coronatijd een verschil van inzicht hadden, maakt dat niet anders.
3.12.
Hoewel [gedaagde] onweersproken heeft gesteld dat [eiser] zijn jaarcijfers telkens te laat opstuurde, was [gedaagde] wel op de hoogte van de slechte financiële situatie bij de onderneming van [eiser] . Zij heeft [eiser] voldoende hulp geboden door het geven van tips en het opstellen van een plan van aanpak om de omzet te verhogen. [gedaagde] heeft regelmatig gesprekken gevoerd met [eiser] hierover. Ook heeft [gedaagde] in algemene zin voldoende bijstand verleend aan haar franchisenemers. Tijdens de Coronaperiode was het weliswaar niet mogelijk om regelmatig bezoeken te brengen aan de verschillende vestigingen, maar [gedaagde] heeft tijdens de zitting verklaard dat zij veel online bijeenkomsten heeft georganiseerd voor de franchisenemers en een groot aantal mailings heeft gestuurd met tips. Dit is niet door [eiser] betwist. Ondanks de verleende bijstand van [gedaagde] is het [eiser] niet gelukt om het tij te keren.
3.13.
Tijdens de zitting maakte [eiser] nog het (nieuwe) verwijt richting [gedaagde] dat zij hem onjuist advies heeft gegeven over de koopsom die hij voor de onderneming heeft betaald aan de vorige eigenaren. [gedaagde] zou [eiser] voorafgaand aan de koop niet hebben geïnformeerd over de verplichte ‘refresh’ van de vestigingen waar ook hij aan mee zou moeten doen. Dat brengt kosten met zich mee. [eiser] stelt dat hij had afgezien van de koop of een lagere koopprijs had bedongen als hij van tevoren had geweten dat er een refresh zou moeten plaatsvinden.
3.14.
Ook hierbij is [gedaagde] niet tekort geschoten. Het lag in de eerste plaats op de weg van de verkoper van de onderneming om [eiser] te informeren over eventuele substantiële financiële verplichtingen die in de nabije toekomst te verwachten waren. Bovendien is niet duidelijk of deze refresh daar wel onder geschaard kon worden. Voor zover het (ook) op de weg van [gedaagde] had gelegen om [eiser] hierover te informeren en zij dat niet heeft gedaan, gaat dit verwijt van [eiser] ook niet op. [eiser] doet impliciet een beroep op dwaling (artikel 6:228 BW). Hier is echter geen sprake van. [eiser] wist in ieder geval op enig moment in 2023 dat er een refresh zou moeten plaatsvinden maar via de mailing en franchisevergaderingen waarschijnlijk al veel eerder. Als dat nieuws hem zou hebben overvallen, dan had hij op dat moment moeten klagen dat hij niet goed was geïnformeerd door [gedaagde] en de franchiseovereenkomst moeten ontbinden of vernietigen. Dat heeft hij nooit gedaan. Het is nu, lang na het eindigen van de franchiseovereenkomst, te laat om hier nog over te klagen. Bovendien kan het feit dat [eiser] nooit heeft geklaagd een aanwijzing zijn dat er geen sprake is geweest van dwaling.
[gedaagde] is ook niet op een andere wijze tekort geschoten
3.15.
[eiser] maakt [gedaagde] , naast de verwijten over het verkooptraject en de advisering, nog een aantal andere verwijten. Ook deze verwijten treffen geen doel. Zo is [eiser] van mening dat hij door toedoen van [gedaagde] extra kosten heeft moeten maken terwijl zijn onderneming er financieel gezien al slecht voor stond. [gedaagde] verplichtte hem om speciale bagels te verkopen die weinig werden gekozen door de klanten. [eiser] heeft daarvoor wel inkoopkosten moeten maken. Ook moest hij verplicht meedoen aan de refresh wat veel kosten met zich meebracht. [eiser] stelt ook dat [gedaagde] hem zou hebben verplicht om een dure nieuwe espressomachine aan te schaffen. [gedaagde] zou dat volgens [eiser] niet mogen doen, omdat dat [eiser] dieper in de schulden zou brengen. Tot slot meent [eiser] dat [gedaagde] hem onvoldoende heeft ondersteund bij zijn vraag of het mogelijk was om de taal van het kassasysteem naar het Engels te wijzigen.
3.16.
Deze verplichtingen en (on)mogelijkheden zijn het gevolg van de deelname van [eiser] aan de franchiseformule van [gedaagde] . Voor [gedaagde] is belangrijk dat er sprake is van uniformiteit waardoor de verschillende vestigingen van [gedaagde] eenzelfde inrichting en uitstraling hebben en dezelfde bagels aanbieden. Van [gedaagde] kan niet worden verwacht dat zij gehoor geeft aan iedere wens van een individuele franchisenemer en daarop haar formule aanpast. Als het Nederlandstalig kassasysteem tot blijvende problemen had geleid bij het personeel van [eiser] , had het voor de hand gelegen dat hij nogmaals bij [gedaagde] zou aandringen op een Engelstalige versie. Daarvan is niet gebleken.
3.17.
De refresh bracht inderdaad hoge kosten met zich mee die de onderneming van [eiser] moeilijk zou kunnen dragen. [gedaagde] heeft deze refresh echter niet als harde verplichting aan [eiser] opgelegd. Zij heeft [eiser] extra tijd gegeven om de refresh te doen. Uiteindelijk heeft [eiser] afgezien van de volledige refresh. Hij heeft enige tijd later vrijwillig gekozen voor een beperkte refresh. Dit heeft [gedaagde] toegestaan. De refresh was ook in het belang van [eiser] zelf met het oog op de gewenste verkoop van de onderneming.
3.18.
[gedaagde] heeft [eiser] ook niet verplicht om de espressomachine aan te schaffen. [gedaagde] heeft [eiser] slechts geadviseerd om dit apparaat aan te schaffen vanwege de leeftijd van het huidige apparaat. Dit is een vrijblijvend voorstel geweest waaruit blijkt dat [gedaagde] met [eiser] wilde meedenken.
3.19.
Tot slot voert [eiser] aan dat [gedaagde] zijn onderneming onder bijzonder beheer had moeten plaatsen. Volgens hem was aan de criteria uit de franchiseovereenkomst voldaan en wist [gedaagde] ook dat zijn omzet achterbleef. Volgens [gedaagde] is het op grond van de franchiseovereenkomst aan de franchisenemer om een verzoek te doen bij [gedaagde] om onder bijzonder beheer te worden geplaatst en gebeurt dat niet zomaar op initiatief van [gedaagde] . [eiser] heeft dit niet betwist. Hij heeft hier ook nooit om gevraagd. Bovendien hoefde het feit dat de omzet van de onderneming van [eiser] tijdens de eerste twee jaren tegenviel, geen rode vlag te zijn voor [gedaagde] . Partijen mochten in de veronderstelling verkeren dat die lagere omzet niet representatief was voor de komende exploitatiejaren vanwege de Coronapandemie en de knieproblemen van [eiser] . Het staat niet vast dat de onderneming van [eiser] op dat moment slechte toekomstperspectieven had.
Conclusie: [gedaagde] is niet tekort geschoten
3.20.
[eiser] heeft in zijn processtukken en ook niet op de zitting concreet kunnen maken op welk moment en op welke wijze [gedaagde] daadwerkelijk tekort is geschoten in haar verplichtingen die zij had tijdens de franchiserelatie. Geen van de verwijten die [eiser] heeft geuit, treft doel. [gedaagde] is niet tekort geschoten tijdens het verkooptraject van de onderneming van [eiser] en ook niet in de fase daaraan voorafgaand toen het financieel gezien nog niet zo slecht ging. Als [eiser] meer hulp en bijstand van [gedaagde] had willen hebben, dan had hij een concrete hulpvraag bij haar moeten neerleggen. [eiser] heeft nooit om hulp gevraagd. Dat komt voor zijn rekening en risico.
3.21.
Maar ook in het geval dat er wel sprake zou zijn van een tekortkoming van [gedaagde] , zou er geen verplichting voor haar bestaan om enige schade aan [eiser] te vergoeden. [gedaagde] is nooit in verzuim komen te verkeren. [eiser] had [gedaagde] een ingebrekestelling moeten sturen en haar daarbij moeten opdragen om alsnog haar verplichtingen tot het bieden van hulp en bijstand na te komen. Ook dit heeft [eiser] nooit gedaan.
[gedaagde] heeft ook niet onrechtmatig tegenover [eiser] gehandeld
3.22.
[eiser] heeft geen aanvullende feiten en omstandigheden gesteld die maken dat er mogelijk wel sprake zou zijn van onrechtmatig handelen door [gedaagde] . [eiser] stelt ten aanzien van alle verwijten dat er zowel sprake is van een tekortkoming als onrechtmatig handelen. Uit het voorgaande blijkt dat de gemaakte verwijten geen tekortkomingen zijn van [gedaagde] . Dat maakt dat [gedaagde] ook niet onrechtmatig heeft gehandeld. Bovendien ligt de lat daarvoor nog hoger.
Conclusie3.23. [eiser] kan geen aanspraak maken op schadevergoeding van [gedaagde] , omdat zij niet tekort is geschoten tegenover [eiser] en ook niet onrechtmatig heeft gehandeld. Alle vorderingen, waaronder ook de buitengerechtelijke incassokosten en de rente, zullen worden afgewezen.
Proceskosten
3.24.
[eiser] heeft in deze procedure ongelijk gekregen. Daarom moet hij de kosten van [gedaagde] voor deze procedure (inclusief nakosten) betalen. [gedaagde] heeft niet verzocht om de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren waardoor dit achterwege zal blijven.
3.25.
De kosten aan de kant van [gedaagde] worden tot op vandaag begroot op:
- dagvaarding € 139,42
- griffierecht € 6.617,00
- salaris advocaat € 7.004,00 (2 punten x tarief VII)
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 13.938,42
4. De beslissing
De rechtbank
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, aan de kant van [gedaagde] tot op vandaag begroot op € 13.938,42, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet hij € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S.T. Belt en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2025.