In deze zaak vorderde de franchisenemer schadevergoeding van zijn franchisegever, omdat hij meende dat deze tekort was geschoten in haar verplichtingen. De franchisenemer had van 1 maart 2019 tot 8 februari 2024 een franchiseovereenkomst met de franchisegever en exploiteerde een vestiging in Amsterdam. Hij stelde dat de franchisegever onvoldoende ondersteuning had geboden bij het verkooptraject van zijn onderneming, die verlieslatend was. De rechtbank oordeelde dat de franchisegever niet tekort was geschoten in haar verplichtingen. De franchisenemer had niet tijdig om hulp gevraagd en had zelf onvoldoende inspanning geleverd om zijn onderneming te verkopen. De rechtbank concludeerde dat de franchisegever niet onrechtmatig had gehandeld en wees de vorderingen van de franchisenemer af. De proceskosten werden aan de franchisenemer opgelegd, omdat hij ongelijk had gekregen in de procedure.